ECLI:NL:GHARN:2007:BB0603

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
26 juli 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
24-000207-07
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • P. Koolschijn
  • H.M.E. Laméris-Tebbenhoff Rijnenberg
  • M. Lolkema
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met vuurwapen in woonwijk

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 26 juli 2007 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Zwolle-Lelystad. De verdachte is beschuldigd van poging tot doodslag op zijn tante en neef door op 23 september 2006 met een vuurwapen meerdere kogels in hun richting af te vuren terwijl zij zich in een rijdende auto bevonden. Dit gebeurde op klaarlichte dag in een woonwijk, waarbij ook een geparkeerde auto beschadigd raakte. De verdachte had eerder, op 19 februari 2006, al een bedreiging met een vuurwapen gepleegd. Het hof heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten en de stijgende lijn in de ernst van de gepleegde delicten. De verdachte ontkende de schutter te zijn geweest, maar zijn proceshouding werd door het hof als een poging gezien om onder een veroordeling uit te komen. Het hof oordeelde dat de verdachte strafbaar was en legde een gevangenisstraf van vier jaar op, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest had doorgebracht. Daarnaast werden vorderingen van benadeelde partijen toegewezen, waarbij de verdachte ook verplicht werd tot schadevergoeding. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en deed opnieuw recht.

Uitspraak

Parketnummer: 24-000207-07
Parketnummer eerste aanleg: 07-440215-06
Arrest van 26 juli 2007 van het gerechtshof te Arnhem, nevenzittingsplaats Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 23 januari 2007 in de oorspronkelijk onder de parketnummers 07-440215-06 en 07-630083-06 afzonderlijk aangebrachte, maar ter terechtzitting in eerste aanleg gevoegde strafzaken, hierna te noemen respectievelijk zaak A en zaak B, tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande,
thans verblijvende in P.I. Veenhuizen, gevangenis Esserheem te Veenhuizen,
verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadsman mr. J. Vlug, advocaat te Deventer.
Het vonnis waarvan beroep
De rechtbank Zwolle-Lelystad heeft de verdachte bij het vonnis, in de gevoegde zaken, wegens misdrijven veroordeeld tot een straf en heeft op de vorderingen van de benadeelde partijen beslist, zoals in dat vonnis omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof verdachte ter zake van het in zaak A onder 1 primair (poging tot doodslag) en onder 2 ten laste gelegde alsmede ter zake van het in zaak B ten laste gelegde zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren, met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] zal toewijzen tot een bedrag van € 1.500,00, met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel, en dat het hof deze vorderingen voor het overige niet-ontvankelijk zal verklaren. Tot slot heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde partij 3], [benadeelde partij 4] en [benadeelde partij 5] geheel zal toewijzen, met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Aan dit arrest zijn gehecht fotokopieën van de inleidende dagvaardingen. De inhoud van de tenlasteleggingen wordt geacht hier te zijn overgenomen.
Bewezenverklaring
De ten laste gelegde feiten, met dien verstande, dat:
Zaak A
1 primair:
hij op 23 september 2006 in de gemeente [gemeente] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] van het leven te beroven, met dat opzet met een vuurwapen meerdere kogels in de richting van die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft afgevuurd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
2:
hij op 23 september 2006 in de gemeente [gemeente] opzettelijk en wederrechtelijk een auto (Renault type 12), toebehorende aan [slachtoffer 3], heeft beschadigd.
Zaak B:
hij op 19 februari 2006 te [plaats], gemeente [gemeente], [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] en [slachtoffer 6] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend een vuurwapen op/aan die [slachtoffer 6] en [slachtoffer 5 ] en [slachtoffer 4] gericht/getoond.
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld in zaak A onder
1 primair en onder 2 en in zaak B meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert respectievelijk op de misdrijven:
zaak A
onder 1 primair:
poging tot doodslag, meermalen gepleegd;
onder 2:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen;
zaak B:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid
Het hof acht verdachte strafbaar. Strafuitsluitingsgronden worden niet aanwezig geacht.
Strafmotivering
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag op [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1], zijn tante respectievelijk neef, door op 23 september 2006 op klaarlichte dag - terwijl voornoemde [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] zich in een (rijdende) auto op de openbare weg bevonden - met een vuurwapen meerdere kogels in hun richting af te vuren. Dit speelde zich af in een woonwijk. Een ter plaatse geparkeerde auto is hierbij beschadigd geraakt. Op 19 februari 2006 had verdachte zich reeds schuldig gemaakt aan bedreiging van enkele leden van de familie [familienaam] met een vuurwapen.
