ECLI:NL:GHARN:2007:AZ5932

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
3 januari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
21-002456-05
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling van een kind door toediening van temazepam met voorbedachten rade

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 3 januari 2007 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Zutphen. De verdachte, een moeder, heeft herhaaldelijk temazepam, een benzodiazepine, in het eten van haar 27 maanden oude dochtertje gedaan. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte met voorbedachten rade heeft gehandeld, wat leidt tot een bewezenverklaring van mishandeling. De rechtbank had eerder een gevangenisstraf van 24 maanden opgelegd, maar het hof heeft deze straf gematigd tot 23 maanden vanwege de schending van de redelijke termijn. Het hof oordeelt dat, hoewel de verdachte een ernstige persoonlijkheidsstoornis heeft, er onvoldoende reden is voor het opleggen van een terbeschikkingstelling. De verdachte heeft verklaard dat ze haar dochter niet wilde doden, maar dat ze in een panieksituatie handelde. Deskundigen hebben aangegeven dat de kans op blijvende schade voor het kind klein is, maar het hof heeft wel vastgesteld dat de verdachte ernstig tekort is geschoten in haar zorgplicht. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 23 maanden, waarbij de tijd in voorlopige hechtenis in mindering wordt gebracht.

Uitspraak

Parketnummer: 21-002456-05
Uitspraak d.d.: 3 januari 2007
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te Arnhem
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank te Zutphen van 3 mei 2005 in de strafzaak tegen
[Verdachte],
geboren te [plaats] op [datum],
wonende te [woonplaats].
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 29 juni 2006 en 20 december 2006 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal (zie voor de inhoud van de vordering bijlage I), na voorlezing aan het hof overgelegd, en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Verzoek tot nader onderzoek van verdachte
De raadsman heeft op 20 december 2006 namens verdachte aangevoerd dat het hof geen acht macht slaan op de door de deskundigen van het PBC omtrent de persoon van verdachte uitgebrachte rapportage nu dit rapport meer dan één jaar oud is en heeft verzocht –zonodig- verdachte opnieuw te laten onderzoeken. Verdachte heeft zich bereid verklaard aan een nieuw onderzoek mee te werken, bij voorkeur door andere deskundigen dan diegene die haar eerder hebben onderzocht. Het hof heeft de beslissing op dit punt aangehouden tot heden.
De advocaat-generaal neemt het standpunt in dat verdachte niet kan terugkomen op haar ter terechtzitting op 20 januari 2006 gegeven toestemming wel acht te slaan op dat rapport.
Anders dan de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat genoemde rapportage niet als basis kan dienen voor het opleggen van een maatregel als bedoeld in artikel 37 en artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht nu het onderzoek in deze zaak op 29 juni 2006 opnieuw is aangevangen en verdachte haar toestemming toen niet heeft herhaald.
Het hof ziet evenwel geen noodzaak het onderzoek te heropenen voor een nader onderzoek naar de persoon van de verdachte. Zoals hierna zal worden beslist acht het hof geen noodzaak aanwezig aan verdachte een maatregel op te leggen als bedoeld in de artikelen 37 of 37a van het Wetboek van Strafrecht. Voor de beoordeling van de persoon van de verdachte en met name de inschatting van het recidive risico acht het hof zich voldoende voorgelicht door die rapportage en door hetgeen in aanvulling daarop op 29 juni 2006 door mevrouw J.R. de Haas, psychiater en verbonden aan het PBC, als getuige-deskundige ter zitting is verklaard. Ondanks het ontbreken van toestemming van verdachte kan in zoverre bij de oordeelsvorming worden betrokken de inhoud van het PBC-rapport en hetgeen de getuige-deskundige ter zitting heeft verklaard.
