ECLI:NL:GHARN:2008:BC5122

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
26 februari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
TBS 2008\002
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Bartelds
  • A. Stikkelbroeck
  • P. Besier
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging terbeschikkingstelling ondanks advies tot verlenging

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 26 februari 2008 uitspraak gedaan over de terbeschikkingstelling (TBS) van een betrokkene, die eerder was veroordeeld tot een gevangenisstraf van zeven jaar en TBS met dwangverpleging. De rechtbank Amsterdam had op 7 december 2007 de vordering van de officier van justitie tot verlenging van de TBS afgewezen. Het hof heeft de beslissing van de rechtbank vernietigd en de vordering van de officier van justitie afgewezen, waarbij het hof heeft overwogen dat de kliniek herhaaldelijk geen gevolg heeft gegeven aan rechterlijke aanwijzingen, wat de rechtsgang heeft belemmerd.

Het hof heeft vastgesteld dat er sinds de expiratiedatum van het vorige bevel meer dan acht maanden zijn verstreken zonder dat de kliniek een resocialisatietraject heeft opgestart. De kliniek heeft geen adequate medewerking verleend aan de voorbereiding van een voorwaardelijke beëindiging van de dwangverpleging, wat essentieel is voor een zorgvuldige rechtsgang. Het hof heeft benadrukt dat de belangen van de terbeschikkinggestelde steeds zwaarder wegen naarmate de TBS langer duurt, en dat de kliniek in deze zaak tekort is geschoten in haar verantwoordelijkheden.

Uiteindelijk heeft het hof geoordeeld dat, gezien het tijdsverloop en de behandelgeschiedenis, het gerechtvaardigd is om de terbeschikkingstelling te beëindigen. Het hof heeft de beslissing van de rechtbank vernietigd en de vordering van de officier van justitie afgewezen, waarbij het hof heeft opgemerkt dat er geen aanwijzingen zijn voor acute delictgevaarlijkheid op korte termijn en dat de betrokkene positieve ontwikkelingen heeft doorgemaakt. De kliniek heeft echter geen pogingen tot resocialisatie ondernomen, wat heeft geleid tot de beslissing van het hof om de TBS te beëindigen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM
TBS 2008\002
Beslissing d.d. 26 februari 2008
De kamer van het hof als bedoeld in artikel 67 van de Wet op de rechterlijke organisatie heeft te beslissen op het beroep van de officier van justitie inzake:
[Terbeschikkinggestelde],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
verblijvende in [verblijfplaats].
Het beroep is ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank te Amsterdam van 7 december 2007, houdende afwijzing van de vordering van de officier van justitie tot verlenging van de termijn van de terbeschikkingstelling met een jaar.
Overwegingen:
Het hof zal de beslissing van de rechtbank om doelmatigheidsredenen vernietigen.
1. Voor een goed begrip van deze zaak acht het hof het van belang dat de belangrijkste ontwikkelingen in deze zaak nog eens in chronologische volgorde worden weergegeven.
• Bij arrest van 13 september 1990 is betrokkene door het gerechtshof te Amsterdam veroordeeld tot een gevangenisstraf van 7 jaar en TBS met dwangverpleging. De straf en maatregel werden opgelegd ter zake van, kort gezegd, diefstal met geweld de dood ten gevolge hebbend. De TBS is op 10 juni 1992 ingegaan.
• Betrokkene heeft in het kader van de tenuitvoerlegging van de TBS eerst in Oldenkotte verbleven. Op 2 december 1999 is hij opgenomen in de dr. S. Van Mesdagkliniek (verder: de kliniek).
• De kliniek heeft in 2005 de plaatsing van betrokkene op een longstay-afdeling gevraagd. Tegen de op 20 oktober 2005 uitgesproken longstayplaatsing heeft betrokkene beroep ingesteld.
• De externe deskundigen Kruisdijk (psychiater en vast gerechtelijke deskundige) en Oudejans (psycholoog en vast gerechtelijke deskundige), beiden verbonden aan het Pieter Baan Centrum, hebben op 9 maart 2006 op grond van artikel 509o, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering een advies uitgebracht, strekkende tot verlenging van de terbeschikkingstelling met één jaar. De deskundigen adviseren daarbij, zakelijk weergegeven, ook voortvarend een resocialisatiepoging te doen realiseren.