Het hof houdt bij de strafoplegging rekening met het feit dat er sprake is van een stijgende lijn in de mate van ernst van de door verdachte gepleegde delicten. Waar verdachte op 19 februari 2006 heeft volstaan met het dreigend richten van zijn wapen op dan wel tonen aan personen, is het op 23 september 2006 gekomen tot het daadwerkelijk - meermalen - schieten met zijn wapen in de richting van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1]. Daarbij is het niet aan verdachte te danken dat noch voornoemde [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1], noch onschuldige omstanders (dodelijk) gewond zijn geraakt. De auto waarin [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] zich bevonden, werd namelijk wel geraakt door de kogels. Bovendien verbrijzelde één van de afgevuurde kogels de voorruit en doorboorde de hoofdsteun van de passagiersstoel van de hiervoor reeds genoemde, geparkeerde auto.
Het op klaarlichte dag gebruik maken van een vuurwapen op de openbare weg, getuigt van een fundamenteel gebrek aan eerbied voor de lichamelijke integriteit van anderen. Delicten als de onderhavige dragen bovendien een voor de rechtsorde zeer schokkend karakter en brengen bij de burgers - waarbij met name valt te denken aan de mensen die in de nabijheid van de schietpartij aanwezig waren in hun woning dan wel op straat - angstgevoelens en gevoelens van onveiligheid teweeg.
Verdachte heeft ter zitting niet of nauwelijks willen antwoorden op vragen over de toedracht en achtergronden van de hem verweten feiten. Daartoe was hij uiteraard niet verplicht. Hij heeft - ondanks de andersluidende verklaringen van getuigen - ontkend zelf de schutter te zijn geweest. Hij heeft echter tevens de suggestie gewekt dat - zo begrijpt het hof - één van zijn familieleden heeft geschoten. Door die familiebetrekkingen voelde hij zich belemmerd om opening van zaken te geven over de gebeurtenissen op 23 september 2006. Het hof ziet in verdachtes procesopstelling op dit punt een poging om onder een veroordeling uit te komen. Deze opstelling brengt mee dat verdachte voor het hof niet inzichtelijk heeft gemaakt of hij beseft wat hij heeft aangericht en wat er in de toekomst nog van hem valt te verwachten.
Uit een verdachte betreffend uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 24 april 2007 blijkt dat verdachte reeds eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit, zij het voor een andersoortig delict (overtreding van artikel 3C van de Opiumwet).
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van lange duur dient te worden opgelegd. Het hof acht de oplegging van de door de eerste rechter opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 4 jaar, welke straf eveneens door de advocaat-generaal is gevorderd, passend en geboden. Het hof zal die straf dan ook aan verdachte opleggen.
Benadeelde partij [benadeelde partij 1]
Uit het onderzoek ter terechtzitting van het hof is gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde partij 1] zich in het geding in eerste aanleg heeft gevoegd en dat haar vordering door de rechtbank deels is toegewezen en deels niet-ontvankelijk is verklaard. De benadeelde partij heeft zich binnen de grenzen van haar vordering in het geding in hoger beroep opnieuw gevoegd. Derhalve duurt de voeging ter zake van haar in eerste aanleg gedane vordering tot schadevergoeding in het geding in hoger beroep voort.
Vast staat dat door het in zaak A onder 1 bewezen verklaarde feit door de benadeelde partij rechtstreeks schade is geleden, voor welke schade verdachte jegens genoemd slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is.
De benadeelde partij heeft aan immateriële schade een bedrag van € 1.900,00 gevorderd en aan materiële schade een bedrag van € 631,92. Naar het oordeel van het hof is komen vast te staan dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden tot een bedrag van in ieder geval € 1.500,00. Het hof acht de vordering van de benadeelde partij dan ook toewijsbaar tot een bedrag van € 1.500,00. Het komt het hof gewenst voor om dit bedrag tevens toe te wijzen in de vorm van een schadevergoedingsmaatregel.
Het hof acht de vordering van de benadeelde partij voor het overige niet van zo eenvoudige aard, dat zij zich leent voor de behandeling in het strafgeding. Gelet op het bepaalde in artikel 361, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, dient de benadeelde partij in haar vordering in zoverre niet-ontvankelijk te worden verklaard, met bepaling, dat de benadeelde partij haar vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Gelet op het vorenstaande dient verdachte, als de overwegend in het ongelijk gestelde partij, te worden veroordeeld in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot aan deze uitspraak begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Benadeelde partij [benadeelde partij 2]
Uit het onderzoek ter terechtzitting van het hof is gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde partij 2] zich mondeling in het geding in eerste aanleg heeft gevoegd en dat zijn vordering door de rechtbank deels is toegewezen en deels niet-ontvankelijk is verklaard. De benadeelde partij heeft zich binnen de grenzen van zijn vordering in het geding in hoger beroep opnieuw gevoegd. Derhalve duurt de voeging ter zake van zijn in eerste aanleg gedane vordering tot schadevergoeding in het geding in hoger beroep voort.
