ECLI:NL:GHARN:2007:BA1338

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
6 maart 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
2003/949
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige vervreemding van lease-auto door [geïntimeerde] zonder toestemming van Carned Lease B.V.

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem op 6 maart 2007, staat de vraag centraal of [geïntimeerde] onrechtmatig heeft gehandeld door een lease-auto, een Volvo, te vervreemden zonder toestemming van Carned Lease B.V. De procedure betreft een hoger beroep van Carned Lease tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank te 's-Hertogenbosch. Het hof heeft vastgesteld dat de overeenkomst voor de verkoop of inruil van de Volvo is gesloten door Ad Plan B.V., waarbij [geïntimeerde] als bestuurder betrokken was. Tijdens de procedure zijn getuigen gehoord, waaronder [geïntimeerde] zelf en medewerkers van de betrokken partijen. Het hof concludeert dat er geen duidelijke procedure was voor het verkrijgen van toestemming van Carned Lease, waardoor [geïntimeerde] redelijkerwijs kon aannemen dat toestemming was verleend. Het hof oordeelt dat, zelfs als er geen toestemming was verleend, [geïntimeerde] geen verwijt treft voor zijn handelen. Carned Lease wordt veroordeeld in de kosten van het hoger beroep, en de zaak wordt terugverwezen naar de rechtbank voor verdere behandeling in reconventie. De uitspraak benadrukt de onduidelijkheid in de procedures rondom lease-overeenkomsten en de verantwoordelijkheden van de betrokken partijen.

Uitspraak

6 maart 2007
tweede civiele kamer
rolnummer 2003/949
G E R E C H T S H O F T E A R N H E M
Arrest
in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Carned Lease B.V.,
gevestigd te Beesd (gemeente Geldermalsen),
appellante,
procureur: mr. L. Paulus,
tegen:
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
procureur: mr. H. van Ravenhorst.
1 Het verdere verloop van het geding
1.1 Voor het verloop van de procedure tot dusverre verwijst het hof naar zijn arrest van 16 november 2004.
1.2 Ingevolge voormeld arrest (hierna: het tussenarrest) hebben op 4 april 2005, 6 juli 2005, 10 oktober 2005 en 24 januari 2006 getuigenverhoren plaatsgevonden. De processen-verbaal van die verhoren bevinden zich in afschrift bij de stukken.
1.3 Vervolgens heeft [geïntimeerde] een conclusie na enquête genomen. Daarna heeft ook Carned Lease een conclusie na enquête genomen.
1.4 Ter zitting van dit hof van 16 januari 2007 hebben partijen de zaak doen bepleiten, [geïntimeerde] door mr. J.L.G.M. Verwiel, advocaat te Breda, en Carned Lease door mr. J.C. Meijroos, advocaat te Den Haag; beide partijen hebben daarbij pleitnotities in het geding gebracht.
1.5 Vervolgens hebben partijen wederom de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest.
2 De voortzetting van de beoordeling in hoger beroep
2.1 Het gaat in deze zaak om de vraag of – zoals Carned Lease bij het tweede pleidooi in hoger beroep nog mondeling heeft onderstreept – [geïntimeerde] onrechtmatig heeft gehandeld door de Volvo te vervreemden. In het tussenarrest is vastgesteld dat dit hof er van dient uit te gaan dat de overeenkomst waarbij de Volvo werd verkocht dan wel ingeruild bij Auto Custers B.V. is gesloten door Ad Plan B.V. Wat betreft de vraag of [geïntimeerde] onrechtmatig heeft gehandeld door de Volvo zonder toestemming van Carned Lease te verkopen, heeft het hof te ’s-Hertogenbosch in het midden gelaten of het hier gaat om een onrechtmatige daad van [geïntimeerde] persoonlijk of van [geïntimeerde] als bestuurder van Adplan B.V. Dat kan ook in het midden blijven indien komt vast te staan dat Carned Lease toestemming tot verkoop heeft verleend.
2.2 In het tussenarrest is [geïntimeerde] toegelaten tot het bewijs van feiten en omstandigheden waaruit kan worden afgeleid dat Carned Lease uitdrukkelijk of impliciet met de verkoop van de Volvo heeft ingestemd.
