Parketnummer: 21-000593-07
Uitspraak d.d.: 17 maart 2008
TEGENSPRAAK
meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Arnhem van 6 februari 2007 in de strafzaak tegen
VERDACHTE
geboren te (geboorteplaats) in 1954,
wonende te (woonplaats), (adres),
thans verblijvende in P.I. Overijssel - Almelo Niendure ZBB te Almelo.
De verdachte en de officier van justitie hebben tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 27 augustus 2007, 3 december 2007 en 3 maart 2008 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. De vordering houdt in dat het gerechtshof het vonnis van de eerste rechter zal vernietigen en te dien aanzien opnieuw rechtdoende, verdachte zal vrijspreken van feit 3 en voor het overige zal bewezen verklaren hetgeen aan verdachte is ten laste gelegd onder 1, 2, 4, 5 en 6 en verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaar en drie maanden. Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing en een andere strafoplegging komt en daarom opnieuw rechtdoen.
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van de maand april 2005 tot en met de maand mei 2005 te Arnhem, Amsterdam, Amstelveen en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, althans opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, (ongeveer) 70 kilogram, althans een hoeveelheid, van een materiaal bevattende heroïne (diacetylmorfine), zijnde heroïne, een middel vermeld op de bij die wet behorende lijst I, immers die heroïne is -verborgen in/tussen geprepareerde marmeren platen- in een container vanuit Turkije, althans vanuit het buitenland, binnen het grondgebied van Nederland gebracht en/of (verder) naar een bedrijfsruimte/loods te Amstelveen vervoerd, en welk medeplegen van verdachte en/of verdachtes mededader(s) hierin heeft bestaan dat verdachte en/of verdachtes mededader(s) contact hebben/heeft gelegd en/of onderhouden met een of meer personen (onder wie -onder meer- A) die betrokken waren bij de handel in verdovende middelen in Turkije en/of in overleg met die perso(o)n(en) het transport/vervoer van die heroïne van Turkije naar Nederland hebben/heeft georganiseerd/geregeld en/of ontmoetingen hebben/heeft geregeld met die perso(o)nen) en/of (in verband met het transport van genoemde container en/of de opslag van genoemde -geprepareerde- marmeren platen) een bedrijfsruimte/loods hebben/heeft gezocht en/of (vervolgens) een bedrijfsruimte te Amstelveen hebben/heeft bezichtigd en/of gehuurd en/of een bedrijf (eenmanszaak (naam); bedrijfsomschrijving: De Import van en de groothandel in natuursteen) hebben/heeft ingeschreven bij de Kamer van Koophandel en/of in verband daarmee visitekaartjes hebben/heeft laten drukken/maken (om de indruk te wekken dat er sprake was van een bonafide bedrijf, gevestigd te Amstelveen) en/of de formaliteiten met betrekking tot het vervoer van de container met vervoersbedrijf X hebben afgewikkeld/geregeld (onder meer het overleggen van (een) vervoersdocument(en) en/of het betalen van vervoerskosten en/of het afspreken van datum en tijdstip van aankomst van de container bij genoemde bedrijfsruimte/loods) en/of de container bij die bedrijfsruimte/loods hebben/heeft gelost en/of die marmeren platen, waarin die heroïne was verborgen, hebben/heeft opgeslagen in die bedrijfsruimte/loods; (zakendossier 22)
art 2 ahf/ond A Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij in of omstreeks de periode van de maand april 2005 tot en met 24 oktober
2005 te Arnhem, Amsterdam, Rotterdam, Amstelveen en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, althans opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, (ongeveer) 72 kilogram, althans een hoeveelheid, van een materiaal bevattende heroïne (diacetylmorfine), zijnde heroïne, een middel vermeld op de bij die wet behorende lijst I immers die heroïne is -verborgen in/tussen geprepareerde marmeren platen- in een container (per schip) vanuit Turkije, althans vanuit het buitenland, binnen het grondgebied van Nederland gebracht, en weIk medeplegen van verdachte en/of verdachtes mededader(s) hierin heeft bestaan dat verdachte en/of verdachtes mededader(s) contact hebben/heeft gelegd en/of onderhouden met een of meer personen (onder wie -onder meer- A) die betrokken waren bij de handel in verdovende middelen in Turkije en/of in overleg met die perso(o)n(en) het transport/vervoer van die heroïne van Turkije naar Nederland hebben/heeft georganiseerd/geregeld en/of ontmoetingen hebben/heeft geregeld met die perso(o)n(en) en/of (in verband met het transport van genoemde container en/of de opslag van genoemde –geprepareerde- marmeren platen) een bedrijfsruimte/loods hebben/heeft gezocht en/of (vervolgens) een bedrijfsruimte/loods te Amstelveen hebben/heeft bezichtigd en/of gehuurd en/of een bedrijf (eenmanszaak (naam); bedrijfsomschrijving: De Import van en de groothandel in natuursteen) hebben/heeft Ingeschreven bij de Kamer van Koophandel en/of in verband daarmee visitekaartjes hebben/heeft laten drukken/maken (om de indruk te wekken dat er sprake was van een bonafide bedrijf, gevestigd te Amstelveen) en/of de formaliteiten met betrekking tot het vervoer van de container met vervoersbedrijf X hebben afgewikkeld/geregeld (onder meer het overleggen van (een) vervoersdocument(en) en/of het betalen van vervoerskosten en/of het afspreken van datum en tijdstip van aankomst van de container bij genoemde bedrijfsruimte/loods); (zakendossier 22A)
art 2 ahf/ond A Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
3.
