ECLI:NL:GHARN:2008:BC7434

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
14 februari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
104.007.957
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging afwijzing verzoek tot schuldsaneringsregeling met betrekking tot alimentatieschuld

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 14 februari 2008 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Almelo van 27 november 2007. Het verzoek van de appellant, een 51-jarige gescheiden man met een aanzienlijke schuldenlast van ongeveer € 45.000,-, tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling werd afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de appellant niet te goeder trouw was ten aanzien van het ontstaan en het onbetaald laten van een substantieel deel van zijn schulden. De appellant had een schuld van € 14.737,63 bij deurwaarder Tijhuis en een schuld van € 25.807,14 aan de Postbank. Hij betoogde dat de schuld aan de deurwaarder een meer dan acht jaar oude achterstallige alimentatie betrof voor zijn inmiddels 26-jarige zoon, en dat hij, indien deze schuld buiten beschouwing werd gelaten, zijn andere schulden wel zou kunnen afbetalen.

Het hof oordeelde echter dat de appellant er rekening mee had moeten houden dat hij een alimentatieverplichting had jegens zijn zoon. Hoewel de alimentatieschuld buiten de vijfjaarstermijn was ontstaan, was het hof van mening dat onvoldoende aannemelijk was dat de appellant te goeder trouw was geweest in het onbetaald laten van deze schuld. De appellant had geen actie ondernomen om zijn alimentatieverplichting na te komen en had daarnaast nieuwe schulden laten ontstaan. Het hof concludeerde dat de appellant, ondanks zijn situatie, niet voldoende had aangetoond dat er bijzondere omstandigheden waren die het verzoek om schuldsanering zouden rechtvaardigen. Daarom werd het hoger beroep verworpen en het vonnis van de rechtbank bekrachtigd.

Uitspraak

14 februari 2008
eerste civiele kamer
zaaknummer 104.007.957
G E R E C H T S H O F T E A R N H E M
Arrest
in de zaak van:
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
procureur: mr. F.J. Boom.
1 Het geding in eerste aanleg
Bij vonnis van de rechtbank Almelo van 27 november 2007 is het verzoek van appellant (hierna te noemen: [appellant]) tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling afgewezen.
Het hof verwijst naar voornoemd vonnis, dat in fotokopie aan dit arrest is gehecht.
2 Het geding in hoger beroep
2.1 Bij ter griffie van het hof op 4 december 2007 ingekomen verzoekschrift is [appellant] in hoger beroep gekomen van voornoemd vonnis en heeft hij het hof verzocht dat vonnis te vernietigen en alsnog het verzoek om toepassing van de schuldsaneringsregeling toe te wijzen.
2.2 Het hof heeft kennisgenomen van het verzoekschrift en de daarbij behorende stukken, alsmede van de brief van de procureur van 19 december 2007 met bijlagen.
2.3 De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 7 februari 2008, waarbij [appellant] is verschenen in persoon, bijgestaan door mr. H.J.M. van Denderen, advocaat te Hengelo.
3 De motivering van de beslissing in hoger beroep
3.1 [appellant] is een 51-jarige gescheiden, thans alleenstaande man. Hij heeft een schuldenlast van in totaal ongeveer € 45.000,-, waaronder een bij deurwaarder Tijhuis in behandeling zijnde schuld van € 14.737,63 en een schuld aan de Postbank van € 25.807,14.
3.2 De rechtbank heeft het verzoek van [appellant] om te worden toegelaten tot de schuldsaneringsregeling afgewezen, omdat hij ten aanzien van het ontstaan en het onbetaald laten van een substantieel deel van zijn schuldenlast niet te goeder trouw is.
3.3 [appellant] kan zich met de beslissing van de rechtbank niet verenigen. Hij stelt dat de door deurwaarder Tijhuis behandelde schuld een meer dan acht jaar oude achterstallige alimentatie betreft voor de uit zijn door echtscheiding ontbonden huwelijk geboren, inmiddels 26 jaar oude zoon. Ten aanzien van deze schuld is inmiddels loonbeslag gelegd. Indien deze oude schuld buiten beschouwing wordt gelaten, hetgeen hij gelet op de ouderdom ervan reëel vindt, kan hij zijn andere schulden wel afbetalen.
3.4 Het hof is van oordeel dat [appellant] er steeds rekening mee diende te houden dat op hem de alimentatieverplichting jegens zijn zoon rustte. Weliswaar is de desbetreffende schuld ontstaan buiten de termijn van vijf jaar voorafgaande aan de dag waarop het inleidende verzoekschrift is ingediend, maar onvoldoende aannemelijk is geworden dat [appellant] ten aanzien van het onbetaald laten van deze schuld te goeder trouw is geweest. Ondanks de wetenschap dat [appellant] deze aanzienlijke schuld diende af te betalen, heeft hij daartoe geen enkele actie ondernomen en heeft hij vervolgens andere schulden laten ontstaan. [appellant] heeft dit desgevraagd bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep erkend. Toen onverhoopt de incasso van de achterstallige alimentatie werd hervat, leidde de combinatie met die nieuwe verplichtingen tot de onmogelijkheid zijn schulden te blijven aflossen. Dat [appellant] in die situatie is blijven te verkeren moet hem echter worden verweten. Alles overziende is het hof van oordeel dat het hoger beroep faalt. Van bijzondere omstandigheden op grond waarvan het verzoek desondanks zou moeten worden toegewezen, is onvoldoende gebleken. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd.
4 De beslissing
Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Almelo van 27 november 2007.
Dit arrest is gewezen door mrs. Smeeïng-van Hees, Van den Brink en Van der Weij en in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 februari 2008.