ECLI:NL:GHARN:2006:AZ3937

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
17 oktober 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
2005/1160
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • F. Fokker
  • A. Knottnerus
  • W. Wefers Bettink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg van het begrip 'aantal gewogen dienstjaren' in de aanbevelingen voor procedures ex artikel 7:685 BW

In deze zaak, gewezen door het Gerechtshof Arnhem op 17 oktober 2006, staat de uitleg van het begrip 'aantal gewogen dienstjaren' centraal. Dit begrip is opgenomen in de aanbevelingen voor procedures ex artikel 7:685 van het Burgerlijk Wetboek, vastgesteld door de vergadering van de Kring van Kantonrechters. De zaak betreft een hoger beroep van de vereniging ABVAKABO tegen de curator van de stichting TAAK. ABVAKABO, als appellante in het principaal beroep, heeft een vordering ingesteld die door de curator in het incidenteel beroep wordt betwist. De kern van het geschil draait om de toepassing van de kantonrechtersformule voor het berekenen van een vergoeding bij ontbinding van de arbeidsovereenkomst.

Het hof verwijst naar een eerder tussenarrest en constateert dat ABVAKABO recht heeft op hoger beroep, omdat partijen zich het recht voorbehouden om tegen een beslissing van de kantonrechter in beroep te gaan. De curator stelt dat ABVAKABO niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat zij geen eigen belang zou hebben bij de vordering. Het hof oordeelt echter dat ABVAKABO als partij bij de overeenkomst een eigen belang heeft en dus ontvankelijk is in haar vorderingen.

De discussie over de uitleg van de kantonrechtersformule leidt tot verschillende interpretaties tussen de partijen. ABVAKABO stelt dat ook een werknemer die na zijn 40e of 50e verjaardag een bepaalde tijd heeft gewerkt, recht heeft op een gewogen dienstjaar. De curator daarentegen betoogt dat alleen het volle aantal jaren na deze leeftijden moet worden meegeteld. Het hof volgt de curator niet en bevestigt dat de diensttijd op gehele jaren moet worden afgerond, maar dat de leeftijd van de werknemer op de datum van ontbinding van de arbeidsovereenkomst niet moet worden afgerond. Uiteindelijk komt het hof tot de conclusie dat de vordering van ABVAKABO niet kan worden toegewezen, en bekrachtigt het de beslissing van de kantonrechter, waarbij ABVAKABO wordt veroordeeld in de kosten van het geding.

