ECLI:NL:GHARN:2006:AZ6805

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
28 december 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
2006/1138
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R. Röben
  • A. van der Weij
  • J. van der Pol
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid Nederlandse rechter in faillissementszaak onder EU-Insolventieverordening

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 28 december 2006 uitspraak gedaan in hoger beroep over de bevoegdheid van de Nederlandse rechter in een faillissementskwestie. De appellant, woonachtig in Duitsland, was in eerste aanleg door de rechtbank Arnhem op verzoek van de besloten vennootschap Laurob B.V. in staat van faillissement verklaard. De appellant stelde in hoger beroep dat de Nederlandse rechter geen rechtsmacht had op basis van artikel 3 lid 1 van de EU-Insolventieverordening, omdat zijn centrum van voornaamste belangen in Duitsland lag. Het hof heeft vastgesteld dat de appellant ten tijde van de indiening van het faillissementsverzoek in Duitsland woonachtig was en daar ook zijn zakelijke belangen beheerde. De door de appellant overgelegde stukken en zijn verklaringen ter zitting ondersteunden deze stelling. Het hof oordeelde dat de rechtbank Arnhem op grond van de EU-Insolventieverordening niet bevoegd was om het faillissementsverzoek van Laurob te behandelen. Het hof vernietigde het vonnis van de rechtbank en verklaarde zich onbevoegd kennis te nemen van het verzoek tot faillietverklaring. Tevens werd Laurob veroordeeld in de proceskosten van beide instanties, en werden de faillissementskosten vastgesteld op € 2.659,20, die ten laste van Laurob kwamen.

Uitspraak

28 december 2006
eerste civiele kamer
rekestnummer 2006/1138
G E R E C H T S H O F T E A R N H E M
Arrest
in de zaak van:
[appellant],
wonende te [woonplaats] (Duitsland),
appellant,
procureur: mr. P.A.M. de Jong,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Laurob B.V.,
gevestigd te Velp, gemeente Rheden,
geïntimeerde,
procureur: mr. B.H. Niemann.
1 Het geding in eerste aanleg
1.1 Bij vonnis van de rechtbank Arnhem van 2 november 2006 is appellant (hierna te noemen: [appellant]) op verzoek van geïntimeerde (hierna te noemen: Laurob) in staat van faillissement verklaard, waarbij tot rechter-commissaris is benoemd mr. B.J. Engberts en tot curator mr. M.S.P. Nieuwenhuis te Arnhem.
1.2 Het hof verwijst naar voornoemd vonnis, dat in fotokopie aan dit arrest is gehecht.
2 Het geding in hoger beroep
2.1 Bij ter griffie van het hof op 8 november 2006 per fax en op 9 november 2006 per gewone post ingekomen verzoekschrift is [appellant] in hoger beroep gekomen van voornoemd vonnis en heeft hij het hof verzocht dit vonnis te vernietigen.
2.2 Het hof heeft kennisgenomen van het verzoekschrift en de daarbij behorende stukken, van een faillissementsverslag van de curator van 23 november 2006 met als bijlage onder meer een overzicht van de faillissementskosten, van een brief van de procureur van Laurob van 7 december 2006 met bijlagen, en van twee faxberichten van de procureur van [appellant] van respectievelijk 11 december 2006 en 13 december 2006, beide met bijlagen.
2.3 Mondelinge behandelingen hebben plaatsgevonden op 27 november 2006, 7 december 2006 en 14 december 2006. Ter zitting van 27 november 2006 zijn verschenen [appellant] in persoon, bijgestaan door zijn procureur, en de curator, mr. Nieuwenhuis voornoemd. Ter zitting van 7 december 2006 en ter zitting van 14 december 2006 zijn verschenen [appellant] in persoon, bijgestaan door zijn procureur, de procureur van Laurob en mr. A.A. Zeilstra, namens de curator.
Ter zitting van 7 december 2006 heeft de procureur van [appellant] zich bediend van een pleitnota.
