ECLI:NL:GHARN:2008:BC6669

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
21 januari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
2007/1375
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Smeeïng-van Hees
  • Mannoury
  • Van Rossum
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling wegens onvoldoende aannemelijkheid van nakoming verplichtingen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 21 januari 2008 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Almelo van 30 oktober 2007, waarin het verzoek van de appellant tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling werd afgewezen. De appellant, die zich in een moeilijke financiële situatie bevond, stelde dat hij door medische en psychische beperkingen niet in staat was zijn schulden af te betalen. De gemeente had echter vastgesteld dat hij wel in staat was om betaald werk te verrichten, wat leidde tot een beroep van de appellant tegen deze beslissing.

Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen. De appellant had een totale schuldenlast van € 8.239,27, waaronder een schuld aan T-Mobile en een schuld aan de gemeente. De rechtbank had de afwijzing van het verzoek gebaseerd op het oordeel dat de appellant niet te goeder trouw was geweest ten aanzien van het onbetaald laten van zijn schulden, en dat hij onvoldoende inspanningen had geleverd om betaald werk te verkrijgen.

Het hof concludeerde dat de appellant niet aannemelijk had gemaakt dat hij in de vijf jaar voorafgaand aan zijn verzoek te goeder trouw was geweest. De appellant had een telefoonabonnement afgesloten terwijl hij een bijstandsuitkering ontving, en had nagelaten zijn belgedrag aan te passen toen bleek dat hij zijn betalingsverplichtingen niet kon nakomen. Bovendien was hij door een arbeidsdeskundige in staat verklaard om fulltime te werken, wat zijn argumenten over zijn onvermogen om te werken ondermijnde.

Uiteindelijk oordeelde het hof dat het verzoek van de appellant om toegelaten te worden tot de schuldsaneringsregeling moest worden afgewezen, omdat de omstandigheden zoals bedoeld in artikel 288 lid 3 van de Faillissementswet niet aannemelijk waren gemaakt. Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank en wees het hoger beroep af.

