ECLI:NL:GHARN:2007:BB5875

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
17 oktober 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
21-001943-07
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenarrest in hoger beroep na verwijzing door de Hoge Raad met betrekking tot getuigenverhoren en processtukken

In deze zaak, die door de Hoge Raad is verwezen, heeft het Gerechtshof Arnhem op 17 oktober 2007 een tussenarrest gewezen in het hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Breda. Het hof heeft de zaak behandeld naar aanleiding van een regiezitting op 3 oktober 2007, waarbij het hof de noodzaak heeft vastgesteld om getuigen te horen en aanvullende processtukken te overleggen. De verdachte, geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum], is vertegenwoordigd door haar raadsman, mr. A.W.A.P. Doesburg. Het hof heeft besloten dat de inhoudelijke behandeling van de zaak zal plaatsvinden op 23 en 25 januari 2008 en 14 maart 2008, waarbij de getuigen [getuige 1], [getuige 2], [getuige 3] en [getuige 4] zullen worden gehoord. Het hof heeft de advocaat-generaal verzocht om bepaalde stukken, waaronder processen-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1], aan het dossier toe te voegen. Het hof heeft geoordeeld dat de overlegging van deze stukken niet in strijd is met de beginselen van een behoorlijke procesorde, gezien het feit dat er in hoger beroep nog geen inhoudelijke behandeling heeft plaatsgevonden. De raadsman van de verdachte heeft bezwaren geuit tegen de betrouwbaarheid van de getuigenverklaringen, maar het hof heeft bepaald dat deze kwesties in een later stadium van het geding aan de orde zullen komen. Het hof heeft de verdere behandeling van de zaak vastgesteld en de oproeping van de verdachte en getuigen bevolen.

