ECLI:NL:GHARN:2006:AZ3939

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
17 oktober 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
2006/226
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • F. Fokker
  • W. Wefers Bettink
  • R. Prakke-Nieuwenhuizen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hennepkwekerij aangetroffen in schuur bij woning; verantwoordelijkheid van huurder

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 17 oktober 2006 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ontbinding van een huurovereenkomst en de ontruiming van een woning. De appellant, die in hoger beroep ging tegen een vonnis van de kantonrechter, voerde aan dat hij geen verwijt kon worden gemaakt voor de hennepkwekerij die in de schuur bij zijn woning was aangetroffen. Hij stelde dat zijn buurman, zonder zijn medeweten, de hennepkwekerij had ingericht. De kantonrechter had eerder de huurovereenkomst ontbonden en de vordering tot ontruiming toegewezen.

Het hof heeft de grieven van de appellant gezamenlijk behandeld en vastgesteld dat de appellant niet had betwist dat het inrichten van een hennepkwekerij in het gehuurde niet is toegestaan. De appellant had geen bewijs geleverd voor zijn stelling dat zijn buurman de kwekerij had ingericht. De getuigenverklaringen ondersteunden zijn stelling niet en het hof concludeerde dat de appellant verantwoordelijk was voor de handelingen van de persoon die zich in de schuur bevond, ongeacht of hij op de hoogte was van de hennepkwekerij.

Het hof bekrachtigde het vonnis van de kantonrechter en veroordeelde de appellant in de kosten van het geding in hoger beroep. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van huurders voor handelingen die plaatsvinden in het gehuurde, zelfs als zij niet op de hoogte zijn van deze handelingen.

