ECLI:NL:GHARN:2007:BC4843

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
27 november 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
2005/412
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • F. Fokker
  • Katz-Soeterboek
  • Duitemeijer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake naleving CAO Beroepsgoederenvervoer door NCG tegen [geïntimeerde]

In deze zaak heeft de stichting Naleving CAO Beroepsgoederenvervoer (NCG) hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de kantonrechter in Zutphen. NCG vorderde dat de vennootschap onder firma [geïntimeerde] zou worden veroordeeld tot naleving van de CAO voor het beroepsgoederenvervoer, inclusief het aantonen van nabetalingen. Het hof overweegt dat de dagvaarding onvoldoende specifiek was en dat NCG niet duidelijk heeft gemaakt wat precies van [geïntimeerde] werd verlangd. Het hof stelt vast dat de vordering te algemeen was geformuleerd, wat het risico van executieproblemen met zich meebracht. NCG had in eerdere correspondentie en onderzoeken geen concrete eisen geformuleerd, waardoor het voor [geïntimeerde] onduidelijk bleef waartegen zij zich moest verweren. Het hof bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter en verklaart NCG niet ontvankelijk in haar beroep tegen het vonnis van 4 april 2004. NCG wordt veroordeeld in de kosten van het hoger beroep, die zijn begroot op € 894,- voor salaris van de procureur en € 244,- voor griffierecht. Het arrest is uitgesproken op 27 november 2007.

Uitspraak

27 november 2007
vijfde civiele kamer
rolnummer 2005/412
G E R E C H T S H O F T E A R N H E M
Arrest
in de zaak van:
de stichting Stichting Naleving CAO Beroepsgoederenvervoer,
gevestigd te Nieuwegein,
appellante,
procureur: mr. J.F. Schouwenaar,
tegen:
de vennootschap onder firma [geïntimeerde],
gevestigd te [vestigingsplaats],
geïntimeerde,
procureur: mr. M.L.E. Storm van ‘s Gravesande.
1 Het geding in eerste aanleg
Voor de procedure in eerste aanleg wordt verwezen naar de inhoud van de vonnissen van 10 mei 2004 en 7 maart 2005 die de kantonrechter (rechtbank Zutphen, sector kanton, locatie Groenlo) tussen appellante (hierna ook te noemen: NCG) als eiseres en geïntimeerde (hierna ook te noemen: [geïntimeerde]) als gedaagde heeft gewezen; van die vonnissen is een fotokopie aan dit arrest gehecht.
2 Het geding in hoger beroep
2.1 NCG heeft bij exploot van 4 april 2005 aangezegd van die vonnissen van 10 mei 2004 en 7 maart 2005 in hoger beroep te komen, met dagvaarding van [geïntimeerde] voor dit hof.
Zij heeft gevorderd dat het hof voornoemde (het hof leest) vonnissen zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de vordering van NCG ten aanzien van [geïntimeerde] alsnog zal toewijzen met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van beide instanties.
2.2 Bij memorie van grieven heeft NCG twee grieven tegen het bestreden vonnis van 7 maart 2005 aangevoerd en toegelicht, heeft zij bewijs aangeboden en een nieuwe productie in het geding gebracht. Zij heeft geconcludeerd tot persistit.
2.3 Bij memorie van antwoord heeft [geïntimeerde] de grieven bestreden, heeft zij bewijs aangeboden en een productie in het geding gebracht. Zij heeft geconcludeerd dat het hof NCG niet ontvankelijk zal verklaren in het beroep tegen het bestreden vonnis van (bedoeld zal zijn:) 7 maart 2005, althans dit beroep zal afwijzen, met veroordeling van NCG in de kosten van het appel.
2.4 Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd.
3 De grieven
NCG heeft de volgende grieven aangevoerd.
Grief 1
Ten onrechte overweegt de rechtbank dat in de na comparitie gevoerde correspondentie door NCG nieuwe en andere aspecten en wensen aan de orde worden gesteld, welke voor deze procedure niet, of niet op gelijke wijze, onderdeel waren van opmerkingen van NCG en dat dit niet aanvaardbaar is als strijdig met een goede procesorde omdat tijdens de procedure alleen die zaken een rol mogen spelen die in sommaties voorafgaand aan, en binnen de procedure onderdeel van het geschil uitmaken.
Grief 2
Ten onrechte meent de rechtbank dat NCG gehouden was in haar processtukken zeer concreet en specifiek per onderdeel aan te geven wat zij van [geïntimeerde] verlangt en vordert en dat NCG dat heeft nagelaten.
4 De vaststaande feiten
De kantonrechter heeft in het vonnis van 7 maart 2005 onder 2 feiten vastgesteld. Aangezien daartegen geen grieven zijn aangevoerd of bezwaren zijn geuit, zal het hof in hoger beroep ook van die feiten uitgaan.
