GERECHTSHOF ARNHEM
Sector belasting
nummer 06/00375
tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
X te Z (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem (hierna: de Rechtbank) van 9 augustus 2006, num-mer AWB 06/1469, in het geding tussen belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst/P (hierna: de Inspecteur)
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 2002 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd die is berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 120.939.
1.2. Bij uitspraak van de Inspecteur van 24 januari 2006 is het bezwaar van belanghebbende tegen voormelde aanslag ongegrond verklaard.
1.3. De Rechtbank heeft het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Inspecteur bij haar uitspraak van 9 augustus 2006 ongegrond verklaard.
1.4. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De In-specteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5. Bij het onderzoek ter zitting op 25 oktober 2007 te Arnhem zijn gehoord de gemachtigde van belanghebbende alsmede de Inspecteur.
1.6. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.
1.7. De pleitnota’s die de gemachtigde van belanghebbende en de Inspecteur ter zitting hebben voorgedragen, worden als hier herhaald en ingelast beschouwd.
2. Vaststaande feiten
2.1. Belanghebbende oefent in de vorm van een eenmanszaak een stukadoorsbedrijf uit. Hij huurt regelmatig personeel in ten behoeve van de uitvoering van zijn werkzaamheden. In decem-ber 2002 heeft belanghebbende een werknemer in dienst genomen.
2.2. In het jaar 2002 behoorden drie bestelauto’s tot het vermogen van de onderneming, te weten:
- van 1 januari 2002 tot en met 13 augustus 2002 voertuig 1 met een cataloguswaarde van € 24.087;
- van 14 augustus 2002 tot en met 31 december 2002 voertuig 2 met een cataloguswaarde van € 26.347 en
- van 21 december 2002 tot en met 31 december 2002 voertuig 3.
Laatstgenoemde bestelauto staat ter beschikking aan de, in december 2002 in dienst genomen, werknemer.
2.3. Voertuig 2 is een bestelauto met een door een scheidingswand van de laadruimte afge-scheiden bestuurderscabine. De dakhoogte van de bestuurderscabine en laadruimte van de bestel-auto is gelijk. In de bestuurderscabine is naast de plaats voor de bestuurder een anderhalf-zits bank geplaatst. De laadruimte heeft een inhoud van 10,8 m3. De achterzijde van de laadruimte wordt ontsloten door dubbele deuren met ramen. Aan de zijkanten van de laadruimte zijn geen ramen geplaatst. Aan de rechterzijde van de laadruimte is een schuifdeur geplaatst. In de laad-ruimte zijn tegen de wanden houten schappen gemaakt. Op de ter zitting door belanghebbende met instemming van de Inspecteur overgelegde foto’s is zichtbaar dat de bestuurderscabine is vervuild door het bedrijfsmatige gebruik.
2.4. Voertuig 1 en voertuig 2 stonden belanghebbende in het onderhavige jaar ook voor privé-doeleinden ter beschikking. Belanghebbende heeft geen bedrag als onttrekking in aanmerking genomen voor het privé-gebruik van deze bestelauto’s.
2.5. Door de Inspecteur is bij belanghebbende een boekenonderzoek ingesteld, waarbij onder meer de aanvaardbaarheid van de aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2002 is beoordeeld. Op grond van de bevindingen bij dit onderzoek heeft de Inspecteur onder meer een correctie voor het privé-gebruik van voertuig 1 en voertuig 2 aangebracht van - rekening houdend met de daarover verschuldigde omzetbelasting - € 2.194. De berekening van dit bedrag is op zichzelf tussen partijen niet in geschil.
3. Geschil, standpunten en conclusies van partijen
3.1. Partijen houdt verdeeld of voertuig 1 en voertuig 2 zijn aan te merken als bestelauto’s die door aard of inrichting uitsluitend of nagenoeg uitsluitend geschikt blijken te zijn voor vervoer van goederen. Daarnaast is in geschil of belanghebbende de bestelauto’s op jaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privé-doeleinden heeft gebruikt.
3.2. Belanghebbende beantwoordt beide vragen bevestigend en de Inspecteur ontkennend. Belanghebbende stelt zich daarbij in hoger beroep op het standpunt dat een correctie van de autokosten wegens het privé-gebruik op zijn plaats is van 250 kilometer tegen een prijs van € 1 per kilometer, ofwel € 250. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.
3.3. Daaraan is mondeling, behalve de inhoud van de voormelde pleitnota’s, toegevoegd het-geen is vermeld in het proces-verbaal van de zitting.
3.4. Belanghebbende concludeert tot vermindering van het belastbare inkomen met (€ 2.194 minus € 250, ofwel) € 1.944. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. Ingevolge artikel 3.20 van de Wet inkomstenbelasting 2001 zoals deze luidt voor het onderhavige jaar (hierna: de Wet) wordt op jaarbasis ten minste 25% van de waarde van de auto als onttrekking in aanmerking genomen, indien aan de belastingplichtige ook voor privé-doeleinden een auto ter beschikking staat. De auto wordt in ieder geval geacht ook voor privé-doeleinden ter beschikking te staan, tenzij blijkt dat de auto op jaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privé-doeleinden wordt gebruikt. Indien het gebruik voor privé-doeleinden van een bestelauto wordt beperkt door de aard of de inrichting ervan, wordt op jaarbasis ten minste 10% van de waarde van de bestelauto als onttrekking in aanmerking genomen. Onder auto wordt voor de toepassing van dit artikel onder meer verstaan een bestelauto als bedoeld in artikel 3 van de Wet op de belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992 (hierna: Wet BPM), met uitzondering van de bestelauto die door aard of inrichting uitsluitend of nagenoeg uitsluitend geschikt blijkt te zijn voor vervoer van goederen.