2.3 [geïntimeerde] heeft als getuigen zichzelf doen horen en zijn boekhoudster, mevrouw [A.], de autoverkopers [B.] en [C.] en de factuuropmaker voor Carned Lease [D.]. In contra-enquête heeft Carned Lease haar debiteurenbeheerder [E.] doen horen.
2.4 Uit de door [B.] en [C.] afgelegde verklaringen en de schriftelijke verklaring van [F.], Country Brand Manager van Volvo Car Finance Netherlands (brief van 16 februari 2006, productie bij conclusie na enquête van Carned Lease) leidt het hof af dat bij vervroegde inruil van een auto van Carned Lease de procedure als volgt verliep:
a) de klant deelt mee dat hij interesse heeft in overname van de lease-auto;
b) er wordt een vrijblijvende offerte opgemaakt door Carned Lease;
c) als de klant instemt met de offerte, moet hij met de lease-auto naar de (Volvo-)dealer gaan;
d) de dealer vult een innameformulier in en faxt dit naar de leasemaatschappij ([B.] en [F.]) of de dealer neemt de auto in ([C.]);
e) de leasemaatschappij stelt een definitieve factuur op en zendt deze aan de leasenemer;
f) als de overnameprijs van de leasenemer is ontvangen, wordt kopie deel III naar de leasenemer verzonden.
2.5 Het hof stelt vast dat deze opsomming geen enkel welomschreven moment bevat waarop Carned Lease toestemming diende te geven, noch een duidelijk omschreven procedure voor het verkrijgen van toestemming. Daarmee rijst de vraag hoe dient te blijken van de toestemming, waarop de bewijsopdracht betrekking had. Het hof trekt uit voorgaande opsomming de conclusie dat de leasenemer de toestemming van Carned Lease dient af te leiden uit een combinatie van factoren, het opmaken van de offerte, het innemen van de auto dan wel het opstellen en opsturen van het innameformulier, het sturen van de definitieve factuur en het verzenden van kopie deel III.
2.6 Het hof zal thans nagaan in hoeverre aan voornoemde factoren is voldaan. Vast staat dat [geïntimeerde] aan Carned Lease heeft verzocht om een opgave van de afkoopsom; een opgave (opgesteld door [D.]) is hem immers bij telefax van 22 februari 1996 toegezonden. Daarmee is naar het oordeel van het hof aan de onder a) en b) genoemde punten voldaan. Het hof acht hierbij en voor het navolgende nog van belang dat uit diens verklaring kan worden afgeleid dat [geïntimeerde] ten tijde van de inruil heeft aangenomen dat hij bij het maken van afspraken over de afwikkeling van het leasecontract heeft gesproken met dezelfde [D.] die hem vervolgens de berekening van de afkoopsom zond. Deze [D.] had [geïntimeerde] volgens diens verklaring verteld dat hij de auto moest inleveren bij de dealer, dat hij aan de dealer een factuur moest sturen voor de inruilwaarde en dat Carned Lease hem een factuur zou sturen. Eerst in de loop van de getuigenverhoren is gebleken dat er bij Carned Lease twee personen werkzaam waren met de naam (Van den) [D.].
2.7 Verder staat vast dat [geïntimeerde] zich vervolgens bij de Volvodealer (Auto Custers B.V.) heeft gemeld (punt c). Carned Lease heeft door middel van de hiervoor al genoemde brief van [F.] aangevoerd, zo begrijpt het hof, dat [geïntimeerde] na het ontvangen van de voorlopige offerte behoorde aan te geven dat hij de Volvo wilde kopen en dat hij dat niet heeft gedaan. Dit betoog wordt verworpen. Uit de hiervoor weergegeven procedure blijkt naar het oordeel van het hof dat aanvaarding van de offerte kan worden afgeleid uit het feit dat de leasenemer zich vervolgens meldt bij een Volvodealer. Dan is wel noodzakelijk dat de leasenemer aan de Volvodealer meedeelt dat het de verkoop/inruil van een lease-auto betreft. Op dit punt heeft de directeur van Auto Custers B.V. in een brief aan [E.] van Carned Lease (brief van 19 augustus 1996, productie1 bij conclusie na enquête) verklaard dat zijn medewerkers niet wisten dat genoemde auto een lease-auto was. Aan die schriftelijke verklaring gaat het hof echter voorbij op grond van de getuigenverklaring van [C.]. Deze [C.], destijds medewerker van Auto Custers B.V. en volgens zijn verklaring degene die de orderbevestiging heeft opgesteld, heeft immers verklaard dat hij weet dat het om een lease-auto gaat als hij ziet staan: “naar Carned Lease”, zoals op de orderbevestiging staat. Door zich te melden bij de Volvodealer en daar mee te delen dat het om de inruil/inkoop van een lease-auto gaat is ook aan punt c) voldaan.
