4.16 Het hof keert terug naar de bewijsopdracht waarbij [appellante] is toegelaten tot het bewijs van feiten en omstandigheden waaruit blijkt dat de ooms haar in de periode van 1977 tot 1985 (in de schoolvakanties, met kerst en oud en nieuw, op zondagen en met verjaardagen) regelmatig seksueel hebben misbruikt (door haar te vingeren, te tongzoenen en aan te raken op de borsten, vagina en billen, door haar vaginaal met de penis te penetreren, door haar te dwingen zich in aanwezigheid van vrienden uit te kleden en, ten aanzien van [geïntimeerde sub 2], door haar te dwingen hem af te trekken).
Naar het oordeel van het hof is [appellante] geslaagd in haar bewijsopdracht dat zij door haar ooms seksueel is misbruikt, met inachtneming van het navolgende. [appellante] heeft gesteld dat het misbruik veelal plaatsvond in de woning van haar opa en oma, de ouders van [geïntimeerde sub 2] en [geïntimeerde sub 1]. Uit de getuigenverklaringen kan opgemaakt en vastgesteld worden dat [appellante] en [A.] van jongs af aan tot de leeftijd van ongeveer 12 respectievelijk14 jaar, in de schoolvakanties, met kerst en oud en nieuw, op zondagen en met verjaardagen in huis waren bij hun opa en oma. Uit de getuigenverklaring van [appellante] volgt verder dat het misbruik altijd plaatsvond samen met haar zus [A.], waarbij de ooms hen om de beurt meenamen. De getuigenverklaring van [appellante] wordt ondersteund door die van [A.], zodat er sprake is van aanvullend bewijs in de zin van art. 164 lid 2 Rv. De getuigenverklaring van de moeder van [appellante] en [A.] (rov. 4.12) ondersteunt hun verklaringen ten aanzien van de feiten dat zij met de ooms naar boven gingen en dat de andere kinderen dan beneden bleven. Hetzelfde geldt voor de getuigenverklaring van de vader van [appellante] en [A.] op dit punt. De moeder van [appellante] en [A.] verklaart verder dat ze toentertijd een “niet pluis” gevoel heeft gehad en dat achteraf haar “vermoeden bewaarheid” werd.
Uit al deze verklaringen, in het bijzonder die van [appellante] en [A.], leidt het hof af dat het seksueel misbruik door de ooms, [geïntimeerde sub 2] en [geïntimeerde sub 1], steeds plaatsvond jegens beide “meisjes”, ook al spraken [appellante] en [A.] daarover toen niet met elkaar. Hun verklaringen over het (stilzwijgende) einde van het seksuele misbruik komen in essentie overeen; ze bleven steeds bij elkaar en lieten elkaar niet meer alleen. De verklaringen van [appellante] en [A.] zijn consistent en congruent zonder dat het hof de indruk heeft dat zij (welbewust) hun verklaringen op elkaar “afgestemd” hebben.
Het dagboekfragment uit 1981 van [A.] spreekt boekdelen: er staat letterlijk dat zij, toen zij op verjaardagsvisite bij opa waren, met [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] heeft gevrijd. Het verweer van de ooms dat er ook anderen zijn die [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] heten, is in dit verband niet relevant. Dat het volgens hen bijna niet mogelijk is geweest dat hun vader toen zijn verjaardag zou hebben gevierd vanwege het overlijden van hun broer, doet niets af aan de datum in het dagboek (welke datum onbestreden de verjaardag is van hun vader) en strookt ook overigens met de feiten dat [appellante] en [A.] op verjaardagen van de familie bij de ooms over de vloer kwamen.
Verder weegt het hof mee dat zowel [appellante] als [A.] in therapie zijn geweest in verband met seksueel misbruik in hun jeugd. Het is het hof niet gebleken dat er sprake zou zijn van “hervonden herinneringen”, zoals de ooms stellen (in hun toelichting bij hun incidentele grief). [appellante] heeft rond 1991-1992 zélf aan haar moeder verteld dat er sprake was van seksueel misbruik door de ooms en uit het verslag over haar eerste therapieperiode van 1993-1995 blijkt dat zij onder behandeling is gekomen in verband met klachten die verband hielden met seksueel misbruik in haar jeugd. [appellante] heeft steeds ook gesteld en verklaard dat ze altijd geweten heeft dat deze gebeurtenissen hadden plaatsgevonden, maar dat zij gedachten hierover naar achteren heeft gedrongen; in vergelijkbare zin verklaart [A.].
Het feit tenslotte dat anderen nooit iets gemerkt hebben van het seksueel misbruik (zie rov. 4.14) ligt wel voor de hand. Seksueel contact tussen ooms en hun jongere nichtjes gebeurt uiteraard stiekem. Inherent aan seksueel misbruik is immers juíst dat het plaatsvindt buiten het zicht van anderen.
Dat er hier bij het seksueel misbruik ook mogelijk derden betrokken waren, is overigens niet vast komen te staan (zoals het uitkleden in aanwezigheid van vrienden) en daarmee niet bewezen. Het bewijsaanbod van de ooms om nog met name genoemde andere personen (derden) als getuigen te horen, kan aan het vorenstaande oordeel dat bewezen is dat [appellante] door de ooms seksueel is misbruikt (onder meer door haar te vingeren, te tongzoenen en door haar vaginaal met de penis te penetreren en, ten aanzien van [geïntimeerde sub 2], door haar te dwingen hem af te trekken) niets afdoen en is voor het overige niet meer relevant zodat het hof dit aanbod passeert.