hij op of omstreeks 3 maart 2005, althans in of omstreeks de maand maart 2005,
te Arnhem, Velp, gemeente Rheden, Amsterdam en/of (elders) in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk
heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval
opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van een materiaal bevattende
heroïne (diacetylmorfine) en/of een hoeveelheid van een materiaal bevattende
cocaïne, zijnde heroïne en/of cocaïne, (een) middel(en) vermeld op de bij de
Opiumwet behorende lijst I, in ieder geval een hoeveelheid van een materiaal
bevattende enig middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I,
dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
(zakendossier 16)
art 2 ahf/ond B Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
4.
hij in of omstreeks de periode van 23 tot en met 30 juni 2005, althans in of omstreeks de maand juni 2005, te Arnhem, Velp, gemeente Rheden, Amsterdam en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, (ongeveer) 1 kilogram, althans (ongeveer) 500 gram, in ieder geval een hoeveelheid, van een materiaal bevattende heroïne (diacetylmorfine) en/of van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde heroïne en/of cocaïne, (een) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, in ieder geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende enig middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet; (zakendossier 24)
art 2 ahf/ond B Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
5.
hij in of omstreeks de periode van 2 tot en met 4 juni 2005, althans in of omstreeks de maand juni 2005, te Arnhem, Velp, gemeente Rheden, Amsterdam, Amstelveen en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, (ongeveer) 10 kilogram, in ieder geval een hoeveelheid, van een materiaal bevattende heroïne (diacetylmorfine) en/of van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde heroïne en/of cocaïne, (een) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, in ieder geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende enig middel aIs bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst 1, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet; (zakendossier 29)
art 2 ahf/ond B Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
6.
hij in of omstreeks de periode van de maand januari 2005 tot en met de maand oktober 2005 te Arnhem, Velp, gemeente Rheden, Amsterdam, Amstelveen, Rotterdam en/of (elders) in Nederland, opzettelijk heeft deelgenomen aan een organisatie, te weten een organisatie die werd gevormd door verdachte, B, C, D, E, F, G, H, (een) perso(o)n(en) genaamd A en/of I en/of J en/of K, en/of een of meer anderen, welke organisatie tot oogmerk had het bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of het binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen van middelen vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, en/of het plegen van strafbare voorbereidingshandelingen als bedoeld in artikel 10a van de Opiumwet (handel in en/of in-/uitvoer van harddrugs/verdovende middelen), en/of het witwassen (van geld), althans het plegen van misdrijven; (zakendossiers 140 sr, 16, 22, 22A, 23, 24, 25, 27, 29)
art 140 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bij pleidooi heeft de raadsman van verdachte (opnieuw) verzocht de getuige L en de deskundige M te horen. Het hof heeft dit verzoek eerder afgewezen bij tussenarrest van 10 september 2007. Nu door de raadsman geen nieuwe argumenten zijn genoemd, volstaat het hof met verwijzing naar de eerdere afwijzing en herhaalt die alhier.
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het onder 3 tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Het hof merkt daarbij op dat, hoezeer er ook aanwijzingen zijn dat de tas die, naar het hof aanneemt, afkomstig was uit de woning van medeverdachten G en F verdovende middelen of met de handel daarin verband houdende zaken bevatte, niet met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld wat de inhoud van die tas is geweest.
De bewijsmiddelen en de beoordeling daarvan
Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting van 3 maart 2008 gevorderd dat het aan verdachte onder 1, 2, 4, 5 en 6 ten laste gelegde zal worden bewezen verklaard en dat verdachte van het onder 3 ten laste gelegde zal worden vrijgesproken.
Standpunten van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft terechtzitting betoogd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van alle hem ten laste gelegde feiten.