Uitspraak

17 oktober 2006
vijfde civiele kamer
rolnummer 2005/1160
G E R E C H T S H O F T E A R N H E M
Arrest
in de zaak van:
de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid
ABVAKABO,
gevestigd te Zoetermeer,
appellante in het principaal beroep,
geïntimeerde in het voorwaardelijk incidenteel beroep,
procureur: mr P.A.C. de Vries,
tegen:
mr Johannes Anthonius Maria Pius Keijser,
in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van de stichting TAAK,
kantoorhoudende te Nijmegen,
geïntimeerde in het principaal beroep,
appellant in het voorwaardelijk incidenteel beroep,
procureur: mr J.A.M.P. Keijser.
1 Het verdere verloop van het geding
Het hof verwijst voor het eerdere verloop van het geding naar het op 13 juni 2006 gewezen tussenarrest. Naar aanleiding van dat arrest heeft ABVAKABO een akte genomen, waarna partijen de stukken opnieuw voor het wijzen van arrest hebben overgelegd.
2 De motivering van de beslissing in hoger beroep
2.1 Het hof verwijst naar en volhardt bij hetgeen het in het tussenarrest heeft overwogen en beslist.
2.2 Blijkens de door ABVAKABO overgelegde en door de curator niet betwiste inhoud van de tussen partijen gesloten overeenkomst van 26 maart 2004, hebben partijen zich uitdrukkelijk het recht voorbehouden om van een door de kantonrechter te geven beslissing in hoger beroep te komen. Dit betekent dat ABVAKABO in zoverre in haar vorderingen in hoger beroep kan worden ontvangen.
2.3 De curator voert in hoger beroep aan dat ABVAKABO in haar vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat ABVAKABO geen, althans onvoldoende eigen belang heeft bij de vordering, en zij evenmin op de voet van het bepaalde in artikel 3:305a van het Burgerlijk Wetboek (hierna BW) in haar vordering kan worden ontvangen. Voor zover dit beroep niet zou kunnen worden beoordeeld in het principaal beroep, stelt de curator incidenteel beroep in en (zo begrijpt het hof) voert hij als grief aan dat de kantonrechter ABVAKABO ten onrechte in haar vorderingen ontvankelijk heeft verklaard.
2.4 Het beroep op niet-ontvankelijkheid kan slechts in het kader van een incidenteel beroep worden beoordeeld. De kantonrechter heeft ABVAKABO ontvankelijk verklaard in haar vordering en tegen deze beslissing kan slechts door het formuleren van een grief worden opgekomen. De grief van de curator faalt. ABVAKABO heeft reeds in de inleidende dagvaarding gesteld (en deze stelling is door de curator onvoldoende weersproken) dat zij een van de partijen in de met de curator gesloten overeenkomst is. Dit blijkt ook uit het afschrift van de tussen partijen gesloten overeenkomst, dat aan de memorie van antwoord in het incidenteel beroep is gehecht. Als partij bij deze overeenkomst heeft ABVAKABO een eigen belang bij de juiste nakoming van de uit deze overeenkomst voor de curator voortvloeiende verplichtingen, zodat ABVAKABO in haar vorderingen kan worden ontvangen.
2.5 Kernpunt van het geschil tussen partijen betreft de uitleg van het begrip “aantal gewogen dienstjaren” in de aanbevelingen 3.1 en 3.2 uit de “aanbevelingen voor procedures ex artikel 7:685 BW, vastgesteld door de vergadering van de Kring van Kantonrechters d.d. 8 november 1996 en laatstelijk gewijzigd d.d. 8 oktober 1999”. De desbetreffende aanbevelingen luiden:
3.1 Formule
Wanneer de rechter het verzoek tot ontbinding inwilligt wegens verandering van omstandigheden en het hem met het oog op de omstandigheden van het geval billijk voorkomt dat aan een der partijen ten laste van de wederpartij een vergoeding zal worden toegekend, zal de hoogte van deze vergoeding op de volgende wijze worden vastgesteld (de ‘kantonrechtersformule’): Vergoeding = A x B x C, waarbij
A = aantal gewogen dienstjaren
B = beloning
C = correctiefactor.
3.2 Aantal gewogen dienstjaren (a)
Voor de berekening van A (aantal gewogen dienstjaren) wordt de diensttijd afgerond op hele jaren. Vervolgens worden de dienstjaren op de volgende wijze gewogen: dienstjaren voor het 40e levensjaar tellen voor 1, van het 40e tot het 50e voor 1,5 en elk dienstjaar vanaf het 50e voor 2.
2.6 In de toelichting op aanbeveling 3.2 staat, voor zover voor deze procedure van belang:
Voor de weging van het aantal dienstjaren is de in het land meest gebruikte methode gekozen. Een voorbeeld van de toepassing van deze zogenaamde staffelmethode: bij een werknemer van 54 jaar met 17 dienstjaren geldt: A = (3 x 1) + (10 x 1,5) + (4 x 2) = 26. Peildatum voor de leeftijd van de werknemer zal (behoudens zeer bijzondere omstandigheden) zijn de datum van ontbinding van de arbeidsovereenkomst (...) De commissie heeft gekozen voor een eenvoudig hanteerbare middenweg in de vorm van afronding op hele dienstjaren, met dien verstande dat een periode van een half jaar en één dag geldt als een heel dienstjaar.
2.7 De kantonrechter heeft geoordeeld dat een redelijke uitleg van de formule en de bijbehorende toelichting meebrengt dat de afronding naar boven plaatsvindt in de leeftijdscategorie, waarin het grootste aantal maanden (weken en dagen) van een niet vol dienstjaar vallen en afronding naar beneden in de leeftijdscategorie waarin het kleinste aantal maanden (weken en dagen) van een niet vol dienstjaar vallen. Tegen dit oordeel richten zich de grieven in het principaal beroep, die zich voor een gezamenlijke behandeling lenen.
2.8 Het hof overweegt met de kantonrechter dat, nu partijen ook in hoger beroep niets naders hebben aangevoerd over de zin die zij over en weer redelijkerwijs aan de overeengekomen maatstaf mochten toekennen en hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten of over hetgeen zij dienaangaande jegens elkaar hebben verklaard, het antwoord op de door partijen voorgelegde vraag dient te worden gevonden in de redelijke uitleg van de tekst van de kantonrechtersformule en de toelichting daarop.
2.9 Beide partijen zijn het oneens met de door de kantonrechter gegeven uitleg van de kantonrechtersformule. ABVAKABO meent dat als de werknemer na zijn 40e, respectievelijk 50e verjaardag zes maanden en één dag heeft gewerkt, al sprake is van een voor 1,5 respectievelijk 2 tellend dienstjaar. De curator daarentegen stelt dat het aantal dienstjaren wel, maar de leeftijd niet behoort te worden afgerond. Slechts het volle aantal jaren dat na de 40e of 50e verjaardag is gewerkt wordt vermenigvuldigd met de factor 1,5 of 2.
2.10 Het hof volgt de stellingen van ABVAKABO niet. In de toelichting op de aanbevelingen staat uitdrukkelijk vermeld dat de diensttijd, dat wil zeggen de totale periode dat de werknemer in dienst is geweest, op gehele jaren wordt afgerond. Vervolgens worden de (individuele) dienstjaren gewogen. Dat ook de leeftijd per de datum van ontbinding van de arbeidsovereenkomst bij deze weging moet worden afgerond, blijkt niet uit de tekst en evenmin uit de toelichting daarop. Het in de toelichting opgenomen rekenvoorbeeld geeft voorts slechts één oplossing. Als de werknemer op het moment van ontbinding 54 jaar oud is, dan worden vier (en niet vijf) jaren dubbel geteld. Naar het oordeel van het hof betekent dit dat bij de weging van de individuele dienstjaren slechts rekening moet worden gehouden met de volle jaren, gewerkt na de 40e of 50e verjaardag, waarbij de (niet afgeronde) leeftijd van de werknemer per de datum van ontbinding van de arbeidsovereenkomst in aanmerking wordt genomen.
2.11 Het hof komt dan ook, zij het op andere gronden, evenals de kantonrechter tot het oordeel dat de vordering van ABVAKABO niet kan worden toegewezen. Het bestreden vonnis zal dan ook worden bekrachtigd. Als de in het ongelijk gestelde partij zal ABVAKABO worden veroordeeld in de kosten van het principaal beroep. De curator zal worden veroordeeld in de kosten van het incidenteel beroep.
3 De beslissing
Het hof, recht doende in hoger beroep:
in het principaal en het incidenteel beroep:
bekrachtigt, met verbetering van de gronden, het tussen partijen gewezen vonnis van de kantonrechter (rechtbank Arnhem, sector kanton, locatie Arnhem) van 30 mei 2005;
en voorts in het principaal beroep:
veroordeelt ABVAKABO in de kosten van het geding in hoger beroep en begroot de tot aan deze uitspraak aan de zijde van de curator gevallen kosten op € 244,- aan verschotten en € 894,- aan salaris voor de procureur;
verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
en in het incidenteel beroep:
veroordeelt de curator in de kosten van het geding in hoger beroep en begroot de tot aan deze uitspraak aan de zijde van ABVAKABO gevallen kosten op € 447,- aan salaris voor de procureur;
Dit arrest is gewezen door mrs Fokker, Knottnerus en Wefers Bettink en in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 oktober 2006.