ECLI:NL:GHARN:2007:BA4013

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
24 april 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
600452
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Rechters
  • M. Knijp
  • A. Janse
  • H. Telman
  • M. Mollema
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kort geding over beschuldigingen van terrorisme tegen Wakker Dier

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem werd behandeld, stond de vraag centraal of de appellant, een individu, Wakker Dier en haar medewerkers publiekelijk in verband heeft gebracht met terrorisme. Dit was van belang voor de beoordeling van de in eerste aanleg uitgesproken veroordelingen. Het hof overwoog dat uit de door appellant aangevoerde argumenten niet kon worden afgeleid dat Wakker Dier op enige objectief redelijke grond met terrorisme in verband kon worden gebracht. De uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Zwolle-Lelystad, die op 9 augustus 2006 had geoordeeld dat de uitlatingen van appellant onrechtmatig waren, werd in hoger beroep bekrachtigd. Het hof concludeerde dat de grieven van appellant niet tot vernietiging van het vonnis konden leiden. De appellant werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn reconventionele vordering en werd veroordeeld in de kosten van het hoger beroep. De zaak benadrukt de grenzen van de vrijheid van meningsuiting in het licht van onrechtmatige uitlatingen en de noodzaak van objectieve onderbouwing bij beschuldigingen van ernstige aard.

Uitspraak

Arrest d.d. 24 april 2007
Rolnummer 0600452
HET GERECHTSHOF TE ARNHEM
Nevenzittingsplaats Leeuwarden
Arrest van de vierde kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna te noemen: [appellant],
procureur: mr. H. van Ravenhorst,
tegen
Stichting Wakker Dier,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna te noemen: de stichting,
procureur: mr. L. Paulus.
Het geding in eerste instantie
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het kortgeding-vonnis uitgesproken op 9 augustus 2006 door de voorzieningenrechter van de rechtbank Zwolle-Lelystad.
Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 5 september 2006 is door [appellant] hoger beroep ingesteld van het vonnis d.d. 9 augustus 2006 met dagvaarding van de stichting tegen de zitting van 19 september 2006.
De conclusie van de memorie van grieven luidt:
"te vernietigen het vonnis in kort geding van de Rechtbank Zwolle-Lelystad d.d. 9 augustus 2006, en opnieuw rechtdoende, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, primair de voorziening te weigeren (ex art. 256 Rv), subsidiair Wakker Dier in haar vorderingen niet ontvankelijk te verklaren danwel haar deze als ongegrond en onbewezen te ontzeggen, meer subsidiair te bepalen dat [appellant] tijdig en op correcte wijze heeft voldaan aan de in het vonnis onder 5.2, 5.3 en 5.4 opgedragen rectificaties, meest subsidiair te bepalen dat het [appellant] wordt verboden zonder objectief redelijke grond de stichting Wakker Dier in de toekomst 'een stelletje terroristen' te noemen en haar acties 'terroristisch'/'terrorisme' op straffe van een dwangsom van EUR 1.000,- voor iedere keer dat in strijd met dit verbod wordt gehandeld, tot een maximum van EUR 50.000,- alsmede de te plaatsen rectificatie(s) (eveneens) te beperken tot de stichting Wakker Dier onder verruiming van de termijnen waarbinnen rectificatie dient plaats te vinden en met (verdere) matiging van de te verbeuren dwangsommen in het geval in gebreke wordt gebleven aan de veroordeling te voldoen, met veroordeling van Wakker Dier in de kosten van beide instanties."
Bij memorie van antwoord is door de stichting verweer gevoerd met als conclusie:
"het vonnis in kort geding van de Rechtbank Zwolle-Lelystad d.d. 9 augustus 2006 te bevestigen, zo nodig met verbetering of aanvulling van de gronden, met veroordeling van appellant in de kosten van deze procedure."
Tenslotte hebben partijen de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest.
De grieven
[appellant] heeft 7 grieven gericht tegen het vonnis van de voorzieningenrechter d.d. 9 augustus 2006.
