21 juni 2007
eerste civiele kamer
rekestnummer 2007/675
G E R E C H T S H O F T E A R N H E M
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
procureur: mr. P.A.C. de Vries,
1 Het geding in eerste aanleg
1.1 Bij vonnis van de rechtbank Almelo van 24 januari 2007 is appellant (hierna te noemen: [appellant]) in staat van faillissement gesteld. Hierbij is tot rechter-commissaris benoemd mr. A.A.A.M. Schreuder en tot curator mr. F. Kolkman.
1.2 Bij beschikking van de rechtbank Almelo van 26 februari 2007 is bevolen dat [appellant] in bewaring zal worden gesteld, omdat hij naar het oordeel van de rechtbank weigerachtig is de curator relevante inlichtingen te verschaffen omtrent de tot de faillissementsboedel behorende goederen. Dit bevel is op 8 maart 2007 ten uitvoer gelegd.
1.3 Bij beschikking van de rechtbank Almelo van 4 april 2007 is de inbewaringstelling van [appellant] met dertig dagen verlengd tot 7 mei 2007. Bij beschikking van de rechtbank Almelo van 2 mei 2007 is de inbewaringstelling van [appellant] met dertig dagen verlengd tot 6 juni 2007.
1.4 Bij beschikking van de rechtbank Almelo van 6 juni 2007 is de inbewaringstelling van [appellant] wederom met dertig dagen verlengd. Het hof verwijst naar voornoemde beschikking van 6 juni 2007, die in fotokopie aan deze beschikking is gehecht.
2 Het geding in hoger beroep
2.1 Bij ter griffie van het hof op 11 juni 2007 ingekomen verzoekschrift is [appellant] in hoger beroep gekomen van voornoemde beschikking van 6 juni 2007.
2.2 Bij voormeld verzoekschrift heeft [appellant] het hof verzocht de beschikking van 6 juni 2007 te vernietigen en de inbewaringstelling van [appellant] op te heffen, subsidiair deze te schorsen, al dan niet tegen zekerheidstelling, en nog meer subsidiair te bepalen dat de inbewaringstelling ten uitvoer wordt gelegd in het woonhuis van [appellant].
2.3 Het hof heeft kennisgenomen van de bij het verzoekschrift behorende stukken, alsmede van de brief met bijlagen van 15 juni 2007 van de curator voornoemd en van het proces-verbaal van het verhoor d.d. 6 juni 2007.
2.4 De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 18 juni 2007, waarbij [appellant] is verschenen in persoon, bijgestaan door mr. J.C. Wery, advocaat te Enschede. Daarnaast is verschenen de curator voornoemd.
3 De motivering van de beslissing in hoger beroep
3.1 Het hoger beroep is tijdig ingesteld.
3.2 Uit de beschikking van de rechtbank is op te maken dat de rechtbank van oordeel is dat de belangen van de schuldeisers nog steeds prevaleren boven die van [appellant], omdat de inmiddels gehouden getuigenverhoren het beeld zouden bevestigen dat [appellant] nog steeds informatie verstrekt die achteraf niet juist blijkt te zijn. De rechtbank geeft daarbij niet aan op welke onjuiste informatie zij doelt. Wel is duidelijk dat de curator en de rechtbank de inhoud van getuigenverklaringen kenden, maar dat [appellant] daarmee niet bekend was.
3.3 Het hof zal in het midden laten of de beslissing van de rechtbank deugdelijk is gemotiveerd. Datzelfde geldt voor het door de rechtbank gebruik maken van getuigenverklaringen die [appellant] niet kende en waarvan zou kunnen worden gezegd dat een dergelijke handelwijze op gespannen voet lijkt te staan met het in artikel 6 lid 1 EVRM gewaarborgde recht op een 'fair hearing', meer in het bijzonder het recht van hoor en wederhoor en het 'equality of arms beginsel'.
Het instellen van het hoger beroep heeft namelijk tot gevolg dat het hof thans een (gemotiveerd) oordeel dient te geven over de feiten van dit moment. Daartoe behoort het gegeven dat [appellant] inmiddels de beschikking heeft gekregen over een afschrift van de getuigenverhoren.
3.3 Het hof zal thans alsnog – overeenkomstig het in zijn beschikking van 16 mei 2007 onder 3.1 gegeven criterium – moet afwegen of het belang van [appellant] inmiddels moet prevaleren boven de bij de voortzetting van de inbewaringstelling betrokken belangen.
3.4 Het hof is van oordeel dat die vraag nog steeds ontkennend moet worden beantwoord. In dat verband is van belang dat in dit faillissement inmiddels een achttal getuigenverhoren hebben plaatsgevonden. Uit die verhoren zijn nieuwe aanwijzingen naar voren gekomen omtrent onder meer de handelsvoorraden van de door [appellant] gedreven ondernemingen, de handel in carrousels en grote hoeveelheden contant geld waarover [appellant] zou hebben beschikt. Partijen verschillen van mening over het verloop van het bezoek dat de curator op 1 juni 2007 aan [appellant] heeft afgelegd, maar vaststaat dat dit gesprek vroegtijdig is afgebroken en dat [appellant] daarin niet inhoudelijk op deze nieuwe aanwijzingen heeft gereageerd. Voorts heeft op 15 juni 2007 een binnentreding plaatsgevonden die informatie heeft opgeleverd waarmee de curator [appellant] nog wil confronteren. Een en ander impliceert dat de curator voldoende concrete belangen naar voren heeft gebracht die voortzetting van de inbewaringstelling rechtvaardigen. Van [appellant] mag in dat verband verwacht worden dat hij concreet en gedetailleerd ingaat op vragen die de curator hem naar aanleiding van de door hem verrichte onderzoeken stelt, en dat hij daarbij juiste en volledige informatie verschaft. Nu [appellant] – zoals het hof in zijn beschikking van 16 mei 2007 onder 3.2 heeft overwogen – zijn uit art. 105 Fw voortvloeiende informatieverplichting in het verleden niet is nagekomen, moet voorts worden aangenomen dat het belang van de schuldeisers meebrengt dat de inbewaringstelling, als dwangmiddel tegen plichtsverzuim, ook thans wordt voortgezet. Gelet op dit doel is het hof van oordeel dat tenuitvoerlegging van de bewaring in het woonhuis van [appellant] daaraan onvoldoende tegemoetkomt.
3.5 Terzijde overweegt het hof dat het verwacht dat de curator erop toeziet dat hij op de kortst mogelijke termijn concrete vragen aan [appellant] voorlegt en dat hij erop toeziet dat achteraf inzichtelijk is welke antwoorden daarop zijn verkregen en – eventueel – welke concrete omstandigheden erop duiden dat die antwoorden niet juist zouden zijn. Indien de verstandhouding tussen de curator en [appellant] inmiddels aan een zinvolle informatie-uitwisseling in de weg staat, ligt het voorts op de weg van de curator de rechter-commissaris te betrekken bij het nader horen van [appellant].
3.6 Een en ander impliceert dat de bestreden beschikking – onder verbetering en aanvulling van de gronden – zal worden bekrachtigd.
Het hof, rechtdoende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Almelo van 6 juni 2007.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Van den Brink, Smeeïng-van Hees en Van der Pol en in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 juni 2007.