Uit informatie van het Douane Informatiecentrum (DIC) is gebleken dat een container met nummer UGMU 846437-4 met als inhoud 20.000 kg ‘White Marble’ op 20 pallets vanuit Izmir te Turkije via Italië naar Nederland is vervoerd met C te Amstelveen, als geadresseerde. (222-115) Die container is op 16 oktober 2005 in de haven van Rotterdam gelost en werd op de aanwezigheid van drugs gecontroleerd door twee speurhondengeleiders en positief bevonden. (222-119) In diverse marmeren platen waren holle ruimtes gefreesd en in die holle ruimtes werden pakketten met op heroïne gelijkende stof aangetroffen. (222-138) In totaal werden 131 pakketten aangetroffen met een gezamenlijk gewicht van circa 72 kilo. (222-138 en 139) Van een van de pakketten werd een monster genomen, dat getest werd met een daarvoor bestemde testset. Deze set reageerde positief op de op heroïne gelijkende stof. (22-140)
De officier van justitie heeft vervolgens toestemming gegeven tot het gecontroleerd afleveren van de lading (222-141), waarbij ongeveer tien gram op heroïne gelijkende stof in de bovenste holle ruimte van pallet 10 is geplaatst. (222-140)
Op 20 oktober om 14.27 uur heeft een telefoongesprek plaatsgevonden tussen B en een medewerker van vervoersbedrijf X, waarbij de afspraak wordt gemaakt dat als B de kosten komt betalen, de container maandag door X geleverd zal worden. (222-100 en 101) Een dag later zijn de kosten voor het vervoer door verdachte op het kantoor van X voldaan. (222-280 en 222-296) De container is vervolgens op 24 oktober 2005 gearriveerd bij de loods te Amstelveen, waarbij verdachte in aanwezigheid van C met een heftruck een deel van de lading heeft gelost. (222-140) Verdachte en C zijn toen aangehouden. (222-29 en 222-163)
Volgens N, facility manager van een bedrijf, dat de loods beheert, hebben zich medio half april drie mensen bij hem gemeld om een loods te gaan huren te Amstelveen. Hij heeft met hen een contract afgesloten, dat door C is ondertekend. (222-303) N heeft verdachte op een aan hem getoonde foto herkend als de man die de aanbetaling heeft gedaan en die iedere maand cash de huur kwam betalen. Ook B en D heeft hij wel eens bij de loods gezien. (222-300) C heeft verklaard dat hij door verdachte gevraagd was of hij samen met verdachte en nog iemand een marmerbedrijf wilde beginnen. (22-257) In april 2005 heeft C toegezegd dat hij mee wilde doen. De afspraak werd gemaakt dat hij het bedrijf op zijn naam zou zetten en hij heeft zich bij de kamer van Koophandel in Amsterdam ingeschreven (222-287), waar verdachte bij aanwezig was. C kreeg iedere twee weken 500 euro. Het geld regelde hij altijd met verdachte. (22-257)
Daarnaast kreeg hij betaald voor de kosten die hij bij vervoersbedrijf Y had betaald, waar hij samen met verdachte is geweest. (222-339) Volgens D heeft zij in opdracht van haar vader, B, visitekaartjes laten drukken met opdruk ‘Import-Export Amstelveen’. (222-460 en 469)
In de periode voorafgaand aan de aflevering van de container hebben diverse telefonische contacten plaatsgevonden tussen B en A die in Turkije verbleef. Op 12 juli 2005 wordt B door A gebeld met de mededeling dat hij binnen een à twee dagen een brief gaat sturen naar B en hij vraagt of het adres nog steeds hetzelfde is. (222-53) De dagen erna vindt tussen hen ook telefonisch contact plaats over het opsturen van ‘iets’ en in een gesprek op 31 juli 2005 tussen B en D wordt afgesproken dat de brief naar het huis van B wordt gestuurd. (222-63) Op 6 oktober 2005 wordt B gebeld door A, waarbij A aangeeft dat hij het geregeld heeft en dat de papieren die dag erna door hem opgestuurd worden. (222-79) Vervolgens geeft A in het gesprek op 13 oktober 2005 tussen hen aan dat de brief pas die dag ervoor verstuurd is. (222-88) Uiteindelijk blijkt uit een gesprek van 17 oktober 2005 tussen B en verdachte dat verdachte op de hoogte wordt gesteld dat de brief is aangekomen. (222-92)
Uit de tapgesprekken die zijn gevoerd in de periode tussen 28 juli 2005 (222-61) en 3 augustus 2005 blijkt dat D en H in die tijd in Turkije zijn geweest en dat zij bij A en zijn echtgenote gelogeerd hebben. Daarnaast zijn er tussen 20 september en 6 oktober 2005 gesprekken gevoerd tussen A en B (gesprek op 20-9 (222-77), op 24-9 (222-77 en 78), op 1 oktober (222-78 en 79) en op 6 oktober (222-79)), waaruit blijkt dat A ‘het’ gereed gemaakt heeft en dat het bij hem opgehaald is en dat het al een paar dagen geleden vertrokken is. Uit de ‘bill of lading’ blijkt dat de partij marmer op 3 oktober 2005 aan boord is gegaan van het schip. (222-90)
Uit het voorgaande leidt het hof af dat voorafgaand aan de levering van de partij marmer, waar de heroïne in verstopt zat, op verzoek van verdachte een eenmanszaak is opgericht door C, die als dekmantel moest fungeren voor de handel in drugs. Immers, uit het dossier is niet gebleken dat er, buiten de twee leveringen in mei en oktober 2005, andere activiteiten met betrekking tot de handel in marmer zijn geweest.