• Het hof heeft in haar beslissing van 3 april 2006 onder meer overwogen, met name op grond van de bevindingen van het Pieter Baan Centrum, dat door de kliniek op korte termijn, te weten voor het einde van 2006, het resocialisatietraject zou worden gestart. De kliniek heeft hier geen gevolg aan gegeven.
• De rechtbank Amsterdam heeft bij beslissing van 14 februari 2007 beslist tot verlenging van de TBS-maatregel met één jaar. Tegen die beslissing heeft betrokkene hoger beroep ingesteld.
• Bij beslissing van 7 juni 2007 heeft de Raad voor de Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming het beroep van betrokkene tegen het besluit tot longstayplaatsing gegrond verklaard en geoordeeld dat dat besluit onbillijk en onredelijk te noemen is.
• Bij de behandeling van het beroep tegen de beslissing van 14 februari 2007 heeft het hof op 15 oktober 2007 Oudejans voornoemd als getuige-deskundige gehoord. Hij heeft onder meer verklaard dat hij blijft bij het advies, zoals weergegeven in het rapport van 3 april 2006 en dat bij een keuze tussen longstayplaatsing en resocialisatie, resocialisatie voorgaat. Verder heeft hij verklaard dat de herhalingsrisico’s bij betrokkene niet groter zijn dan bij een gemiddelde gedetineerde met een antisociale persoonlijkheidsstoornis zoals betrokkene die heeft.
• Bij beslissing van 29 oktober 2007 heeft het hof de terbeschikkingstelling met één jaar verlengd. Daarbij heeft het hof het volgende overwogen:
“(…) Het hof is van oordeel dat de situatie waarin betrokkene is komen te verkeren in beginsel aanleiding zou hebben gegeven de terbeschikkingstelling voorwaardelijk te beëindigen, ware het niet dat sinds de expiratiedatum van het vorige bevel verlenging reeds een termijn van meer dan acht maanden is verstreken.
Het hof acht het niet gepast dat de bestaande situatie veel langer wordt voortgezet. Betrokkene dient een nieuwe gelegenheid tot resocialisatie
te krijgen, hetgeen door overplaatsing of ruiling mogelijk zou moeten zijn. Gezien tegen de achtergrond van artikel 5 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is het immers de Nederlandse overheid waarop in dit geval de plicht rust tot het ter hand nemen van een nieuwe resocialisatiepoging. Het hof constateert dat er nog steeds (geen: kennelijk abusievelijk is dit woord weggevallen/hof) concrete resocialisatiemogelijkheden zijn. Mede gelet op het advies van het Pieter Baan Centrum, dient nu met voortvarendheid een aanvang te worden gemaakt met de resocialisatie van betrokkene. In dat resocialisatietraject kan worden toegewerkt naar een situatie waarin de verpleging van overheidswege voorwaardelijk kan worden beëindigd. Mocht de situatie van betrokkene ten tijde van de beslissing over een volgende vordering tot verlenging van de duur van de terbeschikkingstelling niet veranderd zijn, dan lijkt de verlengingsrechter -mede gelet op artikel 5 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden- geen andere mogelijkheid te resten dan de terbeschikkingstelling (voorwaardelijk) te beëindigen (…)”
• Ook na voormelde uitspraak van het hof zijn geen pogingen tot resocialisatie van betrokkene door de kliniek ondernomen.
• De rechtbank te Amsterdam heeft bij beslissing van 7 december 2007 de (nieuwe) vordering van de officier van justitie tot verlenging van de terbeschikkingstelling afgewezen. Zij heeft daarbij mede in aanmerking genomen de langdurige impasse in de behandeling, het ondanks diverse aansporingen uitblijven van hernieuwde resocialisatiepogingen, de te verwachten zeer lange tijd die het nog zal duren voor een eventuele resocialisatiepoging met verloven tot stand gebracht zou kunnen worden en het door het Pieter Baan Centrum ingeschatte recidivegevaar. Verder heeft de rechtbank in haar overwegingen betrokken dat door de opstelling van de kliniek geen optimale medewerking aan een eventuele voorwaardelijke beëindiging te verwachten valt en daarom die voorwaardelijke beëindiging niet opportuun geacht wordt.
