8. Grief III klaagt dat de voorzieningenrechter ten onrechte overwegende betekenis heeft gehecht aan het bepaalde in artikel 10 lid 1 van de ontwikkelingsovereen-komst; dat ten onrechte is geconcludeerd dat Weernekers met de indiening van de derde bouwaanvraag nalaat een adequate bouwaanvraag in te dienen, en dat de voorzieningenrechter ten onrechte overweegt dat niet te verwachten valt dat de gemeente op deze aanvraag vergunning zal verlenen. Grief IV is gericht tegen het oordeel van de voorzieningenrechter dat Weernekers ingevolge artikel 10 lid 2 van de ontwikkelingsovereenkomst het gebouw dient af te maken conform de twee aan haar verleende vergunningen en dat niet tot een ander oordeel kan leiden de omstandigheid dat Weernekers na afloop van de artikel 19 WRO-procedure en na verlening van een derde bouwvergunning de (dan) inmiddels geplaatste voorpui dient te verwijderen om de twee winkels voor de supermarkt te kunnen plaatsen (wat grote kosten met zich brengt), nu Weernekers deze kosten naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter geheel aan zichzelf heeft te wijten. Deze grieven zullen gezamenlijk worden behandeld.
8.1 Niet in geschil is dat tussen partijen is overeengekomen dat de in de wijk Tussen de Vaarten II te bouwen supermarkt een b.v.o. van (±) 1500 m2 zou omvatten, inclusief bijbehorende bedrijfsruimten zoals magazijn, kantine en kantoor. Een supermarkt c.a. van deze omvang is reeds in februari 2003 overeengekomen en partijen hebben dit in artikel 10 lid 1 van de ontwikkelingsovereenkomst d.d. 29 januari 2006 nogmaals onomwonden vastgelegd.
Door Weernekers is ten pleidooie betoogd dat de overeenkomst van 29 januari 2006 geen juist beeld geeft van de gemaakte afspraken. Nog afgezien van de vraag of dit betoog valt binnen de omvang van de rechtsstrijd in hoger beroep als afgebakend door de grieven, geldt dat Weernekers aan deze stelling geen duidelijke conclusie heeft verbonden. Los daarvan is van belang dat Weernekers heeft ingestemd met de inhoud van die overeenkomst - die na lang onderhandelen tot stand is gekomen -, zodat het hof niet duidelijk is op grond waarvan Weernekers meent niet aan de overeenkomst gebonden te zijn.
Naar het voorlopig oordeel van het hof moet derhalve worden uitgegaan van hetgeen is bepaald in de overeenkomst van 29 januari 2006, met de daarbij behorende Stedenbouwkundige Randvoorwaarden 2003.
8.2 Uit het voorgaande volgt dat Weernekers op grond van art. 10.2 van de overeenkomst gehouden is zich er tot het uiterste voor in te spannen dat de supermarkt uiterlijk op 31 december 2006 - dan wel zo spoedig mogelijk daarna - zal zijn geopend.
8.3 Naar 's hofs voorlopig oordeel heeft Weernekers geen steekhoudende argumenten aangevoerd op grond waarvan zij van de onder r.o. 8.2 genoemde verplichting ontslagen zou zijn. Zelfs als juist zou zijn dat hetgeen tot op heden aan Weernekers is vergund ter zake van te bouwen bruto vloeroppervlak niet het maximale is waarop Weernekers jegens de gemeente aanspraak zou kunnen doen gelden, dan nog is zulks geen grond om het al vergunde niet reeds te bouwen. Het is immers Weernekers zelf geweest die het vergunde, al dan niet in samenspraak met de gemeente, eerst heeft aangevraagd, zodat niet is in te zien waarom zulks niet van haar gevergd zou kunnen worden.
Veeleer dient Weernekers uitgaande van het door haar gestelde omtrent de keuze voor "de sluiproute" van art. 15 WRO dan de relevante bestuursrechtelijke wegen te bewandelen en op de daarvoor geëigende wijzen bezwaar en beroep in te stellen tegen het weigeringsbesluit van 2 april 2007 en/of aanvullende bouwaanvragen te doen, teneinde alsnog extra bruto vloeroppervlak vergund te krijgen.
Overigens is het in het kader van dit kort geding voor het hof vooralsnog niet komen vast te staan dat Weernekers daadwerkelijk aanspraak kan maken op een relevante uitbreiding van het vergunde bruto vloeroppervlak, zeker niet op de door Weernekers gewenste wijze, zijnde, zoals ten pleidooie naar voren is gekomen, een aantal m2 op de begane grond-verkoopruimte van de supermarkt. Weernekers heeft ook niet gemotiveerd gesteld dat, en op welke gronden, het weigerings-besluit van 2 april 2007 niet juist zou zijn.
8.4 Al met al heeft Weernekers naar 's hofs voorlopig oordeel onvoldoende aannemelijk gemaakt dat er gronden zijn waarop zij niet gehouden kan worden aan de verplichting van art. 10.2 van de ontwikkelingsovereenkomst. Meer in het bijzonder is niet gebleken van omstandigheden die het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zouden maken dat Weernekers de bedoelde verplichting nakomt.
8.5 Weernekers heeft nog een beroep gedaan op het recht op gelijke behandeling. Daarbij heeft zij verwezen naar afspraken die de gemeente met andere supermarkteigenaren zou hebben gemaakt. Omdat zulks door de gemeente wordt bestreden, en, zonder nadere bewijslevering waarvoor in het kader van dit kort geding geen ruimte is, niet kan worden beoordeeld of de inhoud van de ontwikkelingsovereenkomst strijdt met de door Weernekers bedoelde, door de gemeente met andere supermarkteigenaren gemaakte afspraken, zal het hof de betreffende stelling van Weernekers passeren.
8.6 De grieven falen.