ECLI:NL:GHARN:2008:BC7432

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
14 februari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
104.007.959
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de afwijzing van een verzoek tot schuldsaneringsregeling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 14 februari 2008 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Almelo van 27 november 2007. Het verzoek van de appellant, een 37-jarige alleenstaande man met een aanzienlijke schuldenlast van meer dan € 80.000, werd afgewezen door de rechtbank. De appellant had verzocht om toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling, maar de rechtbank oordeelde dat hij niet te goeder trouw was geweest met betrekking tot het ontstaan en het onbetaald laten van een substantieel deel van zijn schulden.

De appellant ging in hoger beroep en stelde dat de alimentatieschuld op de gebruikelijke wijze moest worden getoetst aan de aard, omvang en het tijdstip van ontstaan. Hij voerde aan dat een deel van zijn schulden was ontstaan buiten de geldende termijn van vijf jaar voorafgaand aan de indiening van het verzoekschrift. Tijdens de mondelinge behandeling verklaarde de appellant dat hij na de verbreking van zijn relatie in 2001 een losbandig leven had geleid, wat had geleid tot het ontstaan van vele schulden. Ook had hij in 2006 zijn baan bij KLM verloren door eigen toedoen.

Het hof oordeelde dat, hoewel een deel van de schulden buiten de vijfjaarstermijn was ontstaan, het onbetaald laten van de schulden de appellant kon worden verweten. Het hof concludeerde dat niet aannemelijk was geworden dat de appellant te goeder trouw was ten aanzien van het onbetaald laten van zijn schulden. Gezien deze overwegingen faalde het hoger beroep en werd het vonnis van de rechtbank bekrachtigd.

Uitspraak

14 februari 2008
eerste civiele kamer
zaaknummer 104.007.959
G E R E C H T S H O F T E A R N H E M
Arrest
in de zaak van:
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
procureur: mr. F.J. Boom.
1 Het geding in eerste aanleg
Bij vonnis van de rechtbank Almelo van 27 november 2007 is het verzoek van appellant (hierna te noemen: [appellant]) tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling afgewezen.
Het hof verwijst naar voornoemd vonnis, dat in fotokopie aan dit arrest is gehecht.
2 Het geding in hoger beroep
2.1 Bij ter griffie van het hof op 30 november 2007 ingekomen verzoekschrift is [appellant] in hoger beroep gekomen van voornoemd vonnis en heeft hij het hof verzocht dat vonnis te vernietigen en alsnog het verzoek om toepassing van de schuldsaneringsregeling toe te wijzen.
2.2 Het hof heeft kennisgenomen van het verzoekschrift en de daarbij behorende stukken, alsmede van de brief van de procureur van 10 januari 2008 met een bijlage.
2.3 De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 7 februari 2008, waarbij [appellant] is verschenen in persoon, bijgestaan door mr. H.J.M. van Denderen, advocaat te Hengelo (O).
3 De motivering van de beslissing in hoger beroep
3.1 [appellant] is een 37-jarige alleenstaande man. Uit zijn in 2001 verbroken relatie is een dochter geboren die thans 6 jaar oud is. Zijn totale schuldenlast bedraagt ruim € 80.000,-, bestaande uit de schulden aan Amev, aan het LBIO, aan de ABN-Amrobank en aan de NIBC-Bank.
3.2 De rechtbank heeft het verzoek van [appellant] om te worden toegelaten tot de schuldsaneringsregeling afgewezen omdat hij niet te goeder trouw is geweest ten aanzien het ontstaan en onbetaald laten van een substantieel deel van zijn schuldenlast.
3.3 [appellant] kan zich niet verenigen met de beslissing van de rechtbank. Hij stelt dat de alimentatieschuld op de gebruikelijke wijze getoetst dient te worden aan de aard, de omvang en het tijdstip van ontstaan en de nakomingsinspanning. Ten aanzien van de schulden aan de NIBC-Bank en de ABN-Amrobank stelt [appellant] dat deze zijn ontstaan buiten de geldende termijn van vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het inleidend verzoekschrift is ingediend.
3.4 Het hof oordeelt als volgt. [appellant] heeft bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep verklaard dat hij na de verbreking van zijn relatie in 2001 een losbandig leven is gaan leiden en dat hij in die periode vele schulden heeft laten ontstaan. Bovendien is hij in 2006 zijn baan bij de KLM door eigen toedoen kwijtgeraakt, hetgeen hem kan worden verweten. Het mag zo zijn dat een deel van de schulden is ontstaan buiten de geldende termijn van vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het inleidend verzoekschrift is ingediend, zoals [appellant] heeft gesteld, maar het onbetaald laten van de schulden kan hem wél worden verweten. Ook in de periode waarin [appellant] nog een aanzienlijk inkomen ontving op grond van zijn dienstbetrekking bij de KLM heeft hij zijn alimentatieschuld onbetaald gelaten. Het hof is derhalve van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat [appellant] ten aanzien van het onbetaald laten van zijn schulden te goeder trouw is.
3.5 Alles overziende is het hof van oordeel dat het hoger beroep faalt. Van bijzondere omstandigheden op grond waarvan het verzoek desondanks zou moeten worden toegewezen, is onvoldoende gebleken. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd.
4 De beslissing
Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Almelo van 27 november 2007.
Dit arrest is gewezen door mrs. Van den Brink, Smeeïng-van Hees en Van der Weij, en in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 februari 2008. Dit arrest is in verband met afwezigheid van de voorzitter ondertekend door mr. Smeeïng-van Hees.