3 De motivering van de beslissing in hoger beroep
3.1 Het hoger beroep is tijdig ingesteld.
3.2 [appellant] heeft in hoger beroep zijn - inhoudelijk - verweer tegen de vordering van Laurob en de nevenvorderingen niet (langer) gehandhaafd. [appellant] voert aan dat de Nederlandse rechter op grond van artikel 3 van de EU-Insolventieverordening geen rechtsmacht heeft en dat Laurob niet-ontvankelijk moet worden verklaard (het hof begrijpt: dat de rechter in eerste aanleg zich onbevoegd had dienen te verklaren). [appellant] voert daartoe aan dat het centrum van zijn voornaamste belangen in Duitsland ligt en dat de in Nederland ingeschreven onderneming al jaren geen activiteiten ontplooit in Nederland. Laurob heeft deze stellingen gemotiveerd betwist.
3.3 Ingevolge artikel 3 lid 1 van de EU-Insolventieverordening zijn de rechters van de lidstaat waar het centrum van de voornaamste belangen van de schuldenaar gelegen is op het moment waarop het verzoek om opening van de insolventieprocedure wordt ingediend, bevoegd de insolventieprocedure te openen. Bij vennootschappen en rechtspersonen wordt, zolang het tegendeel niet is bewezen, het centrum van de voornaamste belangen vermoed de plaats van de statutaire zetel te zijn. Ten aanzien van natuurlijke personen is een dergelijk, voor tegenbewijs vatbaar vermoeden niet in de verordening opgenomen. In de considerans van die verordening wordt onder (13) vermeld dat het "centrum van de voornaamste belangen" dient overeen te komen met de plaats waar de schuldenaar gewoonlijk het beheer over zijn belangen voert en die daardoor als zodanig voor derden herkenbaar is. (Zie HR 9 januari 2004, NJ 2006, 308.)
3.4 Het hof is van oordeel dat geen sprake is van een aan artikel 3 lid 1 van voormelde verordening te ontlenen bevoegdheid voor de Nederlandse rechter. Daartoe wordt het volgende overwogen. Vaststaat dat [appellant] ten tijde van de indiening van het verzoek tot faillietverklaring - op of omstreeks 16 juni 2006 - woonachtig was in Duitsland. Op grond van de door [appellant] bij brief van zijn advocaat van 13 december 2006 overgelegde stukken en het besprokene ter zitting is genoegzaam gebleken dat [appellant] op dat tijdstip gewoonlijk ook het beheer over zijn belangen voerde vanuit zijn Duitse woonplaats, en niet vanuit een adres in Nederland. Het hof knoopt daartoe aan bij de door [appellant] overgelegde (Duitse) stukken. Ter toelichting daarop is door [appellant] ter zitting verklaard dat hij zijn zakelijke activiteiten al in 2003/2004 heeft beëindigd en dat hij en zijn gezin (echtgenote, pleegkind en twee dochters) nu leven van het salaris van zijn echtgenote en de Duitse toelage voor het pleegkind. Verder heeft [appellant] verklaard dat hij nog twee bankrekeningen in Nederland heeft aangehouden, te weten één Rabobankrekening in verband met betalingen ten behoeve van de op het woonhuis in Duitsland gevestigde (Rabo) hypotheek en één Postbankrekening die niet meer actief is. Door Laurob is een en ander niet (gemotiveerd) weersproken, zodat het hof van die gegevens uitgaat.
