ECLI:NL:GHARN:2007:208

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
25 mei 2007
Publicatiedatum
11 april 2016
Zaaknummer
21-004591-06
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.W. Koksma
  • E.P.R. Sutorius
  • F.J.H. Rutgers van der Loeff
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor verboden wapenbezit en valse aangifte met taakstraf en schadevergoeding aan politie

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 25 mei 2007 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Zutphen. De verdachte, geboren in 1976 en woonachtig te [woonplaats], was eerder veroordeeld voor verboden wapenbezit en het doen van een valse aangifte. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en opnieuw recht gedaan. De verdachte is veroordeeld tot een taakstraf van 50 uren, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis van 25 dagen indien de taakstraf niet naar behoren wordt verricht. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot het betalen van een voorschot van € 1.500,00 aan de Politie Regio Noord- en Oost-Gelderland, als schadevergoeding voor de kosten die de politie heeft gemaakt als gevolg van de valse aangifte.

Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk een valse aangifte heeft gedaan, wat heeft geleid tot nodeloze opsporingswerkzaamheden door de politie. De vordering van de benadeelde partij, de politie, werd gedeeltelijk toegewezen, waarbij het hof oordeelde dat de schade ten minste € 1.500,00 bedroeg. De overige vordering werd niet ontvankelijk verklaard, waardoor de politie voor dat deel naar de civiele rechter moest stappen.

De uitspraak is gedaan op basis van de artikelen van het Wetboek van Strafrecht en de Wet wapens en munitie. Het hof heeft de onrechtmatigheid van de gedragingen van de verdachte vastgesteld en zijn aansprakelijkheid voor de door de politie geleden schade bevestigd. De beslissing van het hof benadrukt de ernst van het doen van een valse aangifte en de gevolgen daarvan voor de opsporingsdiensten.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-004591-06
Uitspraak d.d.: 25 mei 2007
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zutphen van 13 november 2006 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1976] , wonende te [woonplaats] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 14 mei 2007 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal (zie voor de inhoud van de vordering bijlage 1), na voorlezing aan het hof overgelegd, en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen nu het tot een andere strafoplegging komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegginq

Aan verdachte is tenlastegelegd dat
(zie voor de inhoud van de dagvaarding bijlage IIa en voor de inhoud van de wijziging van de tenlastelegging bijlage IIb)
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging verkregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
(zie voor de inhoud van de bewezenverklaring bijlage III)
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezene levert op de misdrijven:
ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde:
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, en handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde:
Aangifte doen dat een strafbaar feit gepleegd is, wetende dat het niet gepleegd is.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

Het hof acht na te melden strafoplegging in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Het hof is van oordeel dat verdachte bewust een valse aangifte heeft gedaan teneinde te verbergen dat hij een kogelgeweer in zijn bezit had en dat de politie als gevolg hiervan nodeloos opsporingsdiensten heeft verricht, waarmee veel tijd en geld verloren is gegaan.
In het bijzonder in aanmerking genomen hetgeen omtrent de persoon van verdachte is gebleken, is het hof van oordeel dat oplegging van een taakstraf, bestaande uit een werkstraf van na te melden duur, passend en geboden is,

De in beslag genomen voorwerpen

De na te melden inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, met behulp waarvan het onder 1 tenlastegelegde en bewezenverklaarde is begaan, dienen te worden onttrokken aan het verkeer, aangezien het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang en de wet.

