ECLI:NL:GHARN:2007:BA6963

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
4 juni 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
2007/600
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de noodregeling van de Stichting Garantie- en Waarborgfonds Nederland

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Stichting Garantie- en Waarborgfonds Nederland (SGWN) tegen een beschikking van de rechtbank Zutphen van 23 maart 2007, waarin werd bepaald dat de noodregeling ten aanzien van SGWN van kracht blijft. SGWN heeft op 4 mei 2007 een verzoekschrift ingediend bij het Gerechtshof Arnhem, waarin zij verzocht om de beschikking van de rechtbank te vernietigen en te bepalen dat de noodregeling op 1 januari 2007 haar rechtskracht heeft verloren. Subsidiair verzocht SGWN om opheffing van de noodregeling.

Tijdens de mondelinge behandeling op 23 mei 2007 heeft SGWN, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. M.B. Koetser, verzocht om aanhouding van de zaak vanwege ziekte van haar bestuurder. Het hof heeft dit verzoek verworpen, omdat het van mening is dat de voortgang van de procedure in het belang van zowel SGWN als de afwikkeling van de faillietverklaring noodzakelijk is. Het hof heeft vervolgens de ontvankelijkheid van SGWN in haar beroep beoordeeld en geconcludeerd dat SGWN recht heeft op hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank, aangezien deze beslissing zowel op verzoek van SGWN als ambtshalve is genomen.

Het hof heeft de argumenten van SGWN tegen de noodregeling beoordeeld. SGWN stelde dat de noodregeling niet meer geldt door de invoering van de Wet financieel toezicht (Wft) per 1 januari 2007. Het hof oordeelde echter dat de noodregeling onder de Wet Toezicht Verzekeringsbedrijf 1993 (WTV 1993) doorloopt en dat de bepalingen van de WTV 1993 van toepassing blijven. SGWN's bezwaren tegen de beslissing van de rechtbank werden verworpen, en het hof heeft de beschikking van de rechtbank Zutphen van 23 maart 2007 bekrachtigd.

