ECLI:NL:GHARN:2007:BA6659

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
16 mei 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
2007/549
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de verzekerde bewaring en belangenafweging in faillissementszaak

In deze zaak gaat het om de verlenging van de verzekerde bewaring van de appellant, die in staat van faillissement is gesteld door de rechtbank Almelo. De rechtbank heeft op 24 januari 2007 de appellant in faillissement verklaard en mr. A.A.A.M. Schreuder benoemd als rechter-commissaris en mr. F. Kolkman als curator. De rechtbank heeft op 26 februari 2007 bevolen dat de appellant in bewaring wordt gesteld, omdat hij weigerde de curator relevante informatie te verschaffen over de faillissementsboedel. Deze inbewaringstelling is op 4 april 2007 met dertig dagen verlengd en opnieuw op 2 mei 2007. De appellant heeft op 4 mei 2007 hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van 2 mei 2007, waarin de inbewaringstelling opnieuw werd verlengd. Hij verzocht het hof om de beschikking te vernietigen en de inbewaringstelling op te heffen of te schorsen.

Tijdens de mondelinge behandeling op 14 mei 2007 heeft de appellant, bijgestaan door zijn advocaat mr. J.C. Wery, zijn standpunt toegelicht. Het hof heeft de belangenafweging gemaakt, waarbij het recht op persoonlijke vrijheid van de appellant werd afgewogen tegen de belangen van de curator. Het hof concludeert dat de appellant de curator onjuist heeft voorgelicht over belangrijke financiële zaken, waaronder kasgelden en leningen. De curator heeft aangegeven dat er binnenkort faillissementsverhoren zullen plaatsvinden, waaruit meer informatie verwacht wordt. Gezien de omstandigheden en het verzuim van de appellant om de curator van juiste informatie te voorzien, oordeelt het hof dat de belangen van de curator zwaarder wegen dan die van de appellant.

Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Almelo van 2 mei 2007, waarmee de inbewaringstelling is verlengd. De beslissing is genomen door de rechters Van den Brink, Smeeïng-van Hees en Van der Pol, en is uitgesproken op 16 mei 2007.