De beoordeling
1. Nu behoudens hetgeen dienaangaande is aangevoerd in grief IV, verder tegen de weergave van de vaststaande feiten in r.o. 2 van het vonnis in kort geding, waarvan beroep, geen grieven zijn gericht noch anderszins is gebleken van bezwaren daartegen, zal in zoverre ook in hoger beroep van die feiten worden uitgegaan.
2. In de kern weergegeven gaat het in de onderhavige procedure om de vraag of [appellant] al dan niet op objectief redelijke grond Wakker Dier en haar "aangeslotenen en/of medewerkers" publiekelijk in verband heeft gebracht met (daden van) terrorisme, van de beantwoording van welke vraag afhangt of de in de eerste aanleg uitgesproken veroordelingen in hoger beroep in stand dienen te worden gehouden.
3. Met grief I betoogt [appellant] - kortweg - dat de zaak niet geschikt moet worden geacht om in kort geding te worden beslist (art. 256 Rv).
4. Dit betoog verdient geen bijval. Uit de gedingstukken blijkt dat partijen in de eerste aanleg daadwerkelijk gebruik hebben gemaakt van de mogelijkheid om uitvoerig hun standpunt naar voren te brengen en om (talrijke) producties ter staving van hun standpunt over te leggen, en gelijke mogelijkheid stond hun in hoger beroep ten dienste, terwijl ook overigens niet tot het oordeel kan worden gekomen dat de zaak niet vatbaar is om op het kort geding genoegzaam te worden toegelicht. Dat [appellant] naar zijn stelling niet de beschikking heeft over het "specifieke deel" van de Criminaliteitsbeeldanalyse Radicaal dierenactivisme 1999-2003 (hierna: het KLPD-rapport) maakt een en ander niet anders, nu [appellant] immers ook zonder inhoudelijke bekendheid met dat specifieke deel is overgegaan tot het publiek maken van de door Wakker Dier gewraakte kwalificaties terwijl de aan die onbekendheid inherente omstandigheid dat hij de inhoud van dat deel niet ten grondslag kan leggen aan zijn opvatting dat bedoelde kwalificaties berusten op objectief redelijke grond, in de gegeven omstandigheden ten volle binnen zijn risicosfeer blijft.
5. Ook volgt het hof [appellant] niet in diens betoog dat de consequenties van een veroordeling in kort geding in een zaak als de onderhavige onvoldoende zijn te overzien, nu het als reeds overwogen naar de kern primair gaat om de vraag of de diskwalificerende opmerkingen aan het adres van Wakker Dier en haar aangeslotenen en/of medewerkers al dan niet op een objectief redelijke grond berusten, waarbij het vervolgens aankomt op een afweging van alle bij de zaak betrokken belangen gelet op alle omstandigheden van het geval. In zoverre is de onderhavige zaak, waarin de voorzieningenrechter na zodanige afweging tot een veroordeling van [appellant] is gekomen, niet anders dan de (talrijke) andere van vergelijkbare aard die in kort geding zijn berecht.
6. Waar [appellant] in de toelichting op grief I nog aanvoert dat het in prima opgelegde verbod onredelijk ruim is, en tevens alle (28.000) donateurs alsmede de medewerkers en vrijwilligers van Wakker Dier zou (kunnen) omvatten, betreft dit niet een argument dat in relatie staat tot art. 256 Rv. Het hof zal op dit punt terugkomen in het verband van grief III.
7. De grief mist doel.
8. In grief II wordt aangevoerd - in essentie - dat de voorzieningenrechter ten onrechte tot het oordeel is gekomen dat de door [appellant] geuite kwalificaties onvoldoende worden gestaafd door daaraan ten grondslag liggende feiten.