Bij de oprichting van die eenmanszaak is verdachte zeer nauw betrokken. Zo heeft hij C benaderd voor het opzetten van de eenmanszaak, was hij aanwezig bij de inschrijving daarvan, betaalde hij C iedere twee weken en heeft hij maandelijks de huur van de loods betaald. Bovendien heeft hij de kosten voor het vervoer van de container voldaan bij vervoersbedrijf X en Y. Daarnaast is er, voornamelijk in de weken voor de afleverdatum van de container, veelvuldig contact geweest tussen B en A waar veelal in versluierd taalgebruik wordt gesproken over het opsturen van de papieren betreffende de lading vanuit Turkije naar Nederland. Wanneer de papieren uiteindelijk in Nederland zijn aangekomen, wordt verdachte daarvan op de hoogte gesteld. Tenslotte is verdachte ook degene die samen met C de lading heeft gelost.
Al met al is het hof van oordeel dat de rol van verdachte bij het transport niet, zoals door de verdediging is aangevoerd, slechts die van medeplichtige is. Verdachte heeft zo nauw en bewust samengewerkt met onder andere B en C dat hij als medepleger kan worden aangemerkt.
Gelet op het bovenstaande is de stelling van de raadsman dat met betrekking tot feit 2 de wetenschap van verdachte met betrekking tot de aanwezigheid van heroïne in de partij marmer niet uit het dossier kan worden afgeleid, niet aannemelijk.
Subsidiair heeft de raadsman gesteld dat als verdachte al als medeplichtige of medepleger van dit feit kan worden aangemerkt, hij dit dan slechts is met betrekking tot de ongeveer 10 gram die gecontroleerd is afgeleverd.
Het hof is van oordeel dat uit de bovengenoemde bewijsmiddelen genoegzaam kan worden afgeleid dat het opzet van verdachte gericht was op het binnen het grondgebied van Nederland brengen van de hele partij heroïne die ook daadwerkelijk in Nederland is aangekomen en niet slechts op de afgeleverde 10 gram.
Met betrekking tot feit 1 stelt het hof nog in het bijzonder het volgende vast.
Uit een ‘original bill of lading’ blijkt dat ook op 29 april 2005 in Istanbul een container met 20 pallets marmer aan boord is gegaan van een schip om vervoerd te worden naar C te Amsterdam. (22-122) Die container is op 18 mei 2005 in Antwerpen aangekomen.
Op 19 mei 2005 heeft E een gesprek met zijn echtgenote. (22-39) In dat gesprek zegt E dat die dag erna een container komt en dat verdachte ‘het’ eruit gaat halen.
Enkele weken nadat C in april 2005 de toezegging heeft gedaan dat hij mee zou doen, vertelt verdachte hem dat de papieren van de lading er waren. (22-258) Uit tapgesprekken van 9 mei 2005 blijkt dat verdachte door een onbekende man wordt gebeld die zegt dat het naar het centrum gestuurd is. (22-35 en 36) Vervolgens is C met verdachte en B naar vervoersbedrijf Y gegaan om het transport te regelen van Antwerpen naar Amsterdam. De kosten daarvoor heeft hij een paar dagen later met verdachte daar voldaan. (22-258) De container is op 24 mei 2005 door vervoersbedrijf Z afgeleverd bij C te Amstelveen.
Uit het OVC gesprek dat op 16 juni 2005 door E en O is gevoerd blijkt dat er twee partijen zijn gebracht; een van 30 en een van 40. (22-50) Op 22 juni 2005 zijn in de loods te Amstelveen 18 pallets aangetroffen met daarop 215 marmeren platen. Op een van de pallets lagen gebroken platen marmer. (22-111)
Op basis van deze gang van zaken acht het hof ook de onder 1 tenlastegelegde invoer van ongeveer 70 kilogram heroïne bewezen. De wijze van opereren is geheel overeenkomstig het handelen met betrekking tot de later ingevoerde partij van 72 kilogram, waarvan de inhoud gecontroleerd is afgeleverd. Dat het bij dit eerste transport om ongeveer 70 kilogram ging blijkt genoegzaam uit de hoeveelheid aangetroffen platen (net als bij de levering van oktober: 20 pallets) in verband met het hierboven genoemde gesprek van E met O.