Het verzoek tot nadere rapportage omtrent de persoon van verdachte moet derhalve worden afgewezen.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis, waarvan beroep, vernietigen nu het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd, zoals deze tenlastelegging in hoger beroep is gewijzigd, dat:
zij in of omstreeks de periode van 1 april 2004 tot en met 26 april 2004 in de gemeente Lichtenvoorde en/of in de gemeente Winterswijk ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk en met voorbedachten rade [naam dochtertje] (geboren [datum]) van het leven te beroven, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, (telkens) [naam dochtertje] een hoeveelheid van een stof, Benzodiazepine en/of een andere stof, heeft toegediend en/of trachten toe te dienen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid; art 289 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
ALTHANS, dat
zij op een of meer tijdstippen in de periode van1 april 2004 tot en met 26 april 2004 in de gemeente Lichtenvoorde en/of gemeente Winterswijk aan een persoon (te weten [naam dochtertje], dochter van verdachte, geboren op 7 januari 2002), opzettelijk en met voorbedachte rade, althans opzettelijk, zwaar lichamelijk letsel (stagnatie ademhalingsfunctie en/of
ademhalingsstoornis(sen) en/of benzodiazepinevergiftiging), heeft toegebracht door deze opzettelijk, na kalm beraad en rustig overleg, althans opzettelijk (telkens) een hoeveelheid van een stof benzodiazepine (vervat in themazepamcapsules) te mengen in en/of door het eten van haar dochter [naam dochtertje], althans aan haar dochter [naam dochtertje] te geven.
art 303 Wetboek van Strafrecht art. 304 Wetboek van Strafrecht
ALTHANS, dat
zij, in of omstreeks de periode van 1 april 2004 tot en met 26 april 2004, in de gemeente Lichtenvoorde en/of in de gemeente Winterswijk, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk, al dan niet met voorbedachte raad, zwaar lichamelijk letsel toe te brengen aan een kind (te weten [naam dochtertje], dochter van verdachte, geboren [datum]), tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg (telkens) een hoeveelheid van een stof, benzodiazepine en/of (een) andere stof of stoffen, aan dat kind heeft toegediend, en/of aan de voor dat kind bestemde voeding heeft toegevoegd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Artt 304, 303, 302 Wetboek van Strafrecht
Art 47 lid 1 ah/sub 1 Wetboek van Strafrecht
Art 45 Wetboek van Strafrecht
ALTHANS, dat
zij, in of omstreeks de periode van 1 april 2004 tot en met 26 april 2004, in de gemeente Lichtenvoorde en/of in de gemeente Winterswijk, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk, al dan niet met voorbedachte raad, mishandelend, haar kind (te weten [naam dochtertje], dochter van verdachte, geboren op [datum]), (telkens) opzettelijk, al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, een hoeveelheid van een stof, benzodiazepine en/of een andere stof of stoffen, heeft toegediend, tengevolge waarvan die [naam dochtertje] enig lichamelijk letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
Art. 304 ahf onder 1 Sr. Art. 301 lid 1 Sr. Art. 300 lid 1 Sr.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Beoordeling van een bewijsverweer
Verdachte heeft bij de politie aanvankelijk ontkend betrokken te zijn geweest bij het toedienen van het geneesmiddel temazepam, een benzodiazepine. Na enkele dagen heeft zij een gedetailleerde verklaring afgelegd over het door haar bij herhaling aan [naam dochtertje] toedienen van temazepam en ook haar poging om, toen zij [naam dochtertje] niet meer mocht bezoeken in het ziekenhuis waarin [naam dochtertje] was opgenomen, door in het ziekenhuis het voor [naam dochtertje] afgeven van een Danoontje waaraan door haar, verdachte, temazepam was toegevoegd. Na enige tijd heeft verdachte deze verklaringen herroepen en aangevoerd dat die door haar in strijd met de waarheid zijn gedaan omdat zij van de verhorende ambtenaren had begrepen dat wanneer zij niet zou bekennen haar dochtertje nooit meer zou zien. De raadsman heeft aangevoerd dat de bekennende verklaringen van verdachte niet voor het bewijs mogen worden gebezigd.
Bij het nemen van de bewijsbeslissing kent het hof grote betekenis toe aan de bekennende verklaringen van verdachte bij de politie, die verklaringen acht het hof in de kern betrouwbaar en bevattend een juiste weergave van de manipulaties van verdachte met temazepam en van haar beweegredenen daarbij. Het hof schenkt geen geloof aan de verklaring van verdachte dat zij die bekennende verklaringen valselijk heeft afgelegd nadat zij daartoe was gebracht door de druk op haar werd uitgeoefend door de politie. Niet aannemelijk is geworden dat verdachte tot die bekennende verklaringen is gekomen als gevolg van ongeoorloofde druk, de waarneming door het hof van de video-opnamen die van de verhoren zijn gemaakt waarin verdachte -in elk geval ten dele- opening van zaken gaf, sterken het hof in de overtuiging dat verdachte toen tijdens die gedeelten van de verhoren die het hof voor het bewijs bezigt uit eigen wetenschap overeenkomstig de waarheid heeft verklaard uit de behoefte rekenschap af te leggen van hetgeen zij had gedaan. Het hof betrekt die bekennende verklaringen ook bij de andere te nemen beslissingen.