9. Het hof overweegt hieromtrent dat uit hetgeen [appellant] ter toelichting op de grief naar voren heeft gebracht ter ondersteuning van zijn opvatting, niet kan worden afgeleid dat mede uit het KLPD-rapport voortvloeit dat Wakker Dier in verband dient te worden gebracht met terrorisme. Met name kan dit, anders dan [appellant] ingang wil doen vinden, niet worden afgeleid uit de "omgekeerde" piramide op blz. 58 van het KLPD-rapport waarin een verdeling naar "activiteiten" van dierenrechtenorganisaties is gevisualiseerd, in welke piramide - blijkens de daaraan voorafgaande toelichting - Wakker Dier de positie inneemt van gematigde actiegroep (categorie b), zulks ter onderscheiding van categorie a (gevestigde organisaties) en categorie c (radicale actiegroepen). Ook de door [appellant] aangeroerde dwarsverbanden die zouden bestaan tussen individuele leden van legale organisaties en meer radicale actiegroepen, kunnen niet de conclusie dragen dat daarmede in toereikende mate is onderbouwd dat de door [appellant] geuite kwalificaties op objectief redelijke grond berusten.
10. Ook de passages die [appellant] aanhaalt uit blz. 89 en 90 van het KLPD-rapport, kunnen het hof voorshands niet tot de overtuiging brengen dat de kwalificatie "terrorisme" op objectief redelijke grond berust, nu bedoelde passages niet de eigen bevindingen bevatten van de opstellers van het rapport doch zijn overgenomen uit een publicatie in NRC Handelsblad d.d. 29 november 2003, terwijl de in het rapport overgenomen delen van deze publicatie worden ingeleid door de (enkele) mededeling van de opstellers van het rapport dat "in de media (is) gesuggereerd dat legale verenigingen en stichtingen, die het milieu en het dierenrecht een warm hart toedragen, donaties geven" (KLPD-rapport blz. 89).
11. Voor het overige bevat de toelichting op grief II geen zodanige feiten of omstandigheden, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang beschouwd, dat daaruit naar het voorlopig oordeel van het hof een relatie tussen Wakker Dier en terrorisme kan worden afgeleid. Mede gezien de door de voorzieningenrechter in zijn vonnis gegeven gronden die het hof onderschrijft en tot de zijne maakt, is het hof in het licht van het boven overwogene van oordeel dat de gewraakte uitlatingen van [appellant] niet op objectief redelijke grond berusten.
12. Ook grief II mist doel.
13. Grief III heeft de omvang van het werkingsgebied van het door de voorzieningenrechter uitgesproken verbod tot onderwerp. Naar het hof uit de toelichting op de grief begrijpt, stelt [appellant] zich op het standpunt, voorzover relevant met het oog op het dictum van het bestreden vonnis, dat er geen grond bestaat om het verbod mede te laten gelden voor de - aan [appellant] onbekende - "aangeslotenen en/of medewerkers" van Wakker Dier, in welk verband hij tevens aanvoert dat onduidelijk is of ook de (28.000) donateurs alsmede vrijwilligers onder het verbod vallen. [appellant] concludeert hieruit dat een aldus geformuleerd verbod hem te zeer beperkt in zijn vrijheid van meningsuiting.
14. Het hof volgt [appellant] niet in deze opvatting. Een redelijke uitleg van het beroepen vonnis brengt met zich dat - naast Wakker Dier - enkel haar "aangeslotenen en/of medewerkers" onder het verbod zullen vallen, wanneer dezen in hun relatie tot Wakker Dier in verband worden gebracht met (daden van) terrorisme, en wel zonder dat daartoe een objectief redelijke grond bestaat. In dat verband is irrelevant tot welke individuele personen de groep van aangeslotenen en/of medewerkers zich uitstrekt. Voorzover [appellant] heeft willen betogen dat de door hem geuite kwalificaties uitsluitend betrekking hadden op Wakker Dier (als rechtspersoon) en niet op haar aangeslotenen en/of medewerkers, stuit dat reeds af op de door hem in het interview gebezigde woorden als "stelletje terroristen" en "die lieden", zulks naast aanduidingen als "die club" en "actiegroep".
15. Ook grief III is vergeefs voorgedragen.
16. Met grief V stelt [appellant] aan de orde dat de voorzieningenrechter ten onrechte is voorbijgegaan aan het door hem ([appellant]) betwiste causale verband tussen de uitlatingen en de gestelde schade. Daartoe voert [appellant] aan dat hij zeker niet de enige is die zich in "minder positieve bewoordingen" over Wakker Dier heeft uitgelaten.