Uitspraak

4 juni 2007
eerste civiele kamer
rekestnummer 2007/600
G E R E C H T S H O F T E A R N H E M
Beschikking
in de zaak van:
de stichting
Stichting Garantie- en Waarborgfonds Nederland,
gevestigd te Zutphen en kantoorhoudende te Lochem,
appellante,
procureur: mr. J.M. Bosnak.
1 Het geding in eerste aanleg
1.1 Bij beschikking van 23 maart 2007 heeft de rechtbank Zutphen bepaald dat de ten aanzien van appellante (hierna te noemen: SGWN) uitgesproken noodregeling van kracht blijft. Het hof verwijst naar voornoemde beschikking, die in fotokopie aan deze beschikking is gehecht.
2 Het geding in hoger beroep
2.1 Bij ter griffie van het hof op 4 mei 2007 per fax en op 9 mei 2007 per gewone post ingekomen verzoekschrift is SGWN in hoger beroep gekomen van voornoemde beschikking en heeft zij het hof verzocht deze beschikking te vernietigen en primair te bepalen dat de bij beschikking van de rechtbank Zutphen van 13 april 2006 (die bij beschikking van dit hof van 3 juli 2006 werd bekrachtigd) uitgesproken noodregeling op 1 januari 2007 haar rechtskracht heeft verloren en subsidiair dat de bij voormelde beschikking van 13 april 2006 uitgesproken noodregeling wordt opgeheven.
2.2 Het hof heeft kennisgenomen van het verzoekschrift en de daarbij behorende stukken, van de twee brieven van 4 mei 2007, de brief van 14 mei 2007 en de brief met bijlagen van 18 mei 2007 van de advocaat van SGWN, mr. M.B. Koetser te Amstelveen, van de twee brieven met bijlagen van 16 mei 2007 en de brief van 22 mei 2007 van de bewindvoerder, alsmede van de brief met bijlagen van 21 mei 2007 van de advocaat van De Nederlandse Bank N.V. (hierna DNB), mr. M. Dijkstra te Den Haag.
2.3 De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 23 mei 2007, waarbij namens SGWN is verschenen mr. Koetser voornoemd en de bewindvoerder, mr. Elzas, in persoon, vergezeld van mr. E.J. Zwalve, advocaat te Arnhem. Namens DNB is verschenen mr. B.P.A.H. Schoenmakers, die daartoe een schriftelijke machtiging tot vertegenwoordiging heeft overgelegd, bijgestaan door mr. Dijkstra voornoemd. Het hof heeft vervolgens kennis genomen van de brief met bijlagen van mr. Koetser van 29 mei 2007.
3 De motivering van de beslissing in hoger beroep
3.1 In de eerste plaats heeft SGWN voorafgaand aan en tijdens de mondelinge behandeling gevraagd de zaak aan te houden. Daartoe stelt zij dat [A.], bestuurder van SGWN, in verband met ziekte niet in staat is de zitting bij te wonen. Uit de – vandaag uit te spreken – beslissing in het hoger beroep tegen de faillietverklaring van SGWN blijkt dat het hof van oordeel is dat in ieder geval in die zaak het herstel van [A.] niet kan worden afgewacht. Nu de faillietverklaring (gezien ook de motivering van de rechtbank onder 3.1) mede steunt op de – in de onderhavige zaak bestreden – premisse dat de noodregeling ten aanzien van SGWN nog steeds van kracht is en ook SGWN zelf aangeeft van oordeel te zijn dat de in de bestreden beschikking gegeven beslissing onlosmakelijk verbonden is met de faillietverklaring (beroepschrift nr. 3; brief mr. Koetser van 14 mei 2007, pagina 2), acht het hof het in het belang van zowel SGWN zelf als een voortvarende afwikkeling van het beroep tegen de faillietverklaring, dat ook de onderhavige zaak thans wordt afgedaan. Mede op de in de beslissing ten aanzien van de faillietverklaring gegeven gronden moet het aanhoudingsverzoek dus worden verworpen.
3.2 Van de kant van DNB en de bewindvoerder is de vraag opgeworpen of SGWN ontvankelijk is in haar beroep. Gelet op de inhoud van de bestreden beschikking – waarin de rechtbank kennelijk zowel op verzoek van SGWN als ambtshalve beslist heeft over de zijdens SGWN opgeworpen vraag of de noodregeling niet van rechtswege was geëindigd, althans door de rechtbank diende te worden beëindigd – brengen de eisen van een deugdelijke rechtsbescherming mee dat voor SGWN ook hoger beroep tegen die beslissing openstaat. In dat verband is van belang dat de noodregeling onder de Wet Toezicht Verzekeringsbedrijf 1993 (WTV 1993; welke wet, zoals hierna zal blijken, de onderhavige regeling nog steeds beheerst) geen specifieke bepalingen kent op grond waarvan een geschil als het onderhavige – tussen de bewindvoerder en het zittende bestuur omtrent het voortduren van de noodregeling – aan de rechter kan worden voorgelegd. In het verlengde van die constatering gaat het hof ervan uit dat de termijn voor hoger beroep gevonden moet worden in de algemene bepalingen van boek 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Daaruit volgt tevens dat het beroep tijdig is ingesteld.
3.3 In de eerste plaats stelt SGWN in het beroepschrift (onder a) dat de beschikking van de rechtbank geheel ambtshalve en zonder wettelijke grondslag is genomen, hetgeen, nu de faillietverklaring mede steunt op de inhoud van die beschikking, ook zou moeten leiden tot aantasting van die faillietverklaring. Dit bezwaar moet worden gepasseerd, nu de rechtbank in de herhaalde en klemmende verzoeken en bezwaren van de kant van SGWN zelf kennelijk aanleiding heeft gevonden – zowel in reactie op het verzoek van SGWN als ambtshalve – te beoordelen of de noodregeling is geëindigd of moet worden beëindigd. De rechtbank heeft – bij gebreke van specifieke bepalingen daaromtrent – aldus juist in het belang van SGWN deze beschikking gegeven, terwijl niet duidelijk is welk belang SGWN erbij heeft de bevoegdheid van de rechtbank om hierover te beslissen thans weer aan te vechten. Voor zover SGWN meent dat daarmee de faillietverklaring niet steunt op een deugdelijke grondslag, miskent zij dat de verwijzing in de faillietverklaring naar de overwegingen van de beschikking impliceert dat de rechtbank ten aanzien van haar oordeel over de ‘voorvragen’ omtrent het (voortgezette) bestaan van de noodregeling, de in de beschikking gegeven motivering ook aan de faillietverklaring ten grondslag legt. Zoals hierna zal blijken is die motivering ook volgens het hof deugdelijk.
3.4 In de tweede plaats stelt SGWN in het beroepschrift (onder b) dat de noodregeling – als gevolg van de invoering van de Wet financieel toezicht (Wft) per 1 januari 2007 – niet meer geldt. Alle in dat verband opgeworpen argumenten stranden echter op art. 15 en 16 van de Invoerings- en aanpassingswet Wft, waaruit volgt dat de – immers op 1 januari 2007 reeds onder de WTV 1993 uitgesproken en nog lopende – noodregeling doorloopt en beheerst blijft door de bepalingen van de WTV 1993. De inhoud van die bepalingen is ondubbelzinnig en specifiek bedoeld voor op 1 januari 2007 reeds uitgesproken en nog lopende noodregelingen als de onderhavige; de door SGWN in deze context ingeroepen andere wettelijke bepalingen doen daar niet aan af.
3.5 Tot slot stelt SGWN in het beroepsschrift (onder c) aan de orde dat de noodregeling had moeten worden beëindigd, onder meer omdat het daarmee beoogde doel niet te bereiken zou zijn. Ten aanzien van het met de regeling te bereiken doel wijst het hof op zijn uitspraak van heden in het beroep tegen de faillietverklaring. Op de aldaar gegeven motivering stuiten ook de ten aanzien van de bestreden beschikking geformuleerde bezwaren af. Voor zover SGWN meent dat de rechtbank in deze context nog ‘meer redenen’ had moeten behandelen, had het op haar weg gelegen nader te expliciteren welke argumenten zij thans nog aan het hof had willen voorleggen.
4 De beslissing
Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Zutphen van 23 maart 2007.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Van den Brink, Smeeïng-van Hees en Van der Kwaak en in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 juni 2007.