Vast staat dat door het in zaak A onder 1 bewezen verklaarde feit door de benadeelde partij rechtstreeks schade is geleden, voor welke schade verdachte jegens genoemd slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is.
De benadeelde partij heeft aan immateriële schade een bedrag van € 2.500,00 gevorderd. Naar het oordeel van het hof is komen vast te staan dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden tot een bedrag van in ieder geval € 1.500,00. Het hof acht de vordering van de benadeelde partij dan ook toewijsbaar tot een bedrag van € 1.500,00. Het komt het hof gewenst voor om dit bedrag tevens toe te wijzen in de vorm van een schadevergoedingsmaatregel.
Het hof acht de vordering van de benadeelde partij voor het overige niet van zo eenvoudige aard, dat zij zich leent voor de behandeling in het strafgeding. Gelet op het bepaalde in artikel 361, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, dient de benadeelde partij in zijn vordering in zoverre niet-ontvankelijk te worden verklaard, met bepaling, dat de benadeelde partij zijn vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Gelet op het vorenstaande dient verdachte, als de overwegend in het ongelijk gestelde partij, te worden veroordeeld in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot aan deze uitspraak begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Benadeelde partij [benadeelde partij 3]
Uit het onderzoek ter terechtzitting van het hof is gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde partij 3] zich in het geding in eerste aanleg heeft gevoegd en dat zijn vordering door de rechtbank geheel is toegewezen. Derhalve duurt de voeging ter zake van zijn gehele vordering tot schadevergoeding in het geding in hoger beroep voort.
Vast staat dat door het in zaak B bewezen verklaarde feit door de benadeelde partij rechtstreeks schade is geleden, voor welke schade verdachte jegens genoemd slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is.
De benadeelde partij heeft aan immateriële schade een bedrag van € 600,00 gevorderd. Gelet op de op het 'voegingsformulier benadeelde partij' vermelde parketnummers is deze vordering tevens gericht tegen de in eerste aanleg vrijgesproken medeverdachte [medeverdachte]. De benadeelde partij heeft aangegeven ook door deze [medeverdachte] met een vuurwapen te zijn bedreigd. Het hof acht de vordering van de benadeelde partij daarom slechts toewijsbaar tot de helft van het gevorderde bedrag, derhalve tot een bedrag van € 300,00. Het komt het hof gewenst voor om dit bedrag tevens toe te wijzen in de vorm van een schadevergoedingsmaatregel.
Het hof acht de vordering van de benadeelde partij voor het overige niet van zo eenvoudige aard, dat zij zich leent voor de behandeling in het strafgeding. Gelet op het bepaalde in artikel 361, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, dient de benadeelde partij in zijn vordering in zoverre niet-ontvankelijk te worden verklaard, met bepaling, dat de benadeelde partij zijn vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Gelet op het vorenstaande dienen de benadeelde partij en verdachte, als over en weer in het ongelijk gestelde partijen, ieder de eigen kosten te dragen van het geding en dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Benadeelde partij [benadeelde partij 4]
Uit het onderzoek ter terechtzitting van het hof is gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde 4} zich in het geding in eerste aanleg heeft gevoegd en dat zijn vordering door de rechtbank geheel is toegewezen. Derhalve duurt de voeging ter zake van zijn gehele vordering tot schadevergoeding in het geding in hoger beroep voort.
Vast staat dat door het in zaak B bewezen verklaarde feit door de benadeelde partij rechtstreeks schade is geleden, voor welke schade verdachte jegens genoemd slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is.
De benadeelde partij heeft aan immateriële schade een bedrag van € 450,00 gevorderd. Gelet op de op het 'voegingsformulier benadeelde partij' vermelde parketnummers is deze vordering tevens gericht tegen de in eerste aanleg vrijgesproken medeverdachte [medeverdachte]. De benadeelde partij heeft aangegeven ook door deze [medeverdachte] met een vuurwapen te zijn bedreigd. Het hof acht de vordering van de benadeelde partij daarom slechts toewijsbaar tot de helft van het gevorderde bedrag, derhalve tot een bedrag van € 225,00. Het komt het hof gewenst voor om dit bedrag tevens toe te wijzen in de vorm van een schadevergoedingsmaatregel.
Het hof acht de vordering van de benadeelde partij voor het overige niet van zo eenvoudige aard, dat zij zich leent voor de behandeling in het strafgeding. Gelet op het bepaalde in artikel 361, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, dient de benadeelde partij in zijn vordering in zoverre niet-ontvankelijk te worden verklaard, met bepaling, dat de benadeelde partij zijn vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Gelet op het vorenstaande dienen de benadeelde partij en verdachte, als over en weer in het ongelijk gestelde partijen, ieder de eigen kosten te dragen van het geding en dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Benadeelde partij [benadeelde partij 5]
Uit het onderzoek ter terechtzitting van het hof is gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde partij 5] zich in het geding in eerste aanleg heeft gevoegd en dat haar vordering door de rechtbank geheel is toegewezen. Derhalve duurt de voeging ter zake van haar gehele vordering tot schadevergoeding in het geding in hoger beroep voort.