De raadsman heeft gepleit voor vrijspraak, nu niet vastgesteld kan worden wat de inhoud van de lading was.
Het hof leidt echter in samenhang met de bovengenoemde feiten en omstandigheden het volgende af met betrekking tot de inhoud van de zending die op 24 mei 2005 is afgeleverd.
Allereerst blijkt uit het dossier (informatie van de Dienst Internationale Netwerken (DIN) op p. 22-16 van het stamproces-verbaal van zaaksdossier 22) dat op 4 december 2004 in Turkije een partij van 566 kilo heroïne in beslag is genomen. Een deel van de partij, te weten 488 kilo, was verpakt in een container die geladen was met marmer en die bestemd was voor twee bedrijven in Nederland. Hieruit blijkt dat het op deze wijze invoeren van heroïne uit Turkije vaker voorkomt.
Gelet op de levering van marmer in oktober 2005 die daadwerkelijk in Nederland is aangekomen en waar heroïne in is aangetroffen, is het hof van oordeel dat genoegzaam bewezen is dat de partij marmer die in mei 2005 vanuit Turkije naar Nederland is vervoerd eveneens heroïne bevatte. Van belang daarbij is dat in juni 2005 in de loods te Amstelveen pallets marmer zijn aangetroffen die onaangeroerd waren. Daaruit leidt het hof af dat er in enkele andere (stukgeslagen) platen iets gezeten moet hebben. Dat het om hasj zou gaan, zoals door de raadsman nog is geopperd ligt in het geheel niet voor de hand, nu het onwaarschijnlijk is dat voor de invoer van een relatief kleine hoeveelheid hasj een dergelijke (dure) operatie op touw gezet zou zijn. Bovendien heeft het hof zoals na te melden ook de betrokkenheid van verdachte bij leveringen van heroïne in Nederland (de feiten 4 en 5) bewezen geacht.
Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte slechts de lading gelost heeft en hij verder niet betrokken is geweest bij de invoer van de partij.
Het hof is van oordeel dat verdachte kan worden aangemerkt als medepleger. Uit voornoemde feiten en omstandigheden blijkt immers naast zijn aanwezigheid bij het lossen, dat hij al in april met C een eenmanszaak heeft opgericht, wordt hij op de hoogte gesteld van het moment dat de papieren van de lading er waren, en heeft hij de kosten van het transport en de loodshuur voldaan.
In een OVC (Opnemen Vertrouwelijk Communicatie) gesprek op 26 juni 2005 tussen E en F zegt E tegen F: “B, abi, morgen zegt hij, hij belt je. Als hij zegt: “Kom laten wij koffie gaan drinken, betekent dat jij een halve moet komen brengen.” (24-11) In een tapgesprek van 29 juni 2005 tussen verdachte en F vraagt verdachte aan laatstgenoemde of hij als hij uit zijn werk is, koffie kan komen drinken. (24-12) Vervolgens blijkt uit een OVC gesprek van 1 juli 2005 tussen E en verdachte dat F met een kilo is gekomen in plaats van met een halve kilo. Volgens verdachte hebben zij het thuis gewogen en was het 948 gram. Ook hebben ze “500 gegeven”. (24-16)
In een OVC gesprek op 1 juli 2005 tussen E en verdachte zegt verdachte dat de persoon aan wie B gegeven heeft zelf ook een gebruiker is. (24-17)
Uit het voorgaande leidt het hof af dat verdachte opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van ongeveer 1 kilogram heroïne, waarvan hij 500 gram opzettelijk heeft afgeleverd.