Uitspraak

16 mei 2007
eerste civiele kamer
rekestnummer 2007/549
G E R E C H T S H O F T E A R N H E M
Beschikking
in de zaak van:
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
procureur: mr. P.A.C. de Vries,
en
mr. F. Kolkman,
kantoor houdende te Wierden,
in zijn hoedanigheid van curator
in het faillissement van appellant,
geïntimeerde.
1 Het geding in eerste aanleg
1.1 Bij vonnis van de rechtbank Almelo van 24 januari 2007 is appellant (hierna te noemen: [appellant]) in staat van faillissement gesteld. Hierbij is tot rechter-commissaris benoemd mr. A.A.A.M. Schreuder en tot curator mr. F. Kolkman.
1.2 Bij beschikking van de rechtbank Almelo van 26 februari 2007 is bevolen dat [appellant] in bewaring zal worden gesteld, omdat hij naar het oordeel van de rechtbank weigerachtig is de curator relevante inlichtingen te verschaffen omtrent de tot de faillissementsboedel behorende goederen. Dit bevel is op 8 maart 2007 ten uitvoer gelegd.
1.3 Bij beschikking van de rechtbank Almelo van 4 april 2007 is de inbewaringstelling van [appellant] met dertig dagen verlengd tot 7 mei 2007.
1.4 Bij beschikking van de rechtbank Almelo van 2 mei 2007 is de inbewaringstelling van [appellant] wederom met dertig dagen verlengd. Het hof verwijst naar voornoemde beschikking van 2 mei 2007, die in fotokopie aan deze beschikking is gehecht.
2 Het geding in hoger beroep
2.1 Bij ter griffie van het hof op 4 mei 2007 ingekomen verzoekschrift is [appellant] in hoger beroep gekomen van voornoemde beschikking van 2 mei 2007.
2.2 Bij voormeld verzoekschrift heeft [appellant] het hof verzocht de beschikking van 2 mei 2007 te vernietigen en de inbewaringstelling van [appellant] op te heffen, subsidiair deze te schorsen, al dan niet tegen zekerheidstelling, en nog meer subsidiair te bepalen dat de inbewaringstelling ten uitvoer wordt gelegd in het woonhuis van [appellant].
2.3 Het hof heeft kennisgenomen van de bij het verzoekschrift behorende stukken, alsmede van een drietal brieven met bijlagen van 9 mei 2007, 11 mei 2007 en 11 mei 2007 van de procureur en een brief van de curator van 11 mei 2007. Voorts heeft het hof kennisgenomen van het eerste openbaar verslag van de curator inzake het faillissement van [appellant] B.V. van 16 april 2007, het eerste openbaar verslag inzake het faillissement van [appellant] en mevrouw [appellant] van 13 februari 2007 en het eerste openbaar verslag inzake het faillissement van Old Fox I B.V. voorheen Golden Oldies B.V. van 17 april 2007.
2.4 De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 14 mei 2007, waarbij [appellant] is verschenen in persoon, bijgestaan door mr. J.C. Wery, advocaat te Enschede. Daarnaast is verschenen de curator voornoemd.
3 De motivering van de beslissing in hoger beroep
3.1 Het hof stelt voorop dat het, mede in verband met het bepaalde in art. 5 EVRM, in zaken als deze heeft te onderzoeken of op basis van de huidige stand van zaken (nog steeds) gronden aanwezig zijn die de voortzetting van de inbewaringstelling, en daarmee de voortgezette inbreuk op de persoonlijke vrijheid van de gefailleerde, rechtvaardigen. Daarbij moet het hof het recht op persoonlijke vrijheid van de gefailleerde - dat zwaarder weegt naarmate de vrijheidsberoving langer duurt - afwegen tegen de bij de inbewaringstelling betrokken belangen. Wat betreft de aldus in de afweging te betrekken belangen dient te worden gelet op de strekking van de inbewaringstelling, die is bedoeld als dwangmiddel tegen plichtverzuim.
3.2 Gelet op deze maatstaf is het hof van oordeel dat de te maken belangenafweging thans uitvalt in het nadeel van gefailleerde. Daarbij speelt in de eerste plaats een rol dat gefailleerde zelf al aangeeft dat hij - met name op het punt van de handel in carrousels, en voorraden die zich in Chemnitz zouden bevinden - de curator in eerste instantie onjuist heeft voorgelicht, zonder dat daarvoor ooit een begrijpelijke aanleiding of verklaring is gegeven. Daarnaast zijn er andere omstandigheden waaruit blijkt dat de gefailleerde de curator onjuist, althans niet volledig inlicht. Onder meer op het punt van de kasgelden tot een bedrag van ongeveer € 350.000 in contanten blijft – ook na aanvullende uitleg van de gefailleerde – voor een bedrag van in ieder geval € 220.000 onduidelijk wat daarmee is gebeurd. Hetzelfde geldt voor door de gefailleerde geleende geldsommen, tot een omvang in de orde van € 4.000.000, welke bedragen in de de door de gefailleerde gedreven onderneming zouden zijn gestoken, zonder dat dit (volledig) traceerbaar is in de boekhouding van die ondernemingen of op andere wijze. Eenzelfde onduidelijkheid bestaat ook nog steeds ten aanzien van de (mate van) betrokkenheid van gefailleerde bij de aankoop van een boerderij aan de [adres]. De verklaringen die gefailleerde over deze onderwerpen heeft afgelegd blijken na onderzoek en inlichtingen van derden keer op keer onjuist, onvolledig of nodeloos algemeen.
3.3 Ter zitting is gebleken dat thans op korte termijn enkele faillissementsverhoren zullen plaatsvinden, waaruit de curator nadere informatie hoopt te krijgen ten aanzien van voornoemde en andere onduidelijkheden op het gebied van de financiële huishouding van gefailleerde en de door hem gedreven onderneming. De curator heeft de wens uitgesproken gefailleerde kort daarop met de uit die verhoren voortkomende informatie te confronteren. Gelet hierop en op het in het voorgaande besproken verzuim van de gefailleerde om tot op heden de curator op ieder moment van juiste en volledige inlichtingen te voorzien, moet het belang van de curator bij het voortzetten van het dwangmiddel bewaring thans prevaleren boven het belang van de gefailleerde bij zijn invrijheidstelling. Het hof is voorts van oordeel dat ten uitvoerlegging van de inbewaringstelling in het woonhuis van [appellant] het doel van de inbewaringstelling als dwangmiddel tegen plichtverzuim onvoldoende dient.
3.4 Alles overziende is het hof van oordeel dat het hoger beroep faalt. Van bijzondere omstandigheden op grond waarvan het verzoek in hoger beroep desondanks zou moeten worden toegewezen is onvoldoende gebleken. De beschikking waarvan beroep zal worden bekrachtigd.
4 De beslissing
Het hof, rechtdoende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Almelo van 2 mei 2007.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Van den Brink, Smeeïng-van Hees en Van der Pol, bij afwezigheid van de voorzitter getekend door de oudste raadsheer, en in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 mei 2007.