Uitspraak

17 oktober 2006
vijfde civiele kamer
rolnummer 2006/226
G E R E C H T S H O F T E A R N H E M
Arrest
in de zaak van:
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
procureur: mr. B.J. Schadd,
tegen:
de stichting Almelose Woningstichting Beter Wonen,
gevestigd te Almelo,
geïntimeerde,
procureur: mr. J.M. Bosnak.
1 Het geding in eerste aanleg
Voor de procedure in eerste aanleg wordt verwezen naar de inhoud van het vonnis van de kantonrechter (rechtbank Almelo, sector kanton, locatie Almelo) van 17 januari 2006, gewezen tussen appellant, na te noemen [appellant], als gedaagde en geïntimeerde, na te noemen Beter Wonen, als eiseres. Van dit vonnis is een fotokopie aan dit arrest gehecht.
2 Het geding in hoger beroep
2.1 [appellant] heeft bij exploot van 9 februari 2006 Beter Wonen aangezegd van voormeld vonnis in hoger beroep te komen met dagvaarding van Beter Wonen voor dit hof.
2.2 Bij memorie van grieven heeft [appellant] vijf grieven tegen het bestreden vonnis aangevoerd en toegelicht, producties in het geding gebracht en geconcludeerd dat het hof Beter Wonen alsnog niet-ontvankelijk zal verklaren in haar vorderingen, althans deze vorderingen zal afwijzen, met veroordeling van Beter Wonen in de kosten van het geding in beide instanties.
2.3 Bij memorie van antwoord heeft Beter Wonen de grieven bestreden, producties in het geding gebracht en geconcludeerd dat het hof bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren arrest [appellant] in zijn vorderingen in hoger beroep niet-ontvankelijk zal verklaren, althans hem deze vorderingen zal ontzeggen, met veroordeling van [appellant] in de kosten van het geding (naar het hof begrijpt:) in hoger beroep.
2.4 Vervolgens hebben partijen de stukken overgelegd en heeft het hof een datum voor het wijzen van arrest bepaald.
3 De vaststaande feiten
De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder 2 feiten vastgesteld. Nu tegen deze vaststelling geen grieven zijn aangevoerd of anderszins bezwaren zijn geuit, staan deze feiten ook in hoger beroep vast.
4 De motivering van de beslissing in hoger beroep
4.1 In zijn grieven, die zich voor een gezamenlijke behandeling lenen, voert [appellant] aan dat hem geen verwijt kan worden gemaakt van het feit dat in de schuur bij zijn woning een hennepkwekerij is aangetroffen. Volgens [appellant] was het zijn buurman [A.] die, zonder dat [appellant] het wist, in de schuur op het terrein van [appellant] de plantage heeft ingericht. Op grond daarvan had de kantonrechter, aldus [appellant], de huurovereenkomst niet mogen ontbinden en de vordering tot ontruiming moeten afwijzen.
4.2 [appellant] heeft - terecht - niet betwist dat het inrichten en in bedrijf houden van een hennepkwekerij in of op het gehuurde niet is toegestaan en evenmin dat het handelen in strijd daarmee in beginsel een zodanige tekortkoming in de nakoming van de uit de huurovereenkomst voortvloeiende verplichtingen oplevert, dat deze de ontbinding van de huurovereenkomst en de ontruiming van het gehuurde rechtvaardigt. De stelling van [appellant] dat de hennepkwekerij is ingericht door zijn buurman [A.] (in eerste aanleg worden ook de namen [...] en [...] genoemd) die zich zonder zijn toestemming en zonder zijn medeweten de toegang tot de door zijn zoon en zijn neef op het gehuurde opgerichte – al dan niet afgebouwde - schuur heeft verschaft, wordt door Beter Wonen uitdrukkelijk en gemotiveerd betwist. Enig bewijs van de stelling heeft [appellant] niet aangeboden. Uit de door hem overgelegde verklaringen van de door de rechter-commissaris gehoorde getuigen valt, anders dan [appellant] kennelijk meent, de juistheid van de stelling ook niet te putten. De enkele omstandigheid dat zich tussen de - niet afgebouwde - achterzijde van de schuur en de schutting die de erfafscheiding met het door [A.] bewoonde perceel vormt, een ruimte bevond, leidt niet tot de conclusie dat [A.] de hennepkwekerij heeft ingericht. Geen van de getuigen spreekt over een opening in de afscheidingsmuur of -schutting tussen de beide erven. De getuige [B.] heeft zelfs uitdrukkelijk verklaard dat, voor zover hij kon nagaan, geen sprake was van een doorgang van het duivenhok van de buurman naar de schuur van [appellant]. Nu het hof, mede op grond van deze verklaringen, geen aanleiding ziet om [appellant] ambtshalve met het bewijs van zijn stelling te belasten, moet de conclusie zijn dat in deze procedure niet is komen vast te staan dat [A.] degene is geweest die zich, zonder dat [appellant] dat hoefde te weten, de toegang tot de schuur heeft verschaft en daar de hennepkwekerij heeft ingericht.
4.3 Het voorgaande betekent dat, ook als moet worden aangenomen dat [appellant] niet wist dat zich in de schuur een hennepkwekerij bevond, het ervoor moet worden gehouden dat deze kwekerij is ingericht door iemand die zich met medeweten en met goedvinden van [appellant] in de schuur heeft bevonden. [appellant] is voor de handelingen van deze persoon jegens Beter Wonen verantwoordelijk, gelet op het bepaalde in artikel 7:219 van het Burgerlijk Wetboek. De gedragingen van deze persoon dienen aan [appellant] te worden toegerekend. De grieven falen dan ook en het bestreden vonnis dient te worden bekrachtigd. Als de in het ongelijk gestelde partij zal [appellant] worden veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep.
De beslissing
Het hof, rechtdoende in hoger beroep:
bekrachtigt het tussen partijen gewezen vonnis van de kantonrechter (rechtbank Almelo, sector kanton, locatie Almelo) van 17 januari 2006;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep en begroot de tot aan deze uitspraak aan de zijde van Beter Wonen gevallen kosten op € 248,- aan verschotten en € 894,- aan salaris voor de procureur;
verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs Fokker, Wefers Bettink en R. Prakke-Nieuwenhuizen en in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 oktober 2006.