ECLI:NL:GHARN:2007:BA6054

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
29 mei 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
2006/418
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Valk
  • W. Wesseling-Lubberink
  • A. Olthof
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot erkenning van medepacht in pachtovereenkomst

In deze zaak gaat het om een vordering van de geïntimeerde, die zijn zoon als medepachter wil laten erkennen in de pachtovereenkomst met de appellanten, die als verpachters optreden. De pachtkamer van de rechtbank Assen heeft in eerste aanleg de vordering van de geïntimeerde toegewezen. De appellanten hebben hiertegen hoger beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 16 april 2007 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. De appellanten hebben acht grieven ingediend tegen het vonnis van de pachtkamer en hebben geconcludeerd dat het hof het vonnis zal vernietigen en de vordering van de geïntimeerde zal afwijzen. De geïntimeerde heeft de grieven bestreden en verzocht om bekrachtiging van het vonnis.

Het hof heeft de grieven gezamenlijk besproken en vastgesteld dat de geïntimeerde en zijn zoon geen bedrijf hebben voor de fiscus, maar eerder een hobby uitoefenen. Dit roept de vraag op welk belang de geïntimeerde heeft bij de erkenning van zijn zoon als medepachter. Het hof concludeert dat het belang van de geïntimeerde bij deze erkenning zo gering is dat de vordering moet worden afgewezen. Het hof vernietigt het vonnis van de pachtkamer en wijst de vordering van de geïntimeerde af. Tevens wordt de geïntimeerde veroordeeld in de kosten van de procedure in beide instanties.