• Inmiddels is betrokkene overgeplaatst naar kliniek [verblijfplaats]. Hij is daar geplaatst op een inkomstenafdeling en geniet geen verloffaciliteiten. Met de gewenste resocialisatiepoging is ook in deze kliniek geen aanvang gemaakt.
2. Het hof dient in het kader van procedures over het verlengen van de maatregel van TBS te beslissen of het gelet op het eventuele recidivegevaar noodzakelijk is dat de maatregel wordt verlengd. Daarbij moet mede in aanmerking worden genomen het tijdsverloop in relatie tot de ernst van het delict waarvoor de maatregel is opgelegd. Naarmate de terbeschikkingstelling langer duurt gaan bij de afweging tussen de belangen van de maatschappij bij beveiliging en het belang van de terbeschikkinggestelde de belangen van laatstgenoemde steeds zwaarder wegen.
In het algemeen geeft het hof, als hoogste rechterlijke instantie in deze zaken, bij de hiervoor omschreven beslissing geen oordeel over inhoud en vormgeving van de behandeling door de klinieken van de terbeschikkinggestelde. Het primaat van het bepalen van de inhoud van de behandeling ligt bij de klinieken. Dat kan onder omstandigheden echter anders zijn, namelijk in het geval de beslissing over al dan niet verlengen van de maatregel of over de wijze van eventuele beëindiging van de maatregel afhankelijk is van en/of samenhangt met de wijze waarop door de kliniek inhoud en vorm gegeven wordt aan die behandeling. Dit laatste zal bijvoorbeeld het geval zijn als, zoals in deze zaak, het hof op basis van deskundigenrapportage van oordeel is dat de dwangverpleging op termijn voorwaardelijk beëindigd zou kunnen worden. Voor het uiteindelijk op verantwoorde wijze kunnen nemen van die beslissing door het hof is het dan onontbeerlijk dat door de betreffende kliniek op resocialisatie gerichte activiteiten worden ondernomen, opdat de overgang naar de voorwaardelijke beëindiging voor de terbeschikkinggestelde niet te abrupt is en op zorgvuldige wijze vormgegeven en begeleid kan worden. In een dergelijke situatie mag van de betreffende kliniek in beginsel worden verwacht, in het licht van het door het rechtscollege uitgesproken voorgenomen oordeel, gevolg te geven aan de in de rechterlijke uitspraak gegeven aanwijzingen. Het geen gevolg geven aan die aanwijzingen (waardoor bijvoorbeeld voorwaardelijke beëindiging van de dwangverpleging illusoir gemaakt wordt) frustreert de voorgenomen rechterlijke besluitvorming en belemmert een zorgvuldige rechtsgang.
3. Het hof kan, in het licht van de hiervoor onder 1. in het kort weergegeven ontwikkelingen, niet anders dan constateren dat de kliniek in deze bij herhaling heeft nagelaten gevolg te geven aan de in diverse beslissingen van de betrokken rechterlijke instanties gegeven aanwijzingen. Daarmee heeft zij allereerst de belangen van de terbeschikkinggestelde tekort gedaan. Verder heeft zij de rechtsgang door die houding belemmerd. Ten slotte is door het nalaten van de kliniek het niet haalbaar gebleken om een voorwaardelijke beëindiging van de dwangverpleging op verantwoorde wijze voor te bereiden en vorm te geven. Medewerking van de kliniek is immers voor dat laatste praktisch onontbeerlijk.
Het hof wil niet afdoen aan een eigen professioneel standpunt van de kliniek ten aanzien van de inschatting van het recidivegevaar en de onwenselijkheid van resocialisatie van betrokkene. Dat gaat echter niet zover dat zij bij herhaling geen gevolg kan geven aan rechterlijke uitspraken en daarmee betrokkene zijn door de rechterlijke instanties gewenste kans op resocialisatie te ontzeggen. In dit verband overweegt het hof verder dat, toen het voor de kliniek duidelijk was welk oordeel het hof op basis van de rapportage van de externe deskundigen over resocialisatie en de mogelijk wijze van beëindigen van de maatregel had, zij, als zij zich hierin niet kon vinden, betrokkene meteen voor overplaatsing of ruiling in aanmerking had moeten laten komen. Al in april 2006 waren de ingenomen standpunten duidelijk. Toch is betrokkene pas eind 2007 naar [verblijfplaats] overgeplaatst. Zonder goede gronden is op die manier ruim anderhalf jaar verstreken, waarin geen enkele op resocialisatie gerichte activiteit is ondernomen.