2.8 [geïntimeerde] heeft tijdens het tweede pleidooi na verwijzing verklaard dat hij geen innameformulier heeft ingevuld. Evenmin is komen vast te staan dat het innameformulier naar Carned Lease is gefaxt (punt d). [C.] heeft echter als getuige verklaard dat het innameformulier alleen werd ingevuld bij het einde van de lease als de leasemaatschappij de auto zelf terugnam en dat, als dat niet het geval was, het invullen van het innameformulier niet van belang was. Het hof leidt hieruit af dat het innameformulier niet is ingevuld, maar dat dit niet te wijten is aan [geïntimeerde], maar aan onbegrip aan de zijde van de verkoper bij Auto Custers B.V. met betrekking tot de gevallen waarin het innameformulier moet worden ingevuld. Tussen partijen is niet in geschil dat Carned Lease het opstellen en het opsturen van het innameformulier aan de Volvo-dealers heeft overgelaten. [B.] heeft als getuige verklaard dat het innameformulier afkomstig is van de leasemaatschappij. Derhalve dient de omstandigheid dat (de werknemer van) Auto Custers B.V. (uit onwetendheid) wellicht ten onrechte, althans in strijd met de door [F.] beschreven procedure, het innameformulier niet heeft ingevuld en/of opgestuurd voor rekening van Carned Lease te komen, te meer nu [geïntimeerde] er op grond van het feit dat het initiatief voor het invullen en opsturen van het innameformulier bij de Volvodealer lag klaarblijkelijk heeft aangenomen en, gelet op het feit dat hij had meegedeeld dat het om een lease-auto van Carned Lease ging en kennelijk had waargenomen dat dat gegeven op de orderbevestiging was geschreven, ook mocht aannemen dat de Volvodealer die handelingen zou verrichten.
2.9 De definitieve factuur (punt e) is nooit verzonden. [geïntimeerde] heeft steeds gesteld dat hij op grond daarvan de betaling van de afkoopsom heeft opgeschort. Klaarblijkelijk heeft hij daaruit niet afgeleid dat toestemming van Carned Lease tot vervreemding/inruil ontbrak. Nu de definitieve factuur eerst wordt gezonden nadat de leaseauto is ingenomen/ingeruild, is het de vraag of [geïntimeerde] op grond van het feit dat geen definitieve factuur is verzonden had behoren te begrijpen dat geen toestemming was verleend. Het hof is van oordeel dat dit alleen dan het geval is indien Carned Lease van te voren duidelijk had aangegeven dat zij pas toestemming geeft als de definitieve factuur is gezonden en, in verband daarmee, ook duidelijk aangeeft dat de berekening van de afkoopsom (punt a) geen toestemming impliceert. Dit laatste is niet het geval. De betreffende mededeling (telefax van 22 februari 1996, overgelegd als bijlage bij de productie bij akte van 8 mei 1998 in de procedure voor de rechtbank te ’s-Hertogenbosch) bevat geen enkele aanduiding dat zij een voorlopig karakter draagt of dat alleen de definitieve factuur toestemming impliceert.