Bewijsbeslissing
Vrijspraak
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen, dat verdachte het primair, subsidiair en meer subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende:
Verdachte heeft op 3 mei 2004 tegenover de politie onder meer het volgende verklaard:
‘Op dinsdag 20 april 2004 heb ik [mijn dochtertje] een lepeltje jam gegeven. Ik had op dat lepeltje jam een slaaptablet gelegd. Dit was een slaaptablet van mij. Ik deed dit uit wanhoop. Ik zag dat [naam dochtertje] de jam met de capsule doorslikte. Meteen daarna heb ik de dokter gebeld en gezegd dat het niet goed ging met [naam dochtertje]. Ik wilde dat de dokter zag wat ik gedaan had en ik op deze manier geholpen zou worden.
Ik heb nooit de bedoeling gehad om mijn dochter [naam dochtertje] te vermoorden of dood te laten gaan.
De huisarts stuurde ons met [naam dochtertje] naar het ziekenhuis. Ik hoopte dat de dokter zou zien wat er aan de hand was.
Op donderdag heb ik [naam dochtertje] in het ziekenhuis een slaaptablet gegeven. Ik had die tablet, het was een losse capsule Temazepam van 20 milligram, in mijn schoudertas. Ik heb die in een Danoontje gedaan en die haar gevoerd. Ik heb denk ik vier keer een slaapcapsule aan [naam dochtertje] gegeven. Dat was volgens mij op dinsdag, donderdag, zaterdag en zondag. Zondag heb ik haar 2 capsules gegeven en een klein stukje.
Ik weet dat ik donderdag haar een capsule heb gegeven omdat [naam dochtertje] donderdag naar huis mocht. Ik kon dit er echt niet bij hebben. Ik was bang dat als [naam dochtertje] thuis zou komen er echt iets mis zou gaan. Ik wilde dat niet. In het ziekenhuis was ze tenminste in veilige handen. Ik wist niet hoe schadelijk de capsules voor [naam dochtertje] zouden zijn. Ik dacht dat ze er alleen slap van werd. Toen bekend werd dat [naam dochtertje] naar huis kon raakte ik helemaal in paniek.
Op donderdag omstreeks 12 uur heb ik [naam dochtertje] de capsule gegeven. Later die middag bij de ronde van de arts ontdekte men dat het niet goed ging met [naam dochtertje] . Toen de arts zei dat [naam dochtertje] moest blijven, was ik opgelucht omdat ze veilig in het ziekenhuis kon blijven onder controle.
Ik heb zaterdag een capsule gegeven. Zondag heb ik er zelfs twee en een beetje gegeven.
Ik heb die maandag twee en een halve capsule opgelost in een beker water en dit heb ik in het danoontje gedaan. Ik had de verpakking aan de zijkant opengemaakt.
Ik wist dat ik niet bij [naam dochtertje] mocht komen. Ik was bang dat men, na de twee dagen dat we er zouden komen, de waarden in het bloed van [naam dochtertje] zo laag zouden zijn dat men zou zeggen: Alsjeblieft je mag [naam dochtertje] meenemen. Ze heeft goed gereageerd op het tegengif.
Ik was zo bang voor mezelf dat ik altijd heb gedacht dat men [naam dochtertje] niet aan mij zou moeten meegeven. Ik weet niet wat ik zou doen, maar om te voorkomen dat ik dingen zou doen die ik niet meer terug kon draaien, heb ik die capsules in de Danone gedaan.
Ik heb na die tijd ook nog wel gebeld om te vragen of [naam dochtertje] goed had gegeten en of ze het toetje ook had gehad. Ik wilde horen hoe het met haar ging. Ik wilde dat het goed met haar ging.
Ik heb nooit de bedoeling gehad mijn kind te doden of heel zwaar te mishandelen. Ik wilde dat zij goed verzorgd was en veilig in het ziekenhuis bleef, omdat ik haar zelf die veiligheid en geborgenheid niet kon geven.’
Het toedienen van temazepam heeft niet tot de dood van [naam dochtertje] geleid. Evenmin is komen vast te staan dat zij zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen.