De vordering van de benadeelde partij

De benadeelde partij, de Politie Noord- en Oost-Gelderland, heeft zich met betrekking tot het onder 2 tenlastegelegde feit middels een voegingsformulier d.d. 26 juni 2006, met bijlagen, gevoegd in het onderhavige strafgeding. De vordering beloopt in totaal € 3.938,– wegens - kort gezegd — nodeloos door de politie verrichtte werkzaamheden vanaf 12 januari 2006, de datum waarop de (valse) aangifte door verdachte werd gedaan en tot en met 19 januari 2006, de datum waarop door het afleggen van een nadere verklaring door verdachte bekend werd dat sprake was van een valse aangifte.
De politierechter heeft de vordering volledig toegewezen, met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft de vordering betwist en - zakelijk weergegeven - primair aangevoerd dat de norm die werd overtreden juist ter bescherming van de politie is geschreven. Het politieonderzoek dat een gevolg is geweest van de aangifte door verdachte, is door haar uitgevoerd als onderdeel van haar publieke taak en de daarmee gemoeide kosten kunnen om die reden niet worden aangemerkt als rechtstreekse schade. De raadsman heeft subsidiair aangevoerd dat niet het gehele politieonderzoek een gevolg geweest is van de valse aangifte. Er ontbreekt een nadere specificatie van de door de politie gemaakte kosten, zodat de vordering als niet eenvoudig van aard verwezen dient te worden naar de civiele rechter.
Het hof overweegt te dien aanzien als volgt. Op grond van de processtukken staat vast dat de door verdachte op 12 januari 2006 gedane (valse) aangifte opzettelijk door hem is gedaan met een ander doel dan waarvoor deze bevoegdheid is gegeven en daarmede als een onrechtmatige daad moet worden gekwalificeerd, De politie heeft als rechtstreeks gevolg van de onder 2 tenlastegelegde en bewezenverklaarde gedragingen van verdachte nodeloos werkzaamheden ter opheldering van het vermeende door verdachte aangegeven strafbaar feit verricht. Dat het niet gebruikelijk is dat de politie op grond van haar publieke taak kosten verbonden aan haar werkzaamheden aan private partijen in rekening brengt, betekent nog niet dat de politie geen schade zou hebben geleden als gevolg van de aangifte van verdachte (die aangifte leverde haar immers nodeloos werk op) en betekent evenmin dat zij niet gerechtigd zou zijn die schade te verhalen op de veroorzaker daarvan, verdachte dus. Naar het oordeel van het hof staan zowel de onrechtmatigheid van de gedraging van verdachte jegens de politie als diens aansprakelijkheid voor de door de politie geleden schade naar burgerlijk recht vast.
Uit de bijlagen bij het voegingsformulier blijkt dat 19 politieambtenaren in totaal 173,5 uren aan werkzaamheden zouden hebben verricht, zodat uitgaande van een uurloon van € 22,70 de schadeberekening van de benadeelde partij dan zou neerkomen op € 3.938,–. Nu evenwel ook de hoogte van de vordering uitdrukkelijk en gemotiveerd is betwist en de door de politie verrichtte werkzaamheden niet nader zijn gespecificeerd naar omvang, tijd met omschrijving van de werkzaamheden en aldus niet verifieerbaar zijn, is de vordering (in volle omvang) niet toewijsbaar. Op basis van hetgeen uit het onderhavige dossier blijkt, mag evenwel gevoeglijk worden aangenomen dat die schade ten minste € 1.500,- beloopt zodat dat bedrag in het onderhavige strafproces bij wijze van voorschot zal kunnen worden toegewezen, met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel. Voor het overige is de vordering niet van zo eenvoudige aard dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding en is de benadeelde partij
niet ontvankelijk en kan zij haar vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 22c, 22d, 24c, 36b, 36e, 38d, 36f, 57 en 188 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen, dat verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf bestaande uit een werkstraf voor de duur van 50 (vijftig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 25 (vijfentwintig) dagen hechtenis.
De in beslag genomen voorwerpen
Gelast de teruggave aan verdachte van het inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
een spijkerbroek,
Beveelt de onttrekking aan het verkeer van de inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
het kogelgeweer, patronen en hulzen.
De aan Politie Regio Noord- en Oost-Gelderland-Tav [benadeelde] toegebrachte schade
Veroordeelt verdachte aan de benadeelde partij, Politie Regio Noord- en Oost-Gelderland-Tav [benadeelde] , bij wijze van voorschot te betalen een bedrag van EUR 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro).
Verklaart de benadeelde partij, Politie Regio Noord- en Oost-Gelderland-Tav [benadeelde] , in haar vordering voor het overige niet ontvankelijk en bepaalt dat zij in zoverre haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan veroordeelde de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij, genaamd Politie Regio Noord- en Oost-Gelderland-Tav [benadeelde] , een bedrag te betalen van EUR 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 30 (dertig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij inzoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Aldus gewezen door
mr H.W. Koksma, voorzitter,
mr E.P.R. Sutorius en mr F.J.H. Rutgers van der Loeff, raadsheren, in tegenwoordigheid van mr L. Reindertsen, griffier,
en op 25 mei 2007 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr Sutorius is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.