2.10 [geïntimeerde] stelt dat het kentekenbewijs deel III (punt f) hem ongeveer een week voor de inruil is opgestuurd. Carned Lease betwist dit en voert aan, laatstelijk in de hiervoor genoemde brief van [F.], dat het kentekenbewijs naar alle waarschijnlijkheid abusievelijk door de afleverende dealer naar Adplan is afgegeven. Hoe dit ook zij, aan het vereiste van punt f was voldaan, althans [geïntimeerde] kon niet uit het niet ter beschikking zijn van deel III afleiden dat Carned Lease geen toestemming wenste te geven.
2.11 Het hof is, mede gelet op de omstandigheid dat blijkens de hiervoor omschreven punten de procedure niet uitblinkt door helderheid wat betreft het moment van toestemming, van oordeel dat [geïntimeerde], op grond van het feit dat op een aantal punten aan de procedure was voldaan en hem ten aanzien van andere punten redelijkerwijs niet kan worden verweten dat hij daaruit niet heeft afgeleid dat Carned Lease haar toestemming onthield, ervan heeft mogen uitgaan dat hem toestemming was verleend. Het hof tekent in dit verband nog aan dat het niet gaat om een eenmalige procedure, in welk geval wellicht niet aan Carned Lease kon worden verweten dat de procedure niet helder was omschreven, maar om een in de leasepraktijk veel voorkomende tussentijdse beeindiging, waarvoor de Algemene Voorwaarden van Volvo Leasing, door [geïntimeerde] overgelegd bij gelegenheid van het tweede pleidooi voor dit hof, dan ook een regeling bevatten in artikel 14. Ook hierin en in artikel 16 waarnaar artikel 14 verwijst, wordt geen duidelijk omschreven handeling aan de zijde van de leasegever vereist.
2.12 Bij het bovenstaande komt dat als er al van zou moeten worden uitgegaan dat geen toestemming was verleend en [geïntimeerde] derhalve onrechtmatig heeft gehandeld, het hof op grond van de hiervoor genoemde omstandigheden tot het oordeel komt dat [geïntimeerde] van die onrechtmatige handelwijze geen verwijt treft. Dit geldt reeds als [geïntimeerde] persoonlijk onrechtmatig heeft gehandeld en derhalve ook voor zover hij als bestuurder van Adplan B.V. wordt aangesproken, omdat voor deze laatste aansprakelijkheid zo niet dezelfde maatstaven, dan juist strengere maatstaven gelden dan voor persoonlijke aansprakelijkheid.
2.13 Carned Lease heeft bij akteverzoek bij haar memorie van grieven gesteld dat [geïntimeerde] niet alleen onrechtmatig heeft gehandeld door het verkopen van een hem niet toebehorende auto, maar ook of daarbij door de ontvangen inruilprijs niet aanstonds aan Carned Lease door te betalen. Bij het tweede pleidooi in hoger beroep heeft Carned Lease alleen het eerste element van het onrechtmatig handelen beklemtoond. Voor zover daarin geen afstand van het tweede onderdeel der gestelde onrechtmatigheid moet worden gelezen, wordt als volgt overwogen.
2.14 [geïntimeerde] heeft steeds gesteld dat Adplan/ [geïntimeerde] betaling heeft opgeschort totdat een factuur van Carned Lease was ontvangen. Vast staat dat de afkoopsom uiteindelijk is betaald, zonder dat die factuur was ontvangen. Nu ook volgens de door Carned Lease geschetste procedure betaling dient te volgen na ontvangst van de factuur, kan niet worden gezegd dat Adplan/[geïntimeerde] niet was gerechtigd tot opschorting van de betaling. De langdurigheid van die opschorting maakt dat niet anders, omdat Adplan in de tussentijd failliet was verklaard en in die periode niet gerechtigd was betalingen te verrichten. Bij het voorgaande komt dat de lease-overeenkomst is gesloten tussen Adplan en Carned Lease, zodat [geïntimeerde] alleen dan wegens het niet doorbetalen van de afkoopsom jegens Carned Lease aansprakelijk kan zijn, indien hij persoonlijk, dan wel als bestuurder, onrechtmatig heeft gehandeld door de afkoopsom niet aan Carned Lease te betalen. Het hof ziet, gelet op de bevoegdheid tot opschorting, geen aanleiding tot een bevestigende beantwoording. Ook de beide door Carned Lease gestelde, in 2.13 weergegeven, elementen tezamen genomen leveren, gezien de onhelderheid van de procedure en het feit dat ook Carned Lease zelf de factuur aan de betaling doet voorafgaan, geen onrechtmatigheid op, althans zijn zij onvoldoende om die onrechtmatige daad aan [geïntimeerde] toe te rekenen.