Tijdens de beraadslaging na de zitting van 29 juni 2006 achtte het hof zich op basis van de beschikbare gegevens onvoldoende in staat om de vraag te beantwoorden of door het toedienen van temazepam [naam dochtertje] aan de aanmerkelijke kans is blootgesteld dat zij zou overlijden dan wel zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. In verband daarmee heeft het hof
in zijn tussenarrest van 13 juli 2006 aangegeven nadere informatie van het NFI te willen ontvangen.
Die nadere informatie heeft het NFI in het rapport van 19 december 2006 verstrekt.
In dat rapport staat onder het kopje ‘Theoretische aspecten van temazepamgebruik en –overdosering bij kinderen’ onder meer:
‘Temazepam behoort tot de benzodiazepines. (…) Volgens de literatuur is vergiftiging met fatale afloop door uitsluitend een benzodiazepine zeer zeldzaam. Temazepam is de eerste keus bij de behandeling van inslaapstoornissen bij oudere kinderen (zwaarder dan 30 kilo). De dosering bedraagt dan 10 mg oraal. (…). Bij jonge kinderen is er geen behandelingsindicatie waarbij temazepam als eerste keuzemiddel geldt.
De meest voorkomende verschijnselen bij een overdosering bij kinderen zijn sufheid en ataxie (bewegingsstoornissen op grond van een verstoord evenwicht en gestoorde spiercoördinatie). Ook zijn spraakstoornissen (onverstaanbare articulatie) en verwardheid beschreven. De sufheid kan leiden tot een coma. Hierbij kan een verlaagde bloeddruk en ademhalingsdepressie optreden. In zeer zeldzame situaties kan een bradycardie (trage hartactie) en zelfs een hartstilstand optreden bij kinderen. (…). Accidentele ingestie komt regelmatig voor bij kinderen. Bij de meeste kinderen is sprake van slechts milde verschijnselen. De individuele reactie varieert en bij sommige kinderen treedt een opvallende depressie van het zenuwstelsel op bij relatief lage dosering.’
De vraag: ‘Wat is de feitelijk aan het slachtoffer toegebrachte gezondheidsschade? Ic: hoe ernstig is de door toediening van temazepam ontstane situatie feitelijk voor [naam dochtertje] geweest?’ wordt door de onderzoeker als volgt beantwoord:
‘Vooralsnog lijkt er geen sprake van blijvende schade. (…) Hoe ernstig deze situatie feitelijk is geweest kan echter op grond van de beschikbare informatie niet objectief bepaald worden. (…)’
De vraag: ‘In hoeverre is voorkomen dat door toediening van Anexate aan [naam dochtertje] het vergiftigingsproces zeer ernstige of zelfs fatale gevolgen heeft gehad?’ wordt door de onderzoeker als volgt beantwoord:
‘De reden voor toediening van de Anexate werd gevonden in de klinische verschijnselen op zaterdag 24 april en zondag 25 april, zoals geconstateerd door de kinderarts Ozdemir. Gezien het gegeven dat er sprake is van een individuele gevoeligheid voor de toxiciteit van temazepam is kennelijk gehandeld naar bevinden en werd een indicatie voor de toediening van Anexate gezien.
Aangezien niet bekend is hoe de feitelijke spiegel van temazepam was op het moment van toediening van Anexate, bij deze twee gelegenheden, kan geen uitspraak worden gedaan over het mogelijke effect van toediening van Anexate. (….) Het doen van een uitspraak in hoeverre er een verslechtering van het klinische beeld zou zijn opgetreden indien de toediening van Anexate achterwege gebleven zou zijn, zou berusten op speculatie en niet op objectieve gegevens.
De vraag: ‘In hoeverre is sprake van een aanwijsbare schade aan de gezondheid en hoe is deze te kwalificeren?’ wordt door de onderzoeker als volgt beantwoord:
‘Voor zover op grond van de beschikbare informatie kan worden beoordeeld is er bij [naam dochtertje] sprake geweest van een tijdelijke remming van een aantal neurologische en psychische functies, waarschijinlijk op basis van de werking van een benzodiazepine. Er lijkt bij [naam dochtertje] geen sprake van een blijvende schade. Dit betekent echter niet dat er geen blijvende schade had kunnen ontstaan op basis van vermoedelijk herhaalde toediening van een benzodiazepine (waarbij de onderzoeker verwijst naar de opmerkingen onder het kopje ‘Theoretische aspecten van Temazepamgebruik en –overdosering bij kinderen’).