Uitspraak

29 mei 2007
pachtkamer
rolnummer 2006/418 P
G E R E C H T S H O F T E A R N H E M
Arrest
in de zaak van:
1. [appellant sub 1],
wonende te [woonplaats],
2. [appellante sub 2],
wonende te [woonplaats],
3. [appellante sub 3],
wonende te [woonplaats],
4. [appellante sub 4],
wonende te [woonplaats],
appellanten,
procureur: mr. H. van Ravenhorst,
tegen:
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
procureur: mr. P.M. Wilmink.
1 Het geding in eerste aanleg
Voor de procedure in eerste aanleg wordt verwezen naar de inhoud van het vonnis van 8 maart 2006, dat de pachtkamer van de rechtbank Assen, sector kanton, tussen appellanten (hierna te noemen: [appellanten]) als gedaagden en geïntimeerde (hierna te noemen: [geïntimeerde]) als eiser heeft gewezen. Van genoemd vonnis is een fotokopie aan dit arrest gehecht.
2 Het geding in hoger beroep
2.1 [appellanten] hebben bij exploot van 6 april 2006 aan [geïntimeerde] aangezegd van genoemd vonnis in hoger beroep te komen, met dagvaarding van [geïntimeerde] voor dit hof.
2.2 Bij memorie van grieven hebben [appellanten] acht grieven tegen het bestreden vonnis aangevoerd en toegelicht, hebben zij een aantal producties in het geding gebracht, en hebben zij geconcludeerd dat het hof bij arrest (naar het hof begrijpt:) het bestreden vonnis zal vernietigen, en opnieuw recht doende de vordering medepacht van [geïntimeerde] zal afwijzen, met zijn veroordeling in de kosten van de procedure in beide instanties.
2.3 Bij memorie van antwoord heeft [geïntimeerde] de grieven bestreden, heeft hij een aantal producties in het geding gebracht, en heeft hij geconcludeerd dat het hof, zo nodig onder aanvullling van de gronden, het bestreden vonnis zal bekrachtigen, met veroordeling van [appellanten] in de kosten.
2.4 Ter zitting van 16 april 2007 hebben partijen de zaak doen bepleiten, [appellanten] door mr. P.C.H. van Schooten, advocaat te Assen, en [geïntimeerde] door mr. O.C. Struif, advocaat te Drachten; beiden hebben daarbij pleitnotities in het geding gebracht.
2.5 Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd.
3 Beoordeling van het geschil in hoger beroep
3.1 Dit geding betreft de vordering van [geïntimeerde], inhoudende dat zijn zoon [...] (hierna: [geïntimeerde] jr.) als medepachter zal worden aangemerkt in de pachtovereenkomst tussen hem als pachter en [appellanten] als verpachters. De pachtkamer in eerste aanleg heeft die vordering toegewezen. [appellanten] komen daartegen in dit hoger beroep op.
3.2 Het hof zal de grieven gezamenlijk bespreken.
3.3 Het gepachte omvat ruim zeventien hectare grond. [geïntimeerde] heeft daarnaast ongeveer tweeënhalve hectare grond in eigendom en pacht bovendien enkele hectares van derden.
3.4 Volgens hetgeen [geïntimeerde] en [geïntimeerde] jr. ter gelegenheid van de pleidooizitting hebben verklaard, hebben zij “voor de fiscus” geen bedrijf omdat sprake zou zijn van de uitoefening van een hobby. Er wordt geen boekhouding bijgehouden en kosten en opbrengsten houden elkaar min of meer in evenwicht. Naar volgt uit hetgeen zij hebben verklaard, is het houden van fokpaarden een hobby van [geïntimeerde] en het houden van zoogkoeien een hobby van [geïntimeerde] jr. Volgens hun stellingen hebben [geïntimeerde] en [geïntimeerde] jr. gemiddeld veertien stuks fokpaarden en acht tot zestien stuks vleesvee. Op vragen van het hof hebben [geïntimeerde] en [geïntimeerde] jr. erkend dat zij onder meer veel gras overhouden. Dat laten zij verwerken tot grasbrok, hetgeen door hen aan derden wordt verkocht. Ook daarmee verdienen zij niet of nauwelijks, zo hebben zij verklaard. Aldus laat zich de vraag stellen welk belang [geïntimeerde] heeft bij het aanmerken van [geïntimeerde] jr. als medepachter.
3.5 [geïntimeerde] heeft een bedrijfsplan in het geding gebracht. Uit mededelingen van [geïntimeerde] en [geïntimeerde] jr. ter zitting blijkt echter dat dit bedrijfsplan niet hun toekomstvisie weergeeft. Zo heeft [geïntimeerde] onder meer verklaard dat hij geen pensionpaarden heeft en ook niet in de toekomst wil hebben, hoewel volgens het bedrijfsplan juist pensionpaarden de grootste bron van inkomsten zouden moeten zijn, met een positief saldo van € 7.500. Aldus volgt ook uit het bedrijfsplan niet het belang van [geïntimeerde] bij het aanmerken van [geïntimeerde] jr. als medepachter.
3.6 Ter zitting heeft [geïntimeerde] jr. het hof verzekerd dat zijn toekomst met de boerderij verbonden is en in dit verband heeft hij de mogelijkheid genoemd om een mini-camping of een zorgboerderij te beginnen. Van enig concreet plan is echter niet gebleken. Daar komt nog bij dat [geïntimeerde] jr. niet heeft toegelicht waarom een minicamping of zorgboerderij niet op de tweeënhalve hectare eigendomsgrond zou kunnen worden gerealiseerd.
3.7 Het voorgaande leidt het hof tot de gevolgtrekking dat, voor zover [geïntimeerde] al enig belang heeft bij het aanmerken van [geïntimeerde] jr. als medepachter, dat belang zodanig gering is, dat naar billijkheid de vordering moet worden afgewezen. In zoverre treffen de grieven doel. Het bestreden vonnis dient te worden vernietigd, met afwijzing van de vordering van [geïntimeerde].
3.8 Ter voorkoming van een eventueel nieuw geschil tussen partijen zal het hof ten overvloede ingaan op de rechtsgeldigheid van de kennisgeving van niet-verlenging van 12 april 2006. Die kennisgeving is alleen gericht tot [geïntimeerde] en niet mede tot [geïntimeerde] jr. Uit de vernietiging van het bestreden vonnis en de afwijzing van de vordering van [geïntimeerde] volgt dat [geïntimeerde] jr. geen medepachter is en dat ook niet op 12 april 2006 was, zodat de omstandigheid dat bedoelde kennisgeving niet mede tot [geïntimeerde] jr. is gericht, niet verhindert dat die kennisgeving de in artikel 36 Pachtwet voorziene rechtsgevolgen heeft.
3.9 De slotsom is dat het bestreden vonnis zal worden vernietigd en dat de vordering alsnog zal worden afgewezen. Het hof zal [geïntimeerde] veroordelen in de kosten van het geding, zowel wat betreft de eerste aanleg als het hoger beroep.
4 Beslissing
Het hof, rechtdoende in hoger beroep:
vernietigt het vonnis van de pachtkamer van de rechtbank Assen, sector kanton, van 8 maart 2006 en doet opnieuw recht;
wijst de vordering af;
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van beide instanties, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [appellanten] voor wat betreft de eerste aanleg begroot op € 300,— voor salaris gemachtigde en voor wat betreft het hoger beroep begroot op € 2.682,— voor salaris procureur en op € 248,— voor griffierecht en op € 84,87 voor explootkosten.
Dit arrest is gewezen door mrs. Valk, Wesseling-Lubberink en Olthof en de raden baron Van Verschuer en ir. Duenk, en is in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 29 mei 2007.