2.15 De slotsom van het voorgaande moet dan ook zijn dat [geïntimeerde] jegens Carned Lease geen onrechtmatige daad heeft begaan. Grief 3 van Carned Lease faalt dan ook.
2.16 Met grief 4 komt Carned Lease op tegen het oordeel van de rechtbank dat de vordering van [geïntimeerde] in reconventie niet aanstonds is afgewezen.
2.17 [geïntimeerde] heeft in reconventie opheffing van de door Carned Lease gelegde beslagen gevorderd en veroordeling van Carned Lease tot vergoeding van de door [geïntimeerde] ten gevolge van de gelegde beslagen geleden schade. die voorlopig werd begroot op een bedrag van ƒ 20.000,-- (€ 9.075,60) voor Adplan en [geïntimeerde] gezamenlijk. De rechtbank heeft geoordeeld dat de beslagen onrechtmatig zijn gelegd en dat Carned Lease de schade in beginsel zal dienen te vergoeden. Zij heeft [geïntimeerde] in de gelegenheid gesteld bij akte nader te specificeren of en in hoeverre de gestelde schade aan hem in persoon is op-gekomen en dit waar mogelijk met bescheiden te staven.
2.18 Het hof is hiervoor tot het oordeel gekomen dat [geïntimeerde] geen onrechtmatige daad heeft gepleegd. Dat brengt mee dat de door Carned Lease op die grond gelegde beslagen onrechtmatig zijn gelegd. Het hof onderschrijft derhalve het oordeel van de rechtbank dat Carned Lease de daaruit voor [geïntimeerde] voortgevloeide schade dient te vergoeden. Ook grief 4 faalt derhalve.
2.19 Bij het tweede pleidooi in hoger beroep heeft Carned Lease betoogd dat de reconventionele vordering moet worden afgewezen omdat [geïntimeerde] in strijd met de goede procesorde heeft gehandeld door de schade niet inzichtelijk te maken terwijl daar één en andermaal om is verzocht. Dit standpunt wordt verworpen. Het valt [geïntimeerde] niet te verwijten dat hij, gelet op de door Carned Lease ingenomen standpunten, eerst de aansprakelijkheid wenste te doen vaststellen alvorens zich te begeven in de vaststelling van de omvang van de schade.
2.20 Dit alles brengt het hof tot de conclusie dat het vonnis waarvan beroep , voor zover aan het hoger beroep onderworpen, zal worden bekrachtigd. De zaak zal ter verdere behandeling en beslissing worden verwezen naar de rechtbank. Carned Lease zal worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep, die van het hoger beroep na verwijzing daaronder begrepen.
2.21 Carned Lease heeft bij memorie na verwijzing terugbetaling van de door haar betaalde proceskosten in eerste instantie gevorderd vermeerderd met de wettelijke rente daarover. Aangezien het hof met de rechtbank Carned Lease in het ongelijk stelt, zal ook de proceskostenveroordeling worden bekrachtigd. De na verwijzing ingestelde vordering zal dan ook worden afgewezen.
De beslissing
Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank te ’s-Hertogenbosch van 25 juni 1999 voor zover dat is gewezen tussen Carned Lease en [geïntimeerde];
verwijst de zaak naar die rechtbank ter verdere behandeling en beslissing in reconventie;
veroordeelt Carned Lease in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op:
- € 817,50 voor de kosten van de procureur en € 97,81 (f 215,55) voor griffierecht ter zake van de procedure voor het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch;
- € 1.896,00 voor de kosten van de procureur ter zake van de procedure na verwijzing;
wijst de vermeerderde eis van Carned Lease af.
Dit arrest is gewezen door mrs Valk, Olthof en H.B. Krans en in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 6 maart 2007.