De door Laurob overgelegde stukken uit het handelsregister kunnen niet tot een andere conclusie leiden. De inschrijving van de rechtspersoon in oprichting “Euregiomakelaars” (vestigingsdatum 1 januari 2002 op het adres [adres] te Rheden) is blijkens het uittreksel handelsregister van 25 april 2006 al op 18 december 2003 doorgehaald wegens opheffing van de onderneming. Blijkens uittreksel handelsregister van 25 april 2006 stond nog wel op voornoemd adres in Rheden een eenmanszaak van [appellant] ingeschreven onder de naam “[appellant] & Partners” en blijkens uittreksel handelsregister van 8 december 2006 is [appellant] directeur geweest van “[appellant] & Partners Hypotheek Advies B.V.”, van welke vennootschap op 3 oktober 2006 de inschrijving wegens opheffing van de onderneming ambtshalve is doorgehaald. [appellant] heeft echter aangevoerd dat hij sedert 2003/2004 geen zakelijke activiteiten meer heeft uitgeoefend, noch in de vorm van de eenmanszaak noch in de vorm van voormelde besloten vennootschap. Door Laurob is niets aangevoerd waaruit de onjuistheid van die stelling kan blijken. De enkele verwijzing naar Internetpublicaties van Euregio makelaars is in ieder geval ontoereikend om enkel op grond daarvan aan te kunnen nemen dat [appellant] daadwerkelijk nog als ondernemer actief is op de Nederlandse markt.
Wat de eenmanszaak betreft overweegt het hof daarbij nog dat de bedrijfsomschrijving luidde: “Adviesbureau voor pensioenen, hypotheken, financiële planning en employee bennefits. Sluiten van verzekeringsovereenkomsten voor alle soorten verzekeringen” en dat de Sociaal-Economische Raad [appellant] bij brief van 23 januari 2004 heeft medegedeeld dat tot doorhaling van zijn inschrijving in het register van tussenpersonen van de Wet assurantiebedrijf is overgegaan en het hem verder is verboden als assurantietussenpersoon op te treden.
3.5 Dat [appellant] kenbaar voor derden het beheer van zijn - zakelijke - belangen in Nederland is blijven voeren, is dan ook niet aannemelijk geworden. De rechtbank Arnhem was derhalve op grond van artikel 3 lid 1 van de EU-Insolventieverordening niet bevoegd kennis te nemen van het verzoek van Laurob tot faillietverklaring van [appellant].
3.6 Uit het voorgaande volgt dat het bestreden vonnis dient te worden vernietigd en dat Laurob, als de in het ongelijk gestelde partij, in de proceskosten dient te worden veroordeeld, met dien verstande dat het aanvankelijk niet per deurwaardersexploit oproepen van Laurob in hoger beroep en het niet compleet aanleveren van de stukken tot twee extra mondelinge behandelingen heeft geleid. Het hof ziet daarom aanleiding de in verband daarmee gemaakte kosten voor rekening van [appellant] te laten. Ten laste van Laurob zullen ook de faillissementskosten en het salaris van de curator als bedoeld in artikel 15 lid 3 Faillissementswet worden gebracht.
3.7 De faillissementskosten zullen worden vastgesteld op een bedrag van in totaal € 2.659,20 inclusief btw, bestaande uit een bedrag van € 2.266,22 wegens salaris curator en kantooropslag overeenkomstig de niet weersproken opgave van de curator van 23 november 2006 en een bedrag wegens salaris en kantooropslag over de periode van 24 november 2006 tot op heden, door het hof begroot op € 392,98.
4 De beslissing
Het hof, recht doende in hoger beroep:
vernietigt het vonnis van de rechtbank Arnhem van 2 november 2006 en, opnieuw rechtdoende:
verklaart zich onbevoegd kennis te nemen van het inleidende verzoek tot faillietverklaring;
veroordeelt Laurob in de proceskosten van beide instanties, aan de zijde van [appellant] in eerste aanleg begroot op nihil en in hoger beroep begroot op € 2.084,-, waarvan te voldoen aan de griffier van het gerechtshof (bankrekeningnummer 1923.25.752 ten name van MvJ Arrondissement Arnhem, onder vermelding van rekestnummer 2006/1138 en de namen van partijen) het bedrag van € 2.010,- te weten:
- € 222,- wegens in debet gesteld griffierecht,
- € 1.788,- aan salaris van de procureur,
en het restant ad € 74,- aan de procureur van [appellant] wegens diens eigen aandeel in het griffierecht;
stelt de faillissementskosten vast op:
€ 2.659,20 inclusief btw voor salaris en kosten van de curator en brengt deze ten laste van Laurob.
Dit arrest is gewezen door mrs. Röben, Van der Weij en Van der Pol en is tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 december 2006.