In een opgenomen telefoongesprek van 2 juni 2005 tussen B en verdachte zegt P dat hij ‘de auto’ komt brengen. (29-8) De volgende dag belt een onbekende man (tenaamstelling B) in met verdachte en zegt hij dat hij ‘ok’ heeft gezegd. (29-8) Twee uur later vindt er wederom een gesprek tussen verdachte en een onbekende man (tenaamstelling B) plaats, waarin de onbekende zegt dat zij het maar morgen moeten doen. (29-9) Op 4 juni 2005 wordt de afspraak gemaakt dat P om half zes bij de onbekende man (ook weer tenaamstelling B) zal zijn. (29-9) Uit een gesprek later die dag blijkt dat P voor de deur staat. (29-10)
In het OVC gesprek van 9 juni 2005 tussen E en zijn echtgenote zegt E dat hij vijf dagen geleden aan de dochter van B tien kilo geleverd heeft. (29-10) Twee dagen later voert E een gesprek met verdachte, waarbij verdachte zegt dat hij laatst ‘iets’ naar het huis van D heeft gebracht en dat hij daar ook het geld heeft opgehaald. Verdachte heeft toen nog een discussie gehad over het geld. Volgens verdachte was de afspraak 11,5 en ‘het meisje’ heeft gezegd dat haar vader heeft gezegd 110 duizend. (29-11)
Hieruit volgt naar de mening van het hof dat verdachte opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd ongeveer 10 kilo heroïne.
De raadsman heeft ten aanzien van het onder 4 en 5 ten laste gelegde aangevoerd dat enkel uit de cryptische gesprekken niet de conclusie kan worden getrokken dat het om heroïne gaat.
Dat het om heroïne gaat leidt het hof af uit de volgende omstandigheden.
In veel van de gesprekken waarbij verdachte gesprekspartner is, worden bedragen genoemd die corresponderen met de (groot)handel in heroïne, gelet op hetgeen van algemene bekendheid kan worden geacht met betrekking tot de prijs daarvan, vergeleken met bijvoorbeeld de prijs van hasjiesj. Bovendien heeft verdachte in het algemeen geen enkel zakelijk argument aangevoerd op grond waarvan het hof deze gesprekken anders zou moeten beoordelen.
Volgens de raadsman dient verdachte te worden vrijgesproken van de deelname aan een criminele organisatie, aangezien er geen sprake is van een organisatie, nu er slechts wisselende contacten waren en er derhalve geen sprake is van een gestructureerd en duurzaam samenwerkingsverband. Bovendien had verdachte geen crimineel oogmerk en was zijn rol in het geheel slechts hulpverlenend.
Op basis van de hierboven genoemde bewijsmiddelen is het hof van oordeel dat er sprake is van een organisatie die tot oogmerk had het plegen van misdrijven. Tot die organisatie behoorden in ieder geval verdachte, B, C, D en H. De organisatie was gericht op de invoer en verdere doorlevering van partijen heroïne in Nederland en het witwassen van geld (vgl. de bij H aangetroffen hoeveelheid geld, p. 140-13). Dat de organisatie duurzaam was, leidt het hof af uit het feit dat de organisatie (in ieder geval) een groot deel van het jaar 2005 heeft bestaan. Binnen de organisatie was sprake van werkafspraken die met name te maken hadden met het versluierde taalgebruik. De rol van verdachte was voornamelijk gelegen in het regelen van invoer van de twee grote partijen en het daadwerkelijk afleveren van kleinere partijen heroïne. Anders dan de raadsman meent, kan dit (grotendeels uit de overige bewezenverklaarde feiten voortvloeiende) handelen van verdachte niet als ondergeschikt worden gekenschetst.
Voor zover de raadsman met zijn opmerkingen over het criminele oogmerk van verdachte doelt op de vraag of verdachte opzet heeft gehad op het plegen van genoemde misdrijven is die vraag al genoegzaam in bevestigende zin beantwoord. Het onder 6. tenlastegelegde wordt derhalve ook bewezen geacht.
Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging verkregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het onder 1, 2, 4, 5 en 6 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij in de periode van de maand april 2005 tot en met de maand mei 2005 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht (ongeveer) 70 kilogram, van een materiaal bevattende heroïne (diacetylmorfine), zijnde heroïne, een middel vermeld op de bij die wet behorende lijst I, immers die heroïne is -verborgen in/tussen geprepareerde marmeren platen- in een container vanuit Turkije, binnen het grondgebied van Nederland gebracht en (verder) naar een bedrijfsruimte/loods te Amstelveen vervoerd, en welk medeplegen van verdachte en/of verdachtes mededader(s) hierin heeft bestaan dat verdachte en/of verdachtes mededader(s) contact hebben/heeft gelegd en/of onderhouden met een of meer personen die betrokken waren bij de handel in verdovende middelen in Turkije en/of in overleg met die perso(o)n(en) het transport/vervoer van die heroïne van Turkije naar Nederland hebben/heeft georganiseerd/geregeld en/of ontmoetingen hebben/heeft geregeld met die perso(o)nen) en/of (in verband met het transport van genoemde container en/of de opslag van genoemde -geprepareerde- marmeren platen) een bedrijfsruimte/loods hebben/heeft gezocht en/of (vervolgens) een bedrijfsruimte te Amstelveen hebben/heeft bezichtigd en/of gehuurd en/of een bedrijf (eenmanszaak (naam); bedrijfsomschrijving: De Import van en de groothandel in natuursteen) hebben/heeft ingeschreven bij de Kamer van Koophandel en/of in verband daarmee visitekaartjes hebben/heeft laten drukken/maken (om de indruk te wekken dat er sprake was van een bonafide bedrijf, gevestigd te Amstelveen) en/of de formaliteiten met betrekking tot het vervoer van de container met vervoersbedrijf X hebben afgewikkeld/geregeld (onder meer het overleggen van (een) vervoersdocument(en) en/of het betalen van vervoerskosten en/of het afspreken van datum en tijdstip van aankomst van de container bij genoemde bedrijfsruimte/loods) en/of de container bij die bedrijfsruimte/loods hebben/heeft gelost en/of die marmeren platen, waarin die heroïne was verborgen, hebben/heeft opgeslagen in die bedrijfsruimte/loods.