5 De motivering van de beslissing in hoger beroep
5.1 Tegen het tussenvonnis van 10 mei 2004 zijn geen grieven aangevoerd, zodat NCG in zoverre niet-ontvankelijk zal worden verklaard in het hoger beroep.
5.2 Kort weergegeven gaat het in deze zaak om het volgende. NCG heeft ten doel het behartigen van de belangen van werkgevers en werknemers van elke in Nederland gevestigde onderneming die valt onder de werkingsfeer van de vigerende en in de toekomst tot stand te komen CAO voor het beroepsgoederenvervoer, hierna te noemen de CAO.
5.3 In dat kader heeft NCG de bevoegdheid gegevens op te vragen met betrekking tot de wijze waarop een werkgever de CAO naleeft.
De CAO vermeldt dat, indien een werkgever volhardt bij niet-naleving van de CAO of weigert, geheel dan wel gedeeltelijk, mee te werken aan de controle op de naleving van de CAO, deze naleving van de CAO via de rechterlijke macht zal worden afgedwongen.
5.4 Op 6 december 2001 heeft NCG een controle uitgevoerd bij [geïntimeerde]. Bij brief van 13 februari 2002 worden de bevindingen van deze controle aan [geïntimeerde] meegedeeld en wordt een nieuwe controle in het jaar 2002 in het vooruitzicht gesteld.
De hernieuwde controle vindt op 30 september 2002 plaats. De bevindingen van deze controle worden bij brief van 5 december 2002 door NCG aan [geïntimeerde] meegedeeld. In deze brief wordt een nieuwe controle in het jaar 2003 in het vooruitzicht gesteld.
Bij brief van 10 december 2002 deelt NCG aan [geïntimeerde] mee dat op korte termijn een procedure zal worden opgestart.
5.5 Bij brief van 26 november 2003 laat [geïntimeerde] aan de gemachtigde van NCG weten alles in het werk te hebben gesteld om na de controle van september 2002 aan de verplichtingen van de CAO te voldoen. In reactie hierop deelt NCG bij brief van 11 december 2003 aan [geïntimeerde] mee welke stukken zij nog wenst te ontvangen.
5.6 Bij brief van 30 december 2003 doet de accountant van [geïntimeerde] aan NCG stukken toekomen, waarna bij brief van 5 februari 2004 door NCG aan de accountant nadere informatie wordt gevraagd.
Hierop is gereageerd door de accountant van [geïntimeerde] bij brief van 20 februari 2004.
5.7 Op 11 maart 2004 laat NCG aan [geïntimeerde] -zakelijk weergegeven- weten:
- geen aansluiting te kunnen maken tussen het aantal uitbetaalde uren op de loonstroken van november 2003 en de urenverantwoordingsstaten van oktober 2003;
- dat het toegezonden overzicht toeslagen en vergoedingen betrekking heeft op de uren van november 2003 in plaats van oktober 2003;
- dat de uren gedurende welke de chauffeurs rust/pauze houden dient te blijken uit de urenverantwoordingsstaten.
In het algemeen wordt in deze brief de conclusie getrokken dat nog altijd niet is aangetoond dat de CAO correct wordt nageleefd en dat, nu daartoe geen andere mogelijkheid meer wordt gezien, de naleving van de CAO via de rechter zal worden afgedwongen.
Bij brief van 31 maart 2004 zendt de accountant van [geïntimeerde] aan NCG nogmaals urenverantwoordigingsstaten en een uitleg daarvan, alsmede berekeningen van de uitbetaalde uren.
5.8 Bij inleidende dagvaarding, uitgebracht op 17 maart 2004, heeft NCG, voor zover van belang gevorderd:
1. dat [geïntimeerde] zal worden veroordeeld om vanaf 1 april 2001 de CAO na te leven en voorts aan te tonen dat de daaruit voortvloeiende nabetalingen hebben plaatsgevonden conform de CAO, zulks onder meer door overlegging van arbeidsovereenkomsten, urenverantwoordingsstaten en de registratie van vakantie- en ATV-dagen, salarisstroken en kopieën van bankafschriften, een en ander binnen 5 dagen na betekening van het te wijzen vonnis en op verbeurte van een dwangsom van € 250,- per dag;
2. dat [geïntimeerde] zal worden veroordeeld om aan een door NCG aangewezen medewerker boeken, bescheiden en andere gegevensdragers waaruit beloningen als onder 1 gevorderd (hebben te) blijken, binnen vijf dagen na daartoe strekkend schriftelijk verzoek aan de aangewezen medewerker ter inzage te verschaffen, eveneens op verbeurte van een dwangsom van € 250,- per dag.
5.9 Door [geïntimeerde] is in de procedure in eerste aanleg aangevoerd dat zij alles in het werk heeft gesteld om de door NCG genoemde tekortkomingen te herstellen en in het verlengde van dit verweer is ter comparitie van 30 augustus 2004 afgesproken dat NCG nogmaals bij [geïntimeerde] een controle zou houden.
Bij brief van 6 december 2004 heeft NCG haar bevindingen aan [geïntimeerde] meegedeeld. Bij brief van 17 december 2004 heeft [geïntimeerde] op deze bevindingen gereageerd, welke brief is gevolgd door een schrijven van de accountant van [geïntimeerde] van 11 januari 2005.
5.10 Het hof begrijpt de grieven van NCG aldus dat zij aan de aan de orde wenst te stellen dat de kantonrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat haar vordering, ook na de hercontrole in de loop van de procedure, onvoldoende geconcretiseerd en gespecificeerd was en dat NCG in de loop van de procedure nieuwe wensen terzake van de naleving van de procedure aan de orde heeft gesteld. De grieven zullen gezamenlijk worden behandeld.
5.11 In de toelichting op de grieven leest het hof dat NCG in eerste aanleg met haar vordering heeft beoogd te bewerkstelligen dat:
- dat [geïntimeerde] de bepalingen van de CAO naleeft, niet slechts vanaf 1 april 2001 tot aan de dag der dagvaarding, maar ook in de toekomst;
- dat [geïntimeerde] aantoont dat zij nabetalingen heeft gedaan die voortvloeien uit de correcties die hebben plaatsgevonden na controles door NCG en de daarbij behorende bescheiden ter inzage verschaft.
5.12 Aan de hand van de overgelegde en hiervoor onder 5.4 tot en met 5.7 weergegeven correspondentie, stelt het hof vast dat [geïntimeerde] in de periode vanaf de eerste controle in december 2001, deels op verzoek van NCG en deels als gevolg van eigen initiatief (bij brief van 26 november 2003) alle stukken welke NCG voor de uitoefening van haar taak nodig had, aan NCG ter beschikking heeft gesteld dan wel aan haar ter inzage heeft gegeven. Van enige weigering van [geïntimeerde] om mee te werken aan onderzoek door NCG, is niet gebleken.
5.13 Het hof overweegt dat het voorschrift van art. 111 lid 2 sub d van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering met zich brengt dat in de dagvaarding zo nauwkeurig mogelijk wordt omschreven welke uitspraak van de rechter wordt verlangd. Met dit voorschrift wordt beoogd dat het voor de gedaagde partij duidelijk is waartegen deze zich moet verweren en het voor de rechter duidelijk is waartoe hij, zo hij de vordering toewijst, de gedaagde veroordeelt.
Voor de rechter krijgt dit laatste meer betekenis in een procedure waarin, zoals in dit geval, gevorderd wordt dat de veroordeling door middel van een dwangsom afdwingbaar zal zijn.
5.14 Gelet op de ontwikkelingen van het onderzoek van NCG bij [geïntimeerde] en de daarover gevoerde correspondentie, is het hof, gelet op hetgeen daarover onder 5.7 is overwogen, van oordeel dat NCG met de eis in de dagvaarding van 17 oktober 2004 aan [geïntimeerde] onvoldoende concreet en specifiek heeft duidelijk gemaakt wat zij, NCG, van [geïntimeerde] vorderde.
Naar het oordeel van het hof is een veroordeling tot naleving van de CAO op straffe van verbeurte van een dwangsom te algemeen en was in het voorafgaande onderzoek en de voorafgaande correspondentie geen sprake van een nabetaling welke, gestaafd door bescheiden, nog zou moeten plaatsvinden.
Het onderzoek dat in de loop van de procedure door NCG is verricht, heeft hierin geen verandering gebracht, nu NCG in de uitkomsten van dit onderzoek geen aanleiding heeft gevonden haar vordering nader te concretiseren en te specificeren.
5.15 Gelet op de bewoordingen van het petitum heeft NCG ook aan de rechter onvoldoende duidelijk gemaakt waartoe deze [geïntimeerde] zou veroordelen indien de vordering toegewezen zou worden. In navolging van de kantonrechter is het hof van oordeel dat toewijzing van een algemeen geformuleerd gebod als door NCG gevorderd, het risico van executieproblemen met zich brengt.
5.16 Hetgeen hiervoor is overwogen leidt tot de slotsom dat de grieven falen. Het bestreden vonnis van de kantonrechter van 7 maart 2005 zal worden bekrachtigd en NCG zal als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.
De beslissing
Het hof, recht doende in hoger beroep:
verklaart NCG niet ontvankelijk in haar beroep tegen het vonnis van de kantonrechter (rechtbank Zutphen,sector kanton, locatie Groenlo) van 4 april 2004;
bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter (rechtbank Zutphen, sector kanton, locatie Groenlo) van 7 maart 2005;
veroordeelt NCG in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op € 894,- voor salaris van de procureur en op € 244,- voor griffierecht.
Dit arrest is gewezen door mrs. Fokker, Katz-Soeterboek en Duitemeijer en in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 november 2007.