ECLI:NL:GHARN:2007:BA2828

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
26 februari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
2006/1304
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling wegens onverantwoorde keuzes en onvoldoende administratie

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 26 februari 2007 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de afwijzing van het verzoek van appellant tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling. Het verzoek was eerder door de rechtbank Zutphen afgewezen op 19 december 2006. De rechtbank oordeelde dat appellant niet te goeder trouw was ten aanzien van het ontstaan en onbetaald laten van zijn schulden, wat deels te wijten was aan het niet voeren van een deugdelijke administratie binnen zijn vennootschap onder firma, [de V.o.f.].

Appellant, die van 2002 tot 2004 vennoot was van [de V.o.f.], had een aanzienlijke schuldenlast opgebouwd van € 152.784,82, terwijl de jaaromzetten naar eigen zeggen rond de € 45.000,- lagen. Het hof oordeelde dat appellant onverantwoorde keuzes had gemaakt, zoals het besteden van ongeveer € 30.000,- aan reclame en het aangaan van hogere huisvestingskosten door het betrekken van een eigen kantoorruimte. Deze keuzes stonden in schril contrast met de financiële situatie van de onderneming.

Het hof concludeerde dat appellant niet voldoende toezicht had gehouden op de derdengeldrekening die gebruikt werd voor de schuldhulpverlening, en dat hij had moeten begrijpen dat terugvordering van te veel betaalde bedragen moeilijk zou zijn. De persoonlijke omstandigheden die appellant aanvoerde, waren niet voldoende om tot een ander oordeel te komen. Het hof bekrachtigde dan ook het vonnis van de rechtbank en wees het verzoek van appellant af, waardoor hij niet werd toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling.

Uitspraak

26 februari 2007
eerste civiele kamer
rekestnummer 2006/1304
G E R E C H T S H O F T E A R N H E M
Arrest
in de zaak van:
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
procureur: mr. J.H.A.M. Hanssen.
1 Het geding in eerste aanleg
1.1 Bij vonnis van de rechtbank Zutphen van 29 januari 2005 is appellant in staat van faillissement verklaard.
1.2 Bij vonnis van de rechtbank Zutphen van 19 december 2006 is het verzoek van appellant (hierna te noemen: [appellant]) tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling afgewezen.
Het hof verwijst naar voornoemd vonnis, dat in fotokopie aan dit arrest is gehecht.
2 Het geding in hoger beroep
2.1 Bij ter griffie van het hof op 27 december 2006 per gewone post ingekomen verzoekschrift is [appellant] in hoger beroep gekomen van voornoemd vonnis.
2.2 Het hof heeft kennisgenomen van het verzoekschrift en de daarbij behorende stukken, van een brief van de curator in het faillissement van [appellant] van 14 februari 2007 met bijlagen, alsmede van een brief van de advocaat van [appellant], mr. L.E.A. Gelderman te Apeldoorn, van 16 februari 2007 met bijlagen.
2.3 De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 19 februari 2007, waarbij [appellant] is verschenen in persoon, bijgestaan door zijn advocaat voornoemd.
3 De motivering van de beslissing in hoger beroep
3.1 Het hof gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de totale schuldenlast van [appellant] € 223.013,76 bedraagt waarvan een bedrag van € 152.784,82 voortvloeit uit [...] V.o.f. (hierna te noemen: [de V.o.f.]) waarvan [appellant] vennoot was.
3.2 De rechtbank grondt de afwijzing van het verzoek van [appellant] om toegelaten te worden tot de wettelijke schuldsaneringsregeling op het oordeel dat [appellant] niet te goeder trouw is geweest ten aanzien van het ontstaan en onbetaald laten van zijn schulden hetgeen (gedeeltelijk) te herleiden is naar het niet voeren van een deugdelijke administratie binnen [de V.o.f.]. [de V.o.f.] hield zich bezig met onder andere schuldhulpverlening, incasso en het verstrekken van juridisch advies.
3.3 [appellant] kan zich met het vonnis van de rechtbank niet verenigen en voert daartoe in hoger beroep het volgende aan.
[appellant] heeft gesteld dat de curator in het faillissement niet de moeite heeft genomen om de boekhouding van [de V.o.f.] goed door te lichten, met name met betrekking tot kasopnames van de derdengeldrekening. Daarvan heeft de curator gesteld dat privé-opnames van deze rekening nauwelijks te controleren waren omdat niet inzichtelijk was wie de ontvanger van deze gelden was, terwijl dagelijks kasopnamen werden gedaan. Volgens [appellant] zijn kasopnames ten behoeve van de cliënten van [de V.o.f.] wel na te trekken.
[appellant] heeft verder gesteld dat geen geld van de derdenrekening aan privédoeleinden is besteed. Dat op deze rekening nagenoeg geen saldo aanwezig was, lag besloten in het feit dat cliënten voor wie [de V.o.f.] de schuldhulpverlening uitvoerde, hun machtigingen introkken terwijl [de V.o.f.] de vaste lasten van deze cliënten na de intrekking nog steeds betaalde. Deze machtigingen werden onder andere ingetrokken nadat [de V.o.f.] in 2003 negatief in de publiciteit kwam.
3.4 Het hof is van oordeel dat [appellant] niet te goeder trouw is geweest ten aanzien van het ontstaan en onbetaald laten van zijn schulden. [appellant] was vanaf begin 2002 tot eind 2004 vennoot van [de V.o.f.]. Gedurende de relatief korte periode waarin [de V.o.f.] haar bedrijf heeft uitgeoefend – van 16 december 2002 tot 29 januari 2004 – is binnen [de V.o.f.] een aanzienlijke schuldenlast opgebouwd van € 152.784,82 bij jaaromzetten die naar eigen zeggen rond de € 45.000,- lagen. De inkomsten stonden dan ook niet in verhouding tot de gemaakte kosten.
Door [appellant] zijn met betrekking tot de bedrijfsvoering kennelijk onverantwoorde keuzes gemaakt waaronder het ten bate van [de V.o.f.] besteden van ongeveer € 30.000,- aan het maken van reclame en het in 2003 betrekken van een eigen kantoorruimte waarvoor hogere (huisvestings)kosten gemaakt moesten worden. Voorts is het hof van oordeel dat [appellant] ten aanzien van het “leeglopen” van de ten bate van de schuldhulpverlening gebruikte derdengeldrekening wel degelijk een verwijt moet worden gemaakt. Door zijn administratie op orde te houden, had [appellant] hierop – zoals van een ondernemer mag worden verwacht – beter toezicht moeten houden en tijdig moeten ingrijpen, zeker omdat hij had moeten begrijpen, gelet op de aard van het cliëntenbestand, dat terugvordering van te veel betaalde bedragen zeer moeilijk zou zijn.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen is het hof van oordeel dat [appellant] niet toegelaten kan worden tot de wettelijke schuldsaneringsregeling. Gelet op de omvang van de schulden doet daaraan niet af de niet nader onderbouwde stelling van [appellant], dat het door de curator opgestelde schuldenoverzicht tot enkele tienduizenden euro’s schulden vermeldt die niet aan hem zijn toe te rekenen. Persoonlijke omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten leiden, zijn door [appellant] niet aangevoerd.
3.5 Alles overziende is het hof van oordeel dat het hoger beroep faalt. Van bijzondere omstandigheden op grond waarvan het verzoek desondanks zou moeten worden toegewezen, is onvoldoende gebleken. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd.
4 De beslissing
Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Zutphen van 19 december 2006.
Dit arrest is gewezen door mrs. Vaessen, Van den Brink en Spek en in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 26 februari 2007.