ECLI:NL:GHARN:2007:BC1574

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
28 december 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
VI 07/07
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Deels toewijzen van de vordering tot achterwege blijven van de vervroegde invrijheidstelling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 28 december 2007 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vordering van de officier van justitie te Den Haag tot het achterwege blijven van de vervroegde invrijheidstelling van de veroordeelde. De veroordeelde, die gedetineerd is in P.I. Zuid West – De Dordtse Poorten te Dordrecht, was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden door de rechtbank te 's-Gravenhage. De vordering is ingediend naar aanleiding van ernstige misdragingen van de veroordeelde, waaronder bedreigingen aan het adres van twee aangevers, die op 3 augustus 2007 aangifte deden. De veroordeelde werd op 23 augustus 2007 aangehouden en op 26 oktober 2007 veroordeeld tot een gevangenisstraf van 3 maanden voor bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.

Het hof heeft de ernst van de misdragingen en de aard van de feiten in overweging genomen en geoordeeld dat de vervroegde invrijheidstelling van de veroordeelde voor een deel achterwege moet blijven. De verdediging voerde aan dat bedreiging geen feit is waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, maar het hof oordeelde dat de artikelen 67 en 67a van het Wetboek van Strafvordering dit wel toestaan in geval van verdenking van overtreding van artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht. Het hof concludeerde dat er geen redenen zijn om aan te nemen dat in hoger beroep geen veroordeling zal volgen, mede gezien de verklaringen van de veroordeelde.

De beslissing van het hof houdt in dat de vervroegde invrijheidstelling van de veroordeelde wordt uitgesteld met een periode van drie maanden na het tijdstip waarop deze ten vroegste zou kunnen worden bevolen. De persoonlijke omstandigheden van de veroordeelde zijn ook in overweging genomen, maar er is geen bewijs van detentieongeschiktheid aangetoond. De uitspraak is gedaan in aanwezigheid van de raadsvrouw van de veroordeelde en de advocaat-generaal, die de vordering volledig wilde toewijzen. De beslissing is genomen door de voorzitter en twee raadsheren, waarbij één raadsheer niet in staat was de beslissing mede te ondertekenen.

Uitspraak

VI-nummer: 07/07
Uitspraak: 28 december 2007
Gerechtshof te Arnhem
Kamer als bedoeld in artikel 67 van de wet op de rechterlijke organisatie.
Het hof heeft te beslissen op de op 27 augustus 2007 ingekomen vordering van de officier van justitie te Den Haag van 27 augustus 2007, strekkende tot het achterwege blijven van de vervroegde invrijheidstelling van:
[VEROORDEELDE],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
thans gedetineerd in P.I. Zuid West – De Dordtse Poorten te Dordrecht.
Het hof heeft ter openbare terechtzitting van 19 december 2007 gehoord de veroordeelde en de raadsvrouw van veroordeelde, mr C.R.D. Kommer, advocate te Den Haag, alsmede de advocaat-generaal bij dit hof, die heeft geconcludeerd de vordering van de officier van justitie strekkende tot het achterwege blijven van de vervroegde invrijheidstelling geheel toe te wijzen.
Overwegingen
Grondslag van de vordering
De vordering strekt ertoe dat de vervroegde invrijheidstelling met betrekking tot de bij vonnis van 5 februari 2007 van de rechtbank te ‘s-Gravenhage opgelegde gevangenisstraf van 24 maanden, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, achterwege zal blijven.
Aan de vordering is ten grondslag gelegd dat veroordeelde zich na de aanvang van de tenuitvoerlegging van zijn straf zeer ernstig heeft misdragen, zoals bedoeld in artikel 15a, eerste lid aanhef en sub c van het Wetboek van Strafrecht.
Ernstige misdraging
Uit de stukken van het dossier en het verhandelde tijdens het onderzoek ter terechtzitting is het hof hierover het volgende gebleken.
Op 3 augustus 2007 hebben [aangever 1], rechercheur/hoofdagent, en [aangever 2] aangifte gedaan van bedreiging door veroordeelde. Op grond hiervan is veroordeelde op 23 augustus 2007 aangehouden.
Blijkens het vonnis van de rechtbank te ’s-Gravenhage is veroordeelde op 26 oktober 2007 veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden terzake van het hem onder 1 en 2 tenlastegelegde, te weten telkens bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
De raadsvrouw van veroordeelde heeft aangevoerd dat bedreiging, zoals strafbaar gesteld in artikel 285 van het Wetboek van Strafvordering, geen feit is waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Het hof merkt hieromtrent op dat in de artikelen 67, eerste lid, onder a, en 67a, tweede lid, onder 3, van het Wetboek van Strafvordering is bepaald dat in geval van verdenking van overtreding van artikel 285 Wetboek van Strafrecht voorlopige hechtenis is toegelaten.
Het hof is van oordeel dat de voornoemde feiten ernstige misdragingen vormen in de zin van artikel 15a, eerste lid aanhef en sub c van het Wetboek van Strafrecht. Het hof ziet, mede gelet op de verklaringen zoals door veroordeelde bij het hof afgelegd, waarin hij de betreffende bedreigingen aan het adres van [aangever 2] niet ontkent, geen redenen om aan te nemen dat in hoger beroep geen veroordeling zal volgen.
Beoordeling van de vordering
De ernst van de misdraging en de aard van de feiten rechtvaardigt, dat de vervroegde invrijheidstelling van veroordeelde voor een deel achterwege blijft. Het hof zal daarom de vordering van de officier van justitie deels toewijzen.
Het hof heeft voorts, bij het vaststellen van de duur van het achterwege blijven van de vervroegde invrijheidstelling, in aanmerking genomen de persoonlijke omstandigheden van veroordeelde, zoals daarvan is gebleken ter terechtzitting. Voor zover de verdediging met het noemen van de gezondheidsproblemen van veroordeelde een beroep heeft willen doen op eventuele detentieongeschiktheid van veroordeelde, is hiervan door het hof niet gebleken.
Toegepaste wetsartikelen
Het hof heeft gelet op de artikelen 15a, 15b en 15c van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING:
Het hof:
- Wijst gedeeltelijk toe de vordering van de officier van justitie te Den Haag en bepaalt, dat de vervroegde invrijheidstelling van veroordeelde zal worden uitgesteld, in dier voege dat de vervroegde invrijheidstelling pas zal plaatsvinden 3 (drie) maanden na het tijdstip waarop die ten vroegste zou kunnen worden bevolen.
Aldus gewezen door:
mr H.G.W. Stikkelbroeck, voorzitter
mrs J.I.M.W. Bartelds en F.J.H. Rutgers van der Loeff, raadsheren
in tegenwoordigheid van mr N.D. ten Elshof, griffier
en op 28 december 2007 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr Rutgers van der Loeff is buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen