ECLI:NL:GHARN:2007:BB9637

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
1 oktober 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
2007/938
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toelating tot wettelijke schuldsaneringsregeling na niet-ontvankelijk verklaring door rechtbank

In deze zaak hebben appellanten, een echtpaar, hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Almelo, waarin zij niet-ontvankelijk waren verklaard in hun verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling. De rechtbank had geoordeeld dat het verzoek niet ontvankelijk was omdat de identiteitsbewijs van de man was verlopen en het minnelijk traject niet met de nodige zorg was uitgevoerd door de Stadsbank. Appellanten hebben in hoger beroep aangevoerd dat de man inmiddels in het bezit is van een geldig identiteitsbewijs en dat zij graag de onduidelijkheden over hun inkomen en schuldenlast hadden willen toelichten tijdens een mondelinge behandeling.

Het hof heeft vastgesteld dat appellanten in gemeenschap van goederen zijn gehuwd en een gezamenlijke schuldenlast hebben van ongeveer € 30.000,-. Hun netto inkomen bedraagt circa € 1.594,- per maand. Het hof heeft ook geconstateerd dat appellanten in financiële problemen zijn geraakt door een combinatie van factoren, waaronder een onverwerkte traumatische gebeurtenis en een loonbeslag. Het hof oordeelt dat appellanten in de toestand verkeren dat zij hebben opgehouden te betalen en dat er geen afwijzingsgronden zijn voor hun verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling.

Uiteindelijk heeft het hof het vonnis van de rechtbank vernietigd en de wettelijke schuldsaneringsregeling van toepassing verklaard op appellanten. Dit arrest is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 1 oktober 2007.

Uitspraak

1 oktober 2007
eerste civiele kamer
rekestnummer 2007/938
G E R E C H T S H O F T E A R N H E M
Arrest
in de zaak van:
[appellant sub 1]
en zijn echtgenote
[appellante sub 2],
beiden wonende te [woonplaats],
appellanten,
procureur: mr. J.H. Schaap.
1 Het geding in eerste aanleg
Bij vonnis van de rechtbank Almelo van 31 juli 2007 zijn appellanten (hierna te noemen: [appellanten]) in hun verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling niet-ontvankelijk verklaard. Het hof verwijst naar voornoemd vonnis, dat in fotokopie aan dit arrest is gehecht.
2 Het geding in hoger beroep
2.1 Bij ter griffie van het hof op 6 augustus 2007 per fax en op 8 augustus 2007 per gewone post ingekomen verzoekschrift zijn [appellanten] in hoger beroep gekomen van voornoemd vonnis en hebben zij het hof verzocht dit vonnis te vernietigen en alsnog te bepalen dat zij worden toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling.
2.2 Het hof heeft kennisgenomen van het verzoekschrift en de daarbij behorende stukken, alsmede van de brieven met bijlagen van 14 augustus 2007 en 21 september 2007 van de advocaat van [appellanten], mr. B.A.M. Oude Breuil te Enschede.
2.3 De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 24 september 2007, waarbij [appellanten], vergezeld door de ouders van [appellante sub 2], zijn verschenen in persoon, bijgestaan door mr. Oude Breuil voornoemd.
3 De motivering van de beslissing in hoger beroep
3.1 Uit de stukken en het verhoor ter zitting is gebleken dat [appellanten] in gemeenschap van goederen met elkaar zijn gehuwd en een gezamenlijke schuldenlast hebben van ongeveer € 30.000,-, bestaande uit onder meer een schuld aan de Finatabank van € 11.765,45, aan PrimeLine van € 4.167,37, aan DSB Bank van € 3.260,32, aan Wehkamp € 3.039,89, aan Comfort Card € 1.344,78 en aan de SNS Bank van € 2.471,26. Verder is gebleken dat het inkomen van [appellant sub 1] bestaat uit loon uit arbeid van circa € 670,- netto per maand, aangevuld met een WAO-uitkering van € 320,-netto en een pensioen van € 90,- netto per maand en dat het inkomen van [appellante sub 2] bestaat uit loon uit arbeid van circa € 514,- netto per maand op basis van 15 uur per week.
3.2 De rechtbank heeft [appellanten] (zonder hen hierover te horen) in hun verzoek om te worden toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling niet ontvankelijk verklaard, omdat, kort gezegd, [appellant sub 1] een kopie heeft overgelegd van een identiteitsbewijs, waarvan de geldigheidsduur was verlopen en voorts omdat, gelet op de in de afzonderlijke schuldsaneringsverklaringen van [appellanten] geconstateerde verschillen in inkomsten en schuldenlast, het minnelijke traject niet met de nodige zorg is uitgevoerd en de Stadsbank de verklaring dat er geen reële mogelijkheden zijn om tot een minnelijke regeling te komen, niet had mogen afgeven, waardoor deze verklaring geacht wordt te ontbreken.
3.3 [appellanten] kunnen zich met het vonnis van de rechtbank niet verenigen en stellen dat [appellant sub 1] inmiddels in het bezit is van een geldig identiteitsbewijs, waarvan zich een kopie bij de stukken bevindt, en dat zij, indien zij een oproep voor een mondelinge behandeling zouden hebben ontvangen, graag de onduidelijkheden over hun inkomen en gezamenlijke schuldenlast ter zitting hadden weggenomen. Hun gezamenlijke netto inkomen bedraagt, zoals hierover onder rechtsoverweging 3.1 is weergegeven, circa € 1.594,- per maand en de schuldenlast bedraagt ongeveer € 30.000,-, bestaande uit onder meer leningen bij de Finatabank, ontstaan in 1995 en de DSB Bank, ontstaan in 2002. Ten tijde van het aangaan van de verplichtingen aan de Finatabank en DSB Bank konden [appellanten] de daaruit voortvloeiende verplichtingen nakomen. Pas nadat [appellant sub 1] in 1996 mede door een onverwerkte traumatische gebeurtenis (teelbalkanker) overspannen raakte en geruime tijd volledig werd afgekeurd, raakten [appellanten] in financiële problemen. Ondanks zijn afkeuring werkt [appellant sub 1] bij DCW-bedrijven, waar rekening wordt gehouden met zijn fysieke gesteldheid. [appellanten] hebben al sinds maart 2003 jaar een budgetbeheerrekening bij de Stadsbank, maar door een loonbeslag van € 513,- per maand zijn zij thans niet meer in staat te sparen voor hun schuldeisers en kunnen zij zelfs hun vaste lasten niet meer voldoen. In 2003 heeft de rechtbank een eerder door [appellanten] ingediend verzoek tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling afgewezen, omdat [appellanten] naar het oordeel van de rechtbank een in de jaren negentig door [appellante sub 2] ontvangen erfenis hadden moeten aanwenden voor de aflossing van hun schulden. De erfenis van de vader van [appellante sub 2] bedroeg toen ongeveer ƒ 6.000,-.
3.4 Het hof is van oordeel dat in hoger beroep is gebleken dat [appellanten] in de toestand verkeren dat zij hebben opgehouden te betalen en dat, nu niet is gebleken van afwijzingsgronden, zij behoren te worden toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling.
3.5 Alle feiten en omstandigheden in onderling verband en in onderlinge samenhang bezien, is het hof van oordeel dat het hoger beroep slaagt. Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en er zal als volgt worden beslist.
4 De beslissing
Het hof, recht doende in hoger beroep:
vernietigt het vonnis van de rechtbank Almelo van 31 juli 2007 en, opnieuw recht doende:
verklaart de wettelijke schuldsaneringsregeling van toepassing ten aanzien van [appellanten].
Dit arrest is gewezen door mrs. Van den Brink, Van der Pol en Spek en in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 1 oktober 2007.