Uitspraak

Parketnummer: 21-001943-07
Uitspraak d.d.: 17 oktober 2007
TEGENSPRAAK
Gerechtshof Arnhem
meervoudige kamer voor strafzaken
Tussenarrest
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Breda van 14 april 2005 in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [adres].
Het hoger beroep
De officier van justitie heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is -na verwijzing van de zaak door de Hoge Raad- gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de regiezitting van het hof van 3 oktober 2007 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van het standpunt van de advocaat-generaal. Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen namens verdachte door haar raadsman, mr A.W.A.P. Doesburg naar voren is gebracht.
Onderzoek ter terechtzitting
Ter terechtzitting van het hof van 3 oktober 2007 heeft het hof beslist:
a. dat het hof graag gebruikt maakt van het aanbod van de raadsman om verdachte ertoe te brengen bij de inhoudelijke behandeling van haar zaak aanwezig te zijn;
b. dat het noodzakelijk is de getuigen [getuige 1], [getuige 2] en [getuige 3] op zitting te horen, waarbij de raadsman desgewenst als eerste vragen kan stellen aan [getuige 1];
c. dat het noodzakelijk is om ook de oproeping van getuige [getuige 4] te bevelen;
d. dat het hof het verzoek tot het horen van verdachte bij de rechter-commissaris dan wel een raadsheer-commissaris, in de beslotenheid die bij een dergelijk verhoor past, afwijst omdat het hof de verdachte ter zitting wenst te horen;
e. dat het hof de advocaat-generaal verzoekt het geschrift “Mijn verhaal”, geschreven door [getuige 1], tijdig voor de inhoudelijke behandeling aan het dossier toe te voegen;
f. dat het hof de advocaat-generaal verzoekt de kettingen, zoals deze beschreven worden in het proces-verbaal van politie, tijdens de inhoudelijke behandeling van de zaak ter zitting te tonen en door middel van foto’s toe te voegen aan het dossier een beter beeld te geven van het schuurtje van verdachte, waarin deze kettingen hebben gelegen;
g. dat het hof zich bij tussenarrest zal uitlaten over de vraag of de processen-verbaal van verhoor van [getuige 1], gedateerd 21 december 2005, en de hiermee verband houdende video-opnames aan het dossier zullen moeten worden toegevoegd en over de zittingsdata van de inhoudelijke behandeling van de zaak en de volgorde van het horen van de genoemde getuigen.
Omtrent de onder sub g vermelde punten overweegt het hof het volgende:
de processen-verbaal van verhoor [getuige 1], gedateerd 21 december 2005
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de processen-verbaal van verhoor van [getuige 1], van 21 december 2005, aan de processtukken zullen worden toegevoegd, zodra de advocaat-generaal de beschikking zal hebben gekregen over de originele processen-verbaal.
De raadsman heeft zich hiertegen op de volgende gronden verzet. Naar zijn oordeel is door het horen van [getuige 1] over de rol van verdachte, toen de behandeling van de zaak in hoger beroep reeds een aanvang had genomen, zonder dat hij daarvoor was uitgenodigd en daarbij aanwezig is geweest en zonder de gelegenheid te hebben gehad vragen te (doen) stellen, inbreuk gemaakt op de beginselen van een goede procesorde. Voorts heeft hij aangevoerd dat [getuige 1] op het moment van het afleggen van de verklaring uit rancune zou kunnen hebben verklaard, vanwege het feit dat zijn cliënt niet verder wilde met de relatie met [getuige 1]. Dit raakt, aldus de raadsman, de betrouwbaarheid van de verklaring van [getuige 1]. De raadsman heeft hierbij aangevoerd dat de mogelijkheid bestaat dat [getuige 1] zich niet zal kunnen of willen losmaken van zijn verklaring zoals op 21 december 2005 afgelegd tegenover de politie.
Het hof stelt voorop dat in het dossier dienen te worden gevoegd stukken die redelijkerwijze van belang kunnen zijn hetzij in voor de verdachte belastende hetzij in voor hem ontlastende zin. De door de advocaat-generaal bedoelde stukken voldoen aan dit criterium. In gevolge artikel 414 eerste lid, tweede zin Wetboek van Strafvordering kunnen de advocaat-generaal en de verdachte in hoger beroep nieuwe bescheiden of stukken van overtuiging overleggen. De Hoge Raad heeft hieromtrent opgemerkt:
“De uitoefening van die bevoegdheid is (…) onderworpen aan de eisen die voortvloeien uit de beginselen van een behoorlijke procesorde. Een algemene regel daaromtrent valt niet te geven. Van geval tot geval zal dus moeten worden beoordeeld of aan die eisen is voldaan, waarbij mede betekenis toekomt aan de (belastende dan wel ontlastende) aard van de over te leggen bescheiden of stukken en, indien het om belastende bescheiden of stukken gaat, aan de (al dan niet complexe) aard van de te berechten zaak en het stadium waarin de procedure zich bevindt” (HR16 november 1999, NJ 2000, 214).
Het hof acht – mede gelet op de omstandigheid dat in hoger beroep nog geen inhoudelijke behandeling heeft plaatsgevonden en gelet op de aard van de over te leggen bescheiden en op de aard van de te berechten zaak – de overlegging van de genoemde stukken en de toevoeging daarvan aan het dossier op zich niet in strijd met beginselen van een behoorlijke procesorde. In deze fase van het geding hoeft het hof zich nog niet te buigen over de vraag of de processen-verbaal van die verhoren mogelijk niet voor het bewijs zullen kunnen worden gebezigd op grond van de bezwaren die de raadsman heeft waar het betreft de wijze en het tijdstip waarop en de omstandigheden waaronder deze verhoren hebben plaatsgevonden. Ook de beoordeling van de betrouwbaarheid van de getuigenverklaringen komt pas in een later stadium van het geding aan de orde. Nu [getuige 1] als getuige ter terechtzitting van het hof zal worden gehoord, zal de raadsman – en daarmee ook de advocaat-generaal en het hof - in de gelegenheid zijn alsnog aan de getuige vragen te stellen over onderwerpen die van belang zijn voor de in deze zaak te nemen beslissingen en een indruk te krijgen van de persoon van de getuige en diens betrouwbaarheid.
Het standpunt van het hof over deze kwestie maakt het gewenst dat de advocaat-generaal ook overlegt de videoband die zou zijn gemaakt. Het hof verzoekt de advocaat-generaal om deze band over te leggen en tevens om een transcriptie van de band te doen opmaken, waarbij mede tijdsaanduidingen worden vermeld.
de zittingsdata inhoudelijke behandeling en de volgorde waarin de getuigen gehoord zullen worden
In overleg met de betrokkenen – en rekening houdend met het vroegste tijdstip op de dag waarop de getuigen die zich thans in detentie bevinden ter terechtzitting aanwezig kunnen zijn – heeft het hof als zittingsdata voor de inhoudelijke behandeling van de zaak vastgesteld: 23 januari 2008, 25 januari 2008 en 14 maart 2008.
De verhoren van de getuigen [getuige 1], [getuige 3], [getuige 2] en [getuige 4] zullen plaatsvinden ter terechtzitting van 23 en 25 januari 2008 vanaf 11.00 uur. Als de volgorde waarin deze getuigen zullen worden gehoord stelt het hof zich voor: [getuige 1], [getuige 3], [getuige 2] en [getuige 4]. Voor de zitting van 23 januari 2008 zullen de getuigen [getuige 1] en [getuige 3] worden opgeroepen. Voor de zitting van 25 januari 2008 zullen de getuigen [getuige 1], [getuige 3], [getuige 2] en [getuige 4] worden opgeroepen.
Deze getuigen zullen allen op 25 januari 2008 worden opgeroepen, opdat zij zo nodig met toepassing van artikel 297, lid 1 en 2, van het Wetboek van Strafvordering tegenover elkaar kunnen worden gesteld.
De verdere inhoudelijke behandeling van de zaak zal plaatsvinden ter terechtzitting van 14 maart 2008 vanaf 09.00 uur.
BESLISSING
Het hof:
Wijst toe de vordering van de advocaat-generaal tot toevoeging aan de processtukken van de processen-verbaal van verhoor van [getuige 1] van 21 december 2005, zodra de advocaat-generaal de beschikking zal hebben gekregen over de originele processen-verbaal.
Verzoekt de advocaat-generaal de videoband, die van het verhoor van [getuige 1] op 21 december 2005 zou zijn gemaakt, aan het hof over te leggen en om een transcriptie van de band te doen opmaken, waarbij mede tijdsaanduidingen worden vermeld.
Bepaalt dat het onderzoek zal worden voortgezet ter terechtzitting van 23 en 25 januari 2008 te 11.00 uur.
Beveelt de oproeping van de verdachte tegen de hiervoor genoemde tijdstippen, met tijdige kennisgeving daarvan aan de raadsman van verdachte en aan de benadeelde partij.
Beveelt de oproeping van de getuigen [getuige 1] en [getuige 3] tegen de zitting van 23 en 25 januari 2008 te 11.00 uur.
Beveelt de oproeping van de getuigen [getuige 2] en [getuige 4] tegen de zitting van 25 januari 2008 te 11.00 uur.
Aldus gewezen door
mr J.A.W. Lensing, voorzitter,
mr H.G.W. Stikkelbroeck en mr B.P.J.A.M. van der Pol, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr N.D. ten Elshof, griffier,
en op 17 oktober 2007 ter openbare terechtzitting uitgesproken.