Uitspraak

21 januari 2008
eerste civiele kamer
rekestnummer 2007/1375
G E R E C H T S H O F T E A R N H E M
Arrest
in de zaak van:
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
procureur: mr. P.A.C. de Vries.
1 Het geding in eerste aanleg
Bij vonnis van de rechtbank Almelo van 30 oktober 2007 is het verzoek van appellant (hierna te noemen: [appellant]) tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling afgewezen. Het hof verwijst naar dit vonnis, dat in fotokopie aan dit arrest is gehecht.
2 Het geding in hoger beroep
2.1 Bij ter griffie van het hof op 7 november 2007 ingekomen verzoekschrift is [appellant] in hoger beroep gekomen van voornoemd vonnis.
2.2 Het hof heeft kennisgenomen van het verzoekschrift en de daarbij behorende stukken, alsmede van de brieven met bijlagen van 2 januari 2008 en 11 januari 2008 van de procureur.
2.3 De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 14 januari 2008, waarbij [appellant] is verschenen in persoon, bijgestaan door zijn advocaat, mr. L. de Widt te Almelo.
3 De motivering van de beslissing in hoger beroep
3.1 Het hof gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat [appellant] met zijn partner een gezamenlijke huishouding voert. [appellant] ontvangt een bijstandsuitkering van € 616,95 netto per maand. Het hof stelt vast dat de totale schuldenlast van [appellant] € 8.239,27 bedraagt en onder meer bestaat uit een schuld van in totaal € 2.882,32 aan T-Mobile, een schuld van € 1.286,87 aan Dienst Sport, Welzijn, Onderwijs en Werkgelegenheid van de gemeente [woonplaats].
3.2 De rechtbank grondt de afwijzing van het verzoek van [appellant] om toegelaten te worden tot de wettelijke schuldsaneringsregeling op het oordeel dat [appellant] niet te goeder trouw is geweest ten aanzien van het onbetaald laten van zijn schulden, nu deze van recente datum zijn en er sprake is van overbesteding. [appellant] heeft een telefoonabonnement afgesloten, terwijl hij een uitkering ontving en had behoren te beseffen dat hij de hieruit voortvloeiende betalingsverplichtingen niet kon nakomen. [appellant] heeft zich tot op heden onvoldoende ingespannen betaald werk te krijgen en zijn schulden te kunnen afbetalen.
3.3 [appellant] kan zich met het vonnis van de rechtbank niet verenigen en voert daartoe in hoger beroep het volgende aan. [appellant] stelt zich op het standpunt dat hij als gevolg van medische en psychische beperkingen niet in staat is zijn schulden af te betalen. De gemeente [woonplaats] heeft bepaald dat [appellant] wel in staat is betaald werk te verrichten. [appellant] is tegen dit besluit in beroep gegaan, omdat het gebaseerd is op een onzorgvuldig onderzoek van een arbeidsdeskundige.
[appellant] heeft zich eerst tot de Stadsbank gewend voor schuldhulpverlening. Er zijn echter problemen ontstaan tussen [appellant] en zijn begeleidster bij de Stadsbank. [appellant] werd door haar onheus behandeld en zij heeft hem niet adequaat geholpen bij het aanpakken van zijn financiële problemen. Voorts heeft zij fouten gemaakt bij het opstellen en indienen van het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling bij de rechtbank. Zij heeft [appellant] diverse keren geen leefgeld gegeven, zodat hij niets had om uit te geven. Op dit moment wordt [appellant] succesvol begeleid door Bureau Staphorst, zodat hij binnenkort in staat zal zijn een hoger inkomen te verwerven voor zijn schuldeisers.
3.4 Het hof is van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat [appellant] ten aanzien van het ontstaan en onbetaald laten van zijn schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend, te goeder trouw is geweest. Het hof overweegt daartoe als volgt. Ter zitting van het hof heeft [appellant] verklaard dat hij in 2005 een telefoonabonnement heeft afgesloten bij T-Mobile en dat hij op dat moment dacht dat hij de telefoonkosten van zijn bijstandsuitkering zou kunnen voldoen. Nadat hij de eerste rekening had ontvangen, bleek echter dat zijn belkosten zo hoog waren, dat hij zijn betalingsverplichtingen niet kon nakomen. [appellant] heeft voorts verklaard dat hij desondanks zijn belgedrag niet heeft veranderd, zodat de betalingsachterstand bleef oplopen. Het hof acht verwijtbaar dat [appellant], op het moment dat bleek dat zijn maandelijkse belkosten zo hoog waren dat hij deze van zijn bijstandsuitkering niet kon voldoen, heeft nagelaten zijn abonnement te beëindigen of zijn belgedrag aan te passen, waardoor de schuld aan T-Mobile is blijven oplopen.
3.5 Voorts overweegt het hof dat [appellant] in maart 2007 medisch is gekeurd en vervolgens door een arbeidsdeskundige van de gemeente [woonplaats] in staat is verklaard fulltime betaalde arbeid te verrichten. [appellant] is desondanks van mening dat hij niet in staat is fulltime te werken en heeft beroep aangetekend tegen de beslissing van de gemeente. Ter zitting van het hof heeft [appellant] verklaard dat hij in het verleden heeft geprobeerd stage te lopen, maar dat dit na drie dagen is misgegaan, omdat hij niet in staat was 's ochtends op tijd uit zijn bed te komen. van een belemmering op het fysieke of psychische vlak is niet gebleken. Gelet op het voorgaande acht het hof onvoldoende aannemelijk geworden dat [appellant] de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal nakomen.
3.6 Gelet op het vorenoverwogene is het hof van oordeel dat het verzoek van [appellant] toegelaten te worden tot de wettelijke schuldsaneringsregeling dient te worden afgewezen. Omstandigheden als bedoeld in artikel 288 lid 3 van de Faillissementswet (nieuw) zijn niet aannemelijk geworden, zodat het verzoek evenmin op deze grond kan worden toegewezen. Het hoger beroep faalt derhalve en het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd.
4 De beslissing
Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Almelo van 30 oktober 2007.
Dit arrest is gewezen door mrs. Smeeïng-van Hees, Mannoury en Van Rossum en in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 januari 2008.