ECLI:NL:GHARN:2006:AZ0946
Gerechtshof Arnhem
- Hoger beroep
- J.W.P. Verheugt
- Y.A.J.M. van Kuijck
- A.G. Coumans
- Rechtspraak.nl
Vordering tot achterwege blijven van vervroegde invrijheidstelling na nieuwe strafbare feiten
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 18 oktober 2006 uitspraak gedaan over de vordering van de officier van justitie tot het achterwege blijven van de vervroegde invrijheidstelling van de veroordeelde. De vordering is gebaseerd op artikel 15a, eerste lid aanhef en sub c van het Wetboek van Strafrecht, omdat de veroordeelde zich na de aanvang van de tenuitvoerlegging van zijn straf opnieuw schuldig heeft gemaakt aan strafbare feiten. De veroordeelde had zich van 30 september 2005 tot 18 oktober 2005 onttrokken aan de executie van zijn vonnis van 11 februari 1999, waarbij hij een gevangenisstraf van 12 jaren was opgelegd. Tijdens deze periode heeft hij zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van vuurwapens en munitie, waarvoor hij op 10 januari 2006 door de rechtbank te Almelo is veroordeeld tot een gevangenisstraf van één jaar. Deze veroordeling is in juni 2006 onherroepelijk geworden.
De raadsman van de veroordeelde betoogde dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moest worden verklaard, omdat de vordering niet onverwijld was ingediend. De advocaat-generaal stelde echter dat de vordering bewust pas is ingediend nadat de veroordeling voor de nieuwe feiten onherroepelijk was geworden, en dat er slechts enkele weken tussen deze momenten zaten. Het hof oordeelde dat de vordering niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie niet rechtvaardigde, omdat er geen sprake was van grove veronachtzaming van de belangen van de veroordeelde.
Het hof heeft de vordering gedeeltelijk toegewezen en bepaald dat de vervroegde invrijheidstelling van de veroordeelde voor een deel van zes maanden achterwege zal blijven. Bij deze beslissing heeft het hof rekening gehouden met de procedurele gang van zaken en de persoonlijke omstandigheden van de veroordeelde, waaronder het feit dat hij zijn hoger beroep had ingetrokken op praktische gronden. Het hof concludeerde dat de aard van de feiten en de speciale recidive rechtvaardigden dat de vervroegde invrijheidstelling in ieder geval voor een deel werd achterwege gelaten.