17. Waar [appellant], zoals het hof begrijpt, hiermede betoogt dat ook anderen dan hij zich onrechtmatig hebben gedragen jegens Wakker Dier, kan zulks hem niet baten, reeds omdat de artt. 6:99 en/of 102 BW meebrengen dat [appellant] ook in dat geval ten volle jegens Wakker Dier aansprakelijk is. Voor het overige acht het hof het in toereikende mate aannemelijk dat het gewraakte handelen van [appellant] tenminste enige schade aan Wakker Dier heeft toegebracht, terwijl het in hoger beroep enkel nog gaat om de toewijsbaarheid van een voorschot ad € 1.000,-- op de nog nader vast te stellen schade, welk voorschot het hof in de gegeven omstandigheden volstrekt niet buitensporig acht.
18. Daarmede mist ook grief V doel.
19. Met grief VI keert [appellant] zich tegen de hoogte van de opgelegde dwangsommen, stellende dat deze niet in verhouding staan tot de aan [appellant] verweten uitlatingen en afwijken van de aan NVP/Ad Kon opgelegde dwangsommen (zie prod. 6 bij inleidende dagvaarding).
20. Het enkele feit dat een andere voorzieningenrechter in een andere procedure komt tot het opleggen van (enigszins) lagere dwangsommen, levert geen grond op voor vernietiging. Overigens acht het hof de opgelegde dwangsommen en de maximering daarvan in de gegeven omstandigheden passend.
21. De grief faalt.
22. Grief IV heeft betrekking op de rectificatie die geplaatst dient te worden op, alsmede het interview dat moet worden verwijderd van de website van Pluimveepraktijk [naam appellant] BV. In essentie stelt [appellant] zich op het standpunt dat niet hij, doch enkel de praktijk-BV dienaangaande gedagvaard had moeten worden. In dat verband wijst [appellant] erop dat Wakker Dier ten onrechte in de inleidende dagvaarding ervan is uitgegaan dat hij als indirect enig aandeelhouder van de BV gemakkelijk tot rectificatie en verwijdering in staat zou zijn, en voorts dat de rechtbank ten onrechte in r.o. 2.4 als vaststaand heeft aangenomen dat hij de eerste sommatie van de raadsman van Wakker Dier op de website heeft geplaatst (en aan de media heeft verzonden); naar stelling van [appellant] is dat laatste door de BV gedaan.
23. De voorzieningenrechter heeft, niet bestreden door een grief, vastgesteld dat [appellant] zijn praktijk drijft in de vorm van de besloten vennootschap Pluimveepraktijk [naam appellant] BV waarvan [naam appellant] Holding BV enig aandeelhouder is, terwijl Plantema op zijn beurt enig aandeelhouder is van [naam appellant] Holding BV. In prima zijn zgn. internet-uittreksels uit het handelsregister overgelegd waaruit zulks blijkt, en waaruit tevens blijkt dat [appellant] enig bestuurder is van de Holding, alsmede enig indirect bestuurder is van de praktijk-BV. Nu een en ander niet gemotiveerd is weersproken, zal het hof ervan uitgaan dat [appellant] enig (indirect) bestuurder is van zijn praktijk-BV.
24. In de onderhavige zaak waarin het hof, zoals uit het voorgaande blijkt, met de voorzieningenrechter en onder verwerping van de grieven voor zover deze daartegen zijn gericht, tot het oordeel komt dat de rechtstreeks door [appellant] jegens Wakker Dier geuite kwalificaties onvoldoende worden gestaafd door daaraan ten grondslag liggende feiten en mitsdien als onrechtmatig jegens Wakker Dier dienen te worden aangemerkt, heeft op overeenkomstige grond te gelden dat ook de ten processe relevante uitingen die door middel van de praktijk-BV van [appellant] hebben plaatsgevonden, als onrechtmatig jegens Wakker Dier hebben te gelden. Nu de stukken geen aanknopingspunt bieden voor de aanname dat een ander dan [appellant] zeggenschap heeft over de praktijk-BV en niet is gebleken dat een ander dan [appellant] de gewraakte uitlatingen op de website van de BV heeft geplaatst zodat hij derhalve de daarmee verband houdende feitelijke handelingen heeft verricht, staat daarmede vast dat [appellant] ook voor zover het zijn handelen als (enig) bestuurder betreft, onrechtmatig jegens Wakker Dier heeft gehandeld.