De vraag: ‘In hoeverre kunnen de vermoedelijk aan [naam dochtertje] toegediende doses temazepam gevaar opleveren voor de gezondheid van een kind van haar leeftijd?’ wordt door de onderzoeker als volgt beantwoord:
‘Op grond van de beschikbare informatie is niet vast te stellen hoeveel temazepam aan [naam dochtertje] mogelijk is toegediend. Om die reden kan geen uitspraak worden gedaan over het mogelijke gevaar dat dit opgeleverd heeft voor de gezondheid van een kind van haar leeftijd.’
Naar het oordeel van het hof is niet komen vast te staan dat door de aan verdachte verweten gedragingen [naam dochtertje] zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen.
Het primair, subsidiair en meer subsidiaire aan verdachte verweten opzet in de betekenis van rechtstreeks opzet, dat wil zeggen opzet rechtstreeks gericht op het intreden van de dood van of op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [naam dochtertje] kan niet bewezen worden op grond van hetgeen verdachte zelf heeft verklaard over haar motief bij het toedienen van temazepam aan haar dochtertje [naam dochtertje] , het bewijs voor die vorm van opzet kan ook niet aan andere bewijsmiddelen worden ontleend.
Uit de hier geciteerde verklaring van verdachte leidt het hof af dat zij bij het bij herhaling toedienen van temazepam aan haar toen 27 maanden oude dochtertje primair heeft nagestreefd dat [naam dochtertje] in een ziekenhuis zou worden opgenomen en daar opgenomen zou blijven.
Het hof moet vervolgens nagaan of verdachte bij de haar verweten gedragingen willens en wetens de aanmerkelijke kans op de dood van of zwaar lichamelijk letsel bij haar kind heeft aanvaard, of dat zij de aan haar primair en meer subsidiair verweten gedragingen heeft uitgevoerd in de veronderstelling dat de kans aanmerkelijk was dat daardoor [naam dochtertje] zou komen te overlijden dan wel zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Voor het bewijs van een handelen met die opzetvariant (kansopzet) ontbreekt evenzeer voldoende bewijs.
Niet is komen vast te staan dat het toegediende middel, benzodiazepine, als waarschijnlijk gevolg tot de dood van het [naam dochtertje] zou hebben geleid of dat [naam dochtertje] daardoor zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Weliswaar volgt uit het deskundigenbericht van het NFI dat de mogelijkheid niet geheel kan worden uitgesloten dat door toediening van temazepam een hartstilstand intreedt maar dergelijke gevallen lijken zich slechts sporadisch te hebben voorgedaan. Evenmin is komen vast te staan dat bij toediening van abnormale hoeveelheden temazepam een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel veroorzaakt.
Het hof komt derhalve tot het oordeel dan niet is komen vast te staan dat door (de herhaalde) toediening door verdachte van temazepam aan haar dochtertje het aanmerkelijke risico ontstond dat [naam dochtertje] daardoor zou kunnen komen te overlijden dan wel daardoor zwaar lichamelijk letsel zou worden kunnen oplopen.
Eveneens ontbreekt het bewijs dat verdachte zelf wel er aannam dat door het toedienen van temazepam de aanmerkelijke kans zou ontstaan dat [naam dochtertje] zou komen te overlijden of zwaar lichamelijk letsel zou oplopen.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen dient verdachte derhalve te worden vrijgesproken van het haar onder primair, subsidiair en meer subsidiair tenlastegelegde.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging gekregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het meest subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij, in de periode van 1 april 2004 tot en met 26 april 2004, in de gemeente Lichtenvoorde en/of in de gemeente Winterswijk, telkens opzettelijk, met voorbedachte raad, mishandelend, haar kind (te weten [naam dochtertje], dochter van verdachte, geboren op [datum]), telkens opzettelijk, na kalm beraad en rustig overleg, een hoeveelheid van een stof, benzodiazepine, heeft toegediend.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezene levert op het misdrijf
ten aanzien van het meest subsidiair bewezenverklaarde:
Mishandeling, gepleegd met voorbedachten rade, begaan tegen haar kind, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De rechtbank heeft verdachte - wegens poging tot zware mishandeling met voorbedachten rade, terwijl de schuldige het feit begaat ten aanzien van haar kind, meermalen gepleegd -veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee jaren en heeft gelast dat verdachte ter beschikking wordt gesteld met bevel tot verpleging van overheidswege. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een zelfde straf en maatregel als in eerste aanleg opgelegd. Anders dan de rechtbank en de advocaat-generaal komt het hof tot een bewezenverklaring van mishandeling, gepleegd met voorbedachten rade, begaan tegen haar kind, meermalen gepleegd.