Het hof is van oordeel dat de vordering van de benadeelde partij geen betrekking heeft op schade die rechtstreeks is toegebracht door het in zaak B bewezen verklaarde feit. Gelet op het bepaalde in artikel 361, tweede lid, aanhef en onder b, van het Wetboek van Strafvordering, dient de benadeelde partij in haar vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Gelet op het vorenstaande dient de benadeelde partij, als de in het ongelijk gestelde partij, te worden veroordeeld in de kosten van het geding door de verdachte gemaakt, tot aan deze uitspraak begroot op nihil.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 45, 57, 285(oud), 287 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende:
verklaart het verdachte in zaak A onder 1 primair en onder 2 en in zaak B ten laste gelegde bewezen en kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart deze feiten en verdachte strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als hiervoor vermeld in zaak A onder
1 primair en onder 2 en in zaak B meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte [verdachte] tot gevangenisstraf voor de duur van vier jaren;
beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering wordt gebracht;
wijst toe de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] te [woonplaats 1] tot een bedrag van duizend vijfhonderd euro;
verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering;
bepaalt dat de benadeelde partij de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt - tot aan deze uitspraak begroot op nihil - en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan verdachte tevens de verplichting op tot betaling aan de Staat van duizend vijfhonderd euro ten behoeve van het slachtoffer;
beveelt dat vervangende hechtenis voor de duur van dertig dagen zal worden toegepast, indien noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt;
bepaalt dat indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat van bovenvermeld bedrag, de verplichting om te voldoen aan de vordering van de benadeelde partij komt te vervallen, alsmede dat, indien veroordeelde aan de vordering van de benadeelde partij heeft voldaan, de verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen;
wijst toe de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] te [woonplaats 2] tot een bedrag van duizend vijfhonderd euro;
verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering;
bepaalt dat de benadeelde partij de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt - tot aan deze uitspraak begroot op nihil - en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan verdachte tevens de verplichting op tot betaling aan de Staat van duizend vijfhonderd euro ten behoeve van het slachtoffer;
beveelt dat vervangende hechtenis voor de duur van dertig dagen zal worden toegepast, indien noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt;
bepaalt dat indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat van bovenvermeld bedrag, de verplichting om te voldoen aan de vordering van de benadeelde partij komt te vervallen, alsmede dat, indien veroordeelde aan de vordering van de benadeelde partij heeft voldaan, de verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen;
wijst toe de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 3] te [woonplaats 3] tot een bedrag van driehonderd euro;
verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering;
bepaalt dat de benadeelde partij de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
bepaalt dat de benadeelde partij en verdachte ieder de eigen kosten dragen van het geding;
legt aan verdachte tevens de verplichting op tot betaling aan de Staat van driehonderd euro ten behoeve van het slachtoffer;
beveelt dat vervangende hechtenis voor de duur van zes dagen zal worden toegepast, indien noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt;
bepaalt dat indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat van bovenvermeld bedrag, de verplichting om te voldoen aan de vordering van de benadeelde partij komt te vervallen, alsmede dat, indien veroordeelde aan de vordering van de benadeelde partij heeft voldaan, de verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen;
wijst toe de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 4] te [woonplaats 4] tot een bedrag van tweehonderdvijfentwintig euro;
verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering;
bepaalt dat de benadeelde partij de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
bepaalt dat de benadeelde partij en verdachte ieder de eigen kosten dragen van het geding;
legt aan verdachte tevens de verplichting op tot betaling aan de Staat van tweehonderdvijfentwintig euro ten behoeve van het slachtoffer;
beveelt dat vervangende hechtenis voor de duur van vier dagen zal worden toegepast, indien noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt;
bepaalt dat indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat van bovenvermeld bedrag, de verplichting om te voldoen aan de vordering van de benadeelde partij komt te vervallen, alsmede dat, indien veroordeelde aan de vordering van de benadeelde partij heeft voldaan, de verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen;
verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij 5] te [woonplaats 5] niet-ontvankelijk in de vordering;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van het geding door de verdachte gemaakt, tot aan deze uitspraak begroot op nihil.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. P. Koolschijn, voorzitter, mr. H.M.E. Laméris-Tebbenhoff Rijnenberg en mr. M. Lolkema, in tegenwoordigheid van E. Hoekstra als griffier, zijnde mrs. Laméris-Tebbenhoff Rijnenberg en Lolkema voornoemd buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.