2.
hij in de periode van de maand april 2005 tot en met 24 oktober
2005 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht (ongeveer) 72 kilogram, van een materiaal bevattende heroïne (diacetylmorfine), zijnde heroïne, een middel vermeld op de bij die wet behorende lijst I immers die heroïne is -verborgen in/tussen geprepareerde marmeren platen- in een container (per schip) vanuit Turkije, binnen het grondgebied van Nederland gebracht, en weIk medeplegen van verdachte en/of verdachtes mededader(s) hierin heeft bestaan dat verdachte en/of verdachtes mededader(s) contact hebben/heeft gelegd en/of onderhouden met een of meer personen (onder wie -onder meer- A) die betrokken waren bij de handel in verdovende middelen in Turkije en/of in overleg met die perso(o)n(en) het transport/vervoer van die heroïne van Turkije naar Nederland hebben/heeft georganiseerd/geregeld en/of ontmoetingen hebben/heeft geregeld met die perso(o)n(en) en/of (in verband met het transport van genoemde container en/of de opslag van genoemde –geprepareerde- marmeren platen) een bedrijfsruimte/loods hebben/heeft gezocht en/of (vervolgens) een bedrijfsruimte/loods te Amstelveen hebben/heeft bezichtigd en/of gehuurd en/of een bedrijf (eenmanszaak (naam); bedrijfsomschrijving: De Import van en de groothandel in natuursteen) hebben/heeft Ingeschreven bij de Kamer van Koophandel en/of in verband daarmee visitekaartjes hebben/heeft laten drukken/maken (om de indruk te wekken dat er sprake was van een bonafide bedrijf, gevestigd te Amstelveen) en/of de formaliteiten met betrekking tot het vervoer van de container met vervoersbedrijf X hebben afgewikkeld/geregeld (onder meer het overleggen van (een) vervoersdocument(en) en/of het betalen van vervoerskosten en/of het afspreken van datum en tijdstip van aankomst van de container bij genoemde bedrijfsruimte/loods).
4.
hij in de periode van 23 tot en met 30 juni 2005 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, opzettelijk aanwezig heeft gehad, (ongeveer) 1 kilogram, waarvan hij opzettelijk heeft afgeleverd 500 gram van een materiaal bevattende heroïne (diacetylmorfine), zijnde heroïne, een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I.
5.
hij in de periode van 2 tot en met 4 juni 2005 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd (ongeveer) 10 kilogram, van een materiaal bevattende heroïne (diacetylmorfine), zijnde heroïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I.
6.
hij in de periode van de maand januari 2005 tot en met de maand oktober 2005 in Nederland, opzettelijk heeft deelgenomen aan een organisatie, te weten een organisatie die werd gevormd door verdachte, B, C, D, H, een persoon genaamd A, en een of meer anderen, welke organisatie tot oogmerk had het verkopen, afleveren,vervoeren en het binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen van middelen van middelen vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, en/of het plegen van strafbare voorbereidingshandelingen als bedoeld in artikel 10a van de Opiumwet (handel in en/of in-/uitvoer van harddrugs/verdovende middelen), en/of het witwassen (van geld).
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezene levert op de misdrijven:
ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.
ten aanzien van het onder 4 ten eerste bewezenverklaarde:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
ten aanzien van het onder 4 ten tweede en 5 bewezenverklaarde:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
ten aanzien van het onder 6 bewezenverklaarde:
Deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
Het hof heeft ten aanzien van de onder 4 ten eerste en ten tweede bewezenverklaarde handelingen het bepaalde in artikel 55 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht toegepast.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De raadsman heeft aangevoerd dat er sprake is van miskenning van het bepaalde in artikel 282 van het Wetboek van Strafvordering door de rechtbank, nu de zaak op de zitting van 11 juni 2006 tot januari 2007 werd aangehouden. De raadsman heeft het hof verzocht om een oordeel hieromtrent en om de eventueel aan zijn cliënt op te leggen straf bij wijze van compensatie voor die schending van het recht te verminderen.