Het hof acht na te melden strafoplegging in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Het hof heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen -en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van na te melden duur leiden- dat verdachte een aantal keren temazepam (een benzodiazepine) in het eten van haar toen 27 maanden oude dochtertje heeft gedaan en haar vervolgens hiervan heeft laten eten. Verdachte heeft met deze handelingen ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van haar kind. Het kind stond in een afhankelijkheidsrelatie met verdachte en was hierdoor kwetsbaar. Verdachte is op ernstige wijze tekort geschoten in de bijzondere zorgplicht die zij als moeder voor haar kind heeft. Het hof rekent dit verdachte zwaar aan. Het handelen van verdachte heeft grote onrust in het ziekenhuis veroorzaakt waar haar dochtertje nadat aan haar temazepam was toegediend was opgenomen. Het is bijzonder schokkend dat verdachte is doorgegaan met het toedienen van temazepam nadat haar dochter was opgenomen. Zelfs nadat zij haar dochtertje niet meer mocht bezoeken heeft zij een met temazepam geprepareerd potje afgegeven in het ziekenhuis met het verzoek de inhoud aan haar dochter te geven.
Ten voordele van verdachte is rekening gehouden met de omstandigheid dat verdachte, blijkens het Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 7 december 2006, niet eerder voor een strafbaar feit is veroordeeld. Die omstandigheid speelt slechts in beperkte mate een rol in verband met de bijzondere ernst van het bewezenverklaarde.
Omtrent de persoon van verdachte is op 18 februari 2005 een rapport uitgebracht door F.A.M.M. Koenraadt en J.R. Haas, psychiater, beiden verbonden aan het Pieter Baan Centrum te Utrecht. Dit rapport houdt onder meer het volgende in:
"Betr. is een 23-jarige vrouw die als baby werd geadopteerd door een liefdevol en pedagogisch ruim voldoende toegerust gezin, waarin evenwel ziekte een altijddurende metgezel was. Ondanks deze relatief gunstige opvoedingssituatie ontwikkelde betr. zich tot een identiteitszwakke, afhankelijke vrouw. Er is sprake van een ernstige persoonlijkheidsstoornis met zowel afhankelijke als borderline kenmerken. Een gestoorde realiteitszin, die betr. verhalen als waar doet vertellen, en een gestoord ziektegedrag zijn belangrijke ingrediënten bij de identiteitsverschaffing. Een zelfstandig aangestuurde levensvoering is voor betr. een zeer grote opgave, de zorg voor een kind erbij de facto te groot. Bij de zorg voor haar kind kreeg betr. aanvankelijk uitgebreide steun en structurering van haar ouders en tevens professionele hulp, later – in begrijpelijkerwijs geringere mate- van haar vriend. Een (sterke) affectieve band met haar dochtertje kwam amper tot stand. Ondanks betr.’s goede intenties is er veeleer sprake van verwaarlozende aspecten. (…) Voor enige vorm van directe, fysieke agressie ten opzichte van haar dochtertje is evenwel geen aanwijzing. Het gevolg van verlies van haar werk was voor betr. dat ze enerzijds de gezonde bekrachtiging van haar werk miste, anderzijds dat ze meer dan tevoren zelf haar dochtertje moest verzorgen. In een situatie die al uitermate belastend was en zonder uitgebreid steunsysteem, viel zo belangrijke reële externe steun weg en nam de emotionele belasting toe bij deze vrouw die voor haar identiteit zo afhankelijk is van (anderen in) haar omgeving. Decompensatie dreigde en betr. genereerde aandacht (en vermindering van taken) op een bij haar stoornis passende manier - indien bewezen. Door het ontbreken van een wezenlijk band met haar kind, kon zij haar dochtertje mechanisch en instrumenteel inzetten voor zichzelf ".
Op grond van bovenstaande overwegingen wordt geadviseerd verdachte het tenlastegelegde in verminderde mate toe te rekenen. Het hof neemt deze conclusie over en maakt deze tot het zijne. Het hof is van oordeel dat deze verminderde mate van toerekeningsvatbaarheid een enigszins matigende werking dient te hebben op de duur van de op te leggen vrijheidsstraf.