25. Nu [appellant] aldus (ook) in persoon aansprakelijk moet worden gehouden voor het gewraakte handelen van de BV voorzover betrekking hebbend op de website, kan derhalve van hem worden verlangd dat hij als enig (indirect) bestuurder van de praktijk-BV de maatregelen neemt zoals door Wakker Dier gevorderd teneinde de nadelige gevolgen van het onrechtmatig handelen weg te nemen.
26. Ook deze grief faalt.
27. Grief VII tenslotte bevat de klacht dat de aan de rectificatie verbonden afmetingen voorzover betrekking hebbend op de website, onduidelijk zijn nu in de dagelijkse praktijk gebruik wordt gemaakt van monitors van verschillende grootte. Daarnaast klaagt [appellant] erover dat geen rekening is gehouden met de vormgeving van de website.
28. Anders dan [appellant] ziet het hof hier geen problemen. Immers, het beroepen vonnis houdt in dat de rectificatie tenminste de afmetingen van 15 bij 8 centimeter moet hebben, en daarbij staat het [appellant] vrij uit te gaan van een monitor van het kleinst gangbare formaat, zodat er ook bij een groter formaat in elk geval geen kans op bestaat dat hij wegens te geringe afmetingen van de rectificatie dwangsommen verbeurt. Dat de voorzieningenrechter rekening zou behoren te houden met de vormgeving van de website ontbeert elke (rechts)grond.
29. Voorzover [appellant] in de toelichting op deze grief (opnieuw) heeft willen betogen dat in de tekst van het interview in het Agrarisch Dagblad zoals dat integraal is gepubliceerd op de website van de praktijk-BV, geen verwijzing voorkomt naar de "aangeslotenen en/of medewerkers" van Wakker Dier, stuit dat betoog reeds af op de door hem in dat interview gebezigde woorden als "stelletje terroristen" en "die lieden", gelijk het hof reeds naar aanleiding van grief III heeft overwogen.
30. De eigen vordering van [appellant].
[appellant] heeft, als blijkend uit diens petitum van diens memorie van grieven, "meer subsidiair" gevorderd dat het hof zal "bepalen" dat [appellant] tijdig en correct heeft voldaan aan enkele met name genoemde onderdelen van het dictum van het beroepen vonnis.
31. Daargelaten dat zodanige "bepaling" de facto zou neerkomen op een declaratoire uitspraak waartoe in het kort geding geen plaats is, stuit de vordering van [appellant] in hoger beroep reeds hierop af dat hij in de eerste aanleg geen reconventionele eis heeft ingesteld, terwijl op grond van art. 353 lid 1 Rv daarvoor in het hoger beroep geen mogelijkheid open staat.
32. De slotsom.
Nu geen van de grieven tot vernietiging kan leiden, zal het beroepen vonnis worden bekrachtigd, onder verwijzing van [appellant] in de kosten van het hoger beroep (1 punt in tarief II).
[appellant] wordt niet-ontvankelijk verklaard in diens reconventionele vordering.
33. Hetgeen partijen verder nog te berde hebben gebracht, kan als in het voorgaande reeds vervat dan wel als niet terzake dienende, buiten bespreking blijven.
De beslissing
Het gerechtshof:
verklaart [appellant] niet-ontvankelijk in diens in het hoger beroep ingestelde reconventionele vordering;
bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter te Zwolle-Lelystad d.d. 9 augustus 2006, waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de kosten van deze instantie, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Wakker Dier te begroten op € 296,-- aan verschotten en € 894,-- voor salaris;
Aldus gewezen door mrs. Knijp, voorzitter, Janse en Telman, raden, en uitgesproken door mr. Mollema, vice-president, lid van een enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van de heer Bilstra als griffier ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 24 april 2007.