ECLI:NL:GHARN:2007:BB5072

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
3 oktober 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
VI 4/07
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van de vordering tot achterwege blijven van de vervroegde invrijheidstelling

Op 3 oktober 2007 heeft het Gerechtshof Arnhem uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende de vordering tot achterwege blijven van de vervroegde invrijheidstelling van een veroordeelde. De vordering was ingediend door de officier van justitie te Dordrecht en strekte zich uit tot de gevangenisstraf van 40 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, opgelegd bij vonnis van 21 april 2006 door de rechtbank te Dordrecht. De officier van justitie stelde dat de veroordeelde zich na de aanvang van de tenuitvoerlegging van zijn straf zeer ernstig had misdragen, wat volgens artikel 15a, eerste lid, aanhef en onder c van het Wetboek van Strafrecht aanleiding zou moeten geven om de vervroegde invrijheidstelling achterwege te laten.

Tijdens de zitting op 19 september 2007 heeft het hof de veroordeelde, zijn raadsman mr. K. Wijnmalen, en de advocaat-generaal gehoord. De advocaat-generaal concludeerde dat de vordering van de officier van justitie geheel toegewezen moest worden. Het hof heeft echter vastgesteld dat er onvoldoende bewijs was dat er een gerede kans bestond dat de strafrechter later tot een veroordeling ter zake van mishandeling zou komen. De aangifte van poging tot zware mishandeling door [aangever] was niet voldoende onderbouwd, aangezien er geen letsel of pijn was vastgesteld.

Gelet op de beschikbare informatie oordeelde het hof dat er geen sprake was van een ernstige misdraging in de zin van het Wetboek van Strafrecht. Daarom werd de vordering van de officier van justitie afgewezen. De beslissing werd genomen door de voorzitter mr. H.G.W. Stikkelbroek en de raadsheren mrs. J.I.M.W. Bartelds en F.J.H. Rutgers van der Loeff, waarbij laatstgenoemde niet in staat was de beslissing mede te ondertekenen.

Uitspraak

VI-nummer: 04/07
Uitspraak: 3 oktober 2007
Gerechtshof te Arnhem
Kamer als bedoeld in artikel 67 van de wet op de rechterlijke organisatie.
Het hof heeft te beslissen op de op 18 juli 2007 ingekomen vordering van de officier van justitie te Dordrecht van 16 juli 2007, strekkende tot het achterwege blijven van de vervroegde invrijheidstelling van:
[VEROORDEELDE],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortdatum],
thans gedetineerd in [verblijfplaats].
Het hof heeft ter openbare terechtzitting van 19 september 2007 gehoord de veroordeelde en de raadsman van veroordeelde, mr K. Wijnmalen, advocaat te Dordrecht, alsmede de advocaat-generaal bij dit hof, die heeft geconcludeerd de vordering van de officier van justitie strekkende tot het achterwege blijven van de vervroegde invrijheidstelling geheel toe te wijzen.
Overwegingen
Grondslag van de vordering
De vordering strekt ertoe dat de vervroegde invrijheidstelling met betrekking tot de bij vonnis van 21 april 2006 (het hof begrijpt: 6 april 2006) van de rechtbank te Dordrecht opgelegde gevangenisstraf van 40 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, achterwege zal blijven.
Aan de vordering is ten grondslag gelegd dat veroordeelde zich na de aanvang van de tenuitvoerlegging van zijn straf zeer ernstig heeft misdragen, zoals bedoeld in artikel 15a, eerste lid aanhef en sub c van het Wetboek van Strafrecht.
Ernstige misdraging
Uit de stukken van het dossier en het verhandelde tijdens het onderzoek ter terechtzitting is het hof hierover het volgende gebleken.
Op 5 juni 2007 is door [aangever] aangifte gedaan van poging tot zware mishandeling. Veroordeelde zou [aangever] met opzet zodanig met een vork hebben gestoken dat [aangever] zwaar lichamelijk letsel op had kunnen lopen. Veroordeelde erkent dat hij [aangever] met een vork in zijn schouder heeft gestoken dan wel geprikt. [aangever] spreekt in zijn aangifte niet over enig pijn of letsel als gevolg van het handelen van veroordeelde. Ook anderszins is enig pijn of letsel bij [aangever] thans niet komen vast te staan.
In deze fase van het onderzoek is het hof daarom onvoldoende gebleken dat er een gerede kans is dat de strafrechter later oordelend tot een veroordeling terzake mishandeling zal komen. Het hof is van oordeel dat (met de thans voorhanden informatie) geen sprake is van een ernstige misdraging in de zin van artikel 15a, eerste lid, aanhef en onder c, van het Wetboek van Strafrecht
Beoordeling van de vordering
Op grond van het bovenstaande acht het hof geen grond aanwezig voor het geheel dan wel gedeeltelijk achterwege blijven van de vervroegde invrijheidstelling van veroordeelde en dient de vordering van de officier van justitie te worden afgewezen.
Toegepaste wetsartikelen
Het hof heeft gelet op de artikelen 15a, 15b en 15c van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING:
Het hof:
- Wijst de vordering van de officier van justitie te Dordrecht af.
Aldus gewezen door:
mr H.G.W. Stikkelbroek, voorzitter
mrs J.I.M.W. Bartelds en F.J.H. Rutgers van der Loeff, raadsheren
in tegenwoordigheid van mr N.D. ten Elshof, griffier
en op 3 oktober 2007 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr F.J.H. Rutgers van der Loeff is buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.