Alles afwegende is het hof van oordeel dat bovengenoemde feit een gevangenisstraf van aanzienlijke duur rechtvaardigen. Hoewel het hof anders dan de rechtbank en de advocaat-generaal tot een bewezenverklaring van het meest subsidiaire komt, ziet het hof, gelet op de ernst hiervan, daarin geen aanleiding een lagere gevangenisstraf op te leggen.
Verdachte heeft op 11 mei 2005 hoger beroep ingesteld. Nu het arrest niet binnen 16 maanden wordt uitgesproken terwijl verdachte voor kort gedetineerd was betekent dit dat het recht van verdachte op berechting binnen een redelijke termijn is geschonden nu geen bijzondere omstandigheden de overschrijding van die termijn rechtvaardigen. Het hof zal in verband daarmee de duur van de op te leggen gevangenisstraf matigen en een gevangenisstraf voor de duur van 23 maanden opleggen in plaats van een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden.
Vervolgens heeft het hof zich gebogen over de vraag of verdachte eventueel de maatregel van terbeschikkingstelling dient te worden .
Hoewel het bewezenverklaarde feit oplegging van een terbeschikkingstelling mogelijk maakt, bestaat naar het oordeel van het hof onvoldoende reden die vergaande maatregel op te leggen nu niet kan worden vastgesteld dat de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling en van de verpleging van overheidswege van de terbeschikkinggestelde eist (artikel 37a, eerste lid, aanhef en onder 2 juncto artikel 37b, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht).
Weliswaar moet worden aangenomen dat de ernstige en diepgaande persoonlijksheidsstoornis waaraan verdachte lijdt zonder langdurige behandeling zal voortduren en blijvend een ernstig verhoogd risico van recidive zal veroorzaken.
Verdachte heeft ter zitting weliswaar verklaard behoefte te hebben aan behandeling maar het hof kan niet inschatten of de wens gebaseerd is op een ziektebesef of meer voortkomt uit een behoefte aan steun in verband met haar detentie. Wanneer verdachte ook in de toekomst blijft ontkennen dat zij haar dochtertje temazepam heeft toegediend is dit –minst genomen- niet bevorderlijk voor het doen ontstaan van ziektebesef en ziekte-inzicht.
Met de deskundigen is het hof derhalve van oordeel dat ernstig moet worden gevreesd dat verdachte vanwege haar stoornis zonder steun en toezicht van anderen opnieuw ernstig tekort zal schieten in haar zorg van haar afhankelijke personen, de kans dat door het handelen of nalaten van verdachte daardoor ernstige gezondheidsrisico’s zullen ontstaan acht het hof echter niet zodanig groot dat deze de oplegging van die vergaande maatregel rechtvaardigt.
Het hof merkt op dat ook andere maatregelen de overheid ten dienste staan om in gevallen waarin de gezondheid en veiligheid van kinderen dat vereist in te grijpen en toezicht uit te oefenen.
Inbeslaggenomen voorwerpen
De na te melden inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, met betrekking waartoe of met behulp waarvan het bewezenverklaarde is begaan cq. die bij gelegenheid van het onderzoek naar het door verdachte onder meest subsidiair tenlastegelegde begane misdrijf zijn aangetroffen, aan verdachte toebehoren en kunnen dienen tot het begaan of voorbereiden van soortgelijke misdrijven, dienen te worden onttrokken aan het verkeer, aangezien het ongecontroleerde bezit van een en ander in strijd is met het algemeen belang.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 36b, 36c, 36d, 57, 301 en 304 van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
Het hof:
Wijst af het verzoek nadere rapportage omtrent de persoon van verdachte te laten uitbrengen.
Vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen, dat verdachte het primair, subsidiair en meer subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen, dat verdachte het meest subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 23 (drieëntwintig) maanden.
Bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
de in beslag genomen voorwerpen
Beveelt de onttrekking aan het verkeer van de inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- een filmkokertje, kleur zwart, met kleverige substantie;
- een capsule temazepam in wit doosje van apotheek;
- een DANONE banaan (drank);
Aldus gewezen door
mr E. van der Herberg, voorzitter,
mr C.G. Nunnikhoven en mr J.D. den Hartog, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr N.M.H. van Ek, griffier,
en op 3 januari 2007 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr Van der Herberg en mr Van Ek zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.