4. Nu zou er vanwege klemmende, in de persoonlijkheid van de terbeschikkinggestelde en het daarbij behorende delictgevaar gelegen omstandigheden, ondanks het hiervoor weergegeven verloop van de behandeling en de procedures, grond kunnen zijn de maatregel te verlengen en eventueel de dwangverpleging voorwaardelijk te doen eindigen. Het hof zal hiertoe niet besluiten en overweegt daartoe het volgende.
Voormelde klemmende omstandigheden zijn het hof, gelet met name op de eerder genoemde rapportage van het PBC en de verklaring van de getuige-deskundige Oudejans ter zitting van 15 oktober 2007, niet gebleken. Uit de rapportage leidt het hof af dat er geen aanwijzingen zijn voor acute delictgevaarlijkheid op de korte termijn. Verder heeft betrokkene, rapporteert het PBC, ook een positieve ontwikkeling doorgemaakt. Het PBC wijst op de verschillen tussen de persoon die betrokkene was ten tijde van het delict en de persoon die hij nu is en op de aanwezigheid van beschermende factoren: met de versteviging van zijn identiteit en zijn toegenomen vermogen om zijn grenzen te markeren is betrokkenes afhankelijkheid van (de waardering van) anderen afgenomen en de kans dat hij opnieuw verstrikt raakt in een crimineel milieu waaraan hij zijn identiteit kan ontlenen klein geworden. Bovendien zijn, aldus nog steeds het PBC, de gewetensfuncties verstevigd en vormen de nog immer kwellende, onverwerkte schuldgevoelens vanwege het indexdelict een extra remmende factor waar het gaat om de kans op nieuwe geweldsdelicten. Daarnaast is het zo dat betrokkene ook tijdens langer durende ontvluchtingen geen delicten heeft gepleegd. Punt van zorg is wel de verslavingsgevoeligheid van betrokkene.
Het hof heeft verder in ogenschouw genomen dat aannemelijk is dat betrokkene na beëindiging van de maatregel aan het werk kan in het bedrijf van zijn schoonbroer en dat hij voor woonruimte heeft gezorgd. Tenslotte is van belang dat betrokkene zelf inziet dat hij een probleem heeft wat betreft zijn verslavingsgevoeligheid en dat hij zich moet laten begeleiden. Hij heeft ter zitting van 12 februari 2008 aangegeven in verband daarmee in contact te zullen treden met de reclassering in Lelystad.
Tenslotte oordeelt het hof het van belang dat deugdelijke voorbereiding van de voorwaardelijke beëindiging van de dwangverpleging (welke modaliteit zeker bij terbeschikkinggestelden die lange tijd zich niet vrij in de maatschappij hebben kunnen begeven doorgaans de voorkeur verdient), gelet op de opgetreden stagnatie en de houding van de kliniek, nog zeer lange tijd zou vergen, waarbij de kans op succes, mede gezien voormelde houding van de kliniek, twijfelachtig is.
Het hof acht het onder deze omstandigheden, gelet op artikel 5 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, gezien het tijdsverloop sinds het indexdelict en gezien voormelde behandelgeschiedenis en de ontstane impasse in de behandeling, gerechtvaardigd nu tot beëindiging van de maatregel over te gaan.
5. De beslissing van de rechtbank Amsterdam zal, nu ook op basis van nieuwe informatie recht wordt gedaan, worden vernietigd en de vordering van de officier van justitie zal worden afgewezen.
Beslissing:
Het hof:
Vernietigt de beslissing van de rechtbank te Amsterdam van 7 december 2007 met betrekking tot de terbeschikkinggestelde .
Wijst af de vordering van de officier van justitie.
Aldus gedaan door
mr Bartelds als voorzitter,
mrs Stikkelbroeck en Besier als raadsheren,
en drs Mensing en drs Kaiser als raden,
in tegenwoordigheid van Van Lieshout-Witjes als griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 26 februari 2008.
Mr Besier en de raden zijn buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.