Daargelaten dat het hof het vonnis van de rechtbank integraal vernietigt, overweegt het hof ten overvloede het volgende.
Uit het proces-verbaal van de terechtzitting van de rechtbank van 7 februari 2006 blijkt dat de rechtbank het onderzoek tot de terechtzitting van 25 april 2006 heeft geschorst voor het horen van een aantal getuigen door de rechter-commissaris met als overweging dat er klemmende redenen zijn het onderzoek langer dan een maand te schorsen. Op de zitting van 25 april 2006 is het onderzoek ter terechtzitting vervolgens opnieuw voor het horen van een aantal getuigen bij de rechter-commissaris, met als overweging dat er klemmende redenen zijn het onderzoek langer dan een maand te schorsen, tot 11 juli 2006 geschorst, waarbij is opgemerkt dat het een pro forma zitting zou betreffen. Op laatstgenoemde datum is het onderzoek ter terechtzitting met klemmende redenen geschorst tot 3 oktober 2006, wederom met de opmerking dat dat een pro forma zitting zou worden. De voorzitter heeft tevens opgemerkt dat er eind december nog een pro forma zitting zou volgen, waarna de zaak in januari 2007 inhoudelijk behandeld zal worden. Op de zitting van 3 oktober 2006 is het onderzoek ter terechtzitting geschorst tot 12 december 2006 en op laatstgenoemde dag is het onderzoek met klemmende redenen geschorst tot de terechtzitting van 30 januari 2007.
Het hof leidt uit het voorgaande af dat het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg telkens niet langer dan drie maanden geschorst is geweest. Weliswaar heeft de rechtbank verzuimd om in oktober 2006 in het proces-verbaal de klemmende redenen te vermelden waarom het onderzoek langer dan een maand werd geschorst, maar dit leidt niet tot een zodanige schending van artikel 282 van het Wetboek van Strafvordering dat daar consequenties aan verbonden dienen te worden. Overigens wordt opgemerkt dat de door de rechter-commissaris uit te voeren onderzoekshandelingen ook op 12 december 2006 nog niet gereed waren. De opeenvolgende schorsingen waren derhalve niet zonder dringende reden.
Het hof verwerpt het verweer.
Voorts is het hof van oordeel dat de hierna te melden strafoplegging in overeenstemming is met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Het hof heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen -en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van de hierna aan te geven duur leiden- de volgende omstandigheden.
Verdachte heeft zich gedurende langere tijd op grote schaal en in georganiseerd verband schuldig gemaakt aan de invoer van partijen heroïne.
Voorts heeft verdachte een hoeveelheid heroïne aanwezig gehad, verkocht en afgeleverd.
Het hof tilt zwaar aan deze feiten. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat het gebruik van harddrugs de volksgezondheid in hoge maat schaadt en veelal leidt tot diverse vormen van criminaliteit. De internationale handel in harddrugs leidt niet alleen tot ontwrichting van het beleid dat in de betrokken landen wordt gevoerd om het gebruik van harddrugs tegen te gaan, maar heeft bovendien een negatieve uitwerking op de reeds bestaande maatschappelijke problematiek die is verbonden aan de illegale handel in- en het illegaal gebruik van verdovende middelen.
Het feit dat verdachte zich met deze internationale drugshandel heeft ingelaten – kennelijk enkel om persoonlijk financieel gewin – en in de onderhavige transporten een initiërende en organiserende rol heeft gespeeld, rekent het hof verdachte zwaar aan.
De in beslag genomen voorwerpen
Onder verdachte is een geldbedrag van € 700,- in beslag genomen. Het hof stelt vast dat het belang van strafvordering niet eist dat het beslag voortduurt, zodat het geldbedrag zal worden teruggegeven aan de beslagene.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 47, 55, 57 en 140 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Wijst af het bij pleidooi herhaald verzoek tot het horen van de getuige L en de deskundige M.
Verklaart niet bewezen dat verdachte het onder 3 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat verdachte het onder 1, 2, 4 ten eerste, 4 ten tweede, 5 en 6 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) jaren en 3 (drie) maanden.
Bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
De in beslag genomen voorwerpen
Gelast de teruggave aan verdachte van het inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven geldbedrag, te weten:
- een geldbedrag van € 700,-.
Aldus gewezen door
mr A.E. Harteveld, voorzitter,
mr A.G. Coumans en mr A.W.M. Elders, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr H.J. Jansen, griffier,
en op 17 maart 2008 ter openbare terechtzitting uitgesproken.