ECLI:NL:GHARN:2006:AZ0381

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
10 juli 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
2006/500
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Mannoury
  • R. Rijken
  • G. Groen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toelating tot de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen en goede trouw bij onbetaald laten van schuld

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 10 juli 2006 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toelating van [appellant] tot de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen (WSNP). De rechtbank te Zutphen had eerder op 16 mei 2006 de toepassing van de WSNP ten aanzien van [appellant] beëindigd, omdat hij de inventaris van zijn voormalige bedrijf had verkocht zonder medeweten van ABN AMRO, die hierop een pandrecht had. Het hof oordeelde dat [appellant] niet te goeder trouw was geweest met betrekking tot zijn schuld aan ABN AMRO, die een substantieel deel van zijn totale schuldenlast vormde. Het hof concludeerde dat, indien de rechtbank op de hoogte was geweest van deze feiten ten tijde van de toelating, het verzoek van [appellant] waarschijnlijk zou zijn afgewezen.

De appellant had zijn bedrijf verkocht voor € 210.000,-, maar de tweede termijn van de betaling aan ABN AMRO was niet voldaan omdat de koper zijn eigen vorderingen had verrekend. De appellant had geen verdere acties ondernomen tegen deze gang van zaken, mede door zijn slechte geestelijke gezondheid. ABN AMRO had in augustus 2004 de mogelijkheid om bezwaar te maken tegen de WSNP, maar had dit niet gedaan. Het hof oordeelde dat de appellant bewust de zekerheidsrechten van ABN AMRO had gefrustreerd door de opbrengst van de verkoop van zijn inventaris niet aan de bank te betalen.

Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank, omdat er onvoldoende bijzondere omstandigheden waren die een andere beslissing rechtvaardigden. De uitspraak benadrukt het belang van goede trouw in de schuldsanering en de gevolgen van het niet naleven van verplichtingen jegens schuldeisers.

Uitspraak

10 juli 2006
eerste civiele kamer
rekestnummer 2006/500
G E R E C H T S H O F T E A R N H E M
Arrest
in de zaak van:
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
procureur: mr. J.A.C. van Etten.
1 Het geding in eerste aanleg
1.1 Bij vonnis van de rechtbank te Zutphen van 17 augustus 2004 is ten aanzien van appellant (hierna te noemen: [appellant]) de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling uitgesproken. Hierbij is tot rechter-commissaris benoemd mr. J. C. van der Hooft en tot bewindvoerder F.J. Velner.
1.2 Bij vonnis van 11 oktober 2004 is onder meer een saneringsplan vastgesteld, waarbij de termijn van de schuldsaneringsregeling is bepaald op drie jaar te rekenen vanaf 17 augustus 2004, dus tot 17 augustus 2007.
1.3 Bij vonnis van de rechtbank te Zutphen van 16 mei 2006 is de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling ten aanzien van [appellant] beëindigd. In het faillissement, waarin [appellant] van rechtswege zal komen te verkeren met ingang van de datum dat dit vonnis in kracht van gewijsde zal zijn gegaan, is tot rechter-commissaris benoemd mr. R.M.A.G. van Valderen en tot curator F.J. Velner.
1.4 Het hof verwijst naar laatstgenoemd vonnis, dat in fotokopie aan dit arrest is gehecht.
2 Het geding in hoger beroep
2.1 Bij ter griffie van het hof op 23 mei 2006 ingekomen verzoekschrift is [appellant] in hoger beroep gekomen van voornoemd vonnis van 16 mei 2006.
2.2 Het hof heeft kennisgenomen van het verzoekschrift en de daarbij behorende stukken, alsmede van de brief met bijlagen van 30 juni 2006 van de advocaat van [appellant], mr. W. Vahl te Apeldoorn.
2.3 De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 3 juli 2006, waarbij [appellant] is verschenen in persoon, bijgestaan door mr. Vahl voornoemd. De bewindvoerder is ondanks behoorlijke oproeping niet verschenen.
3 De motivering van de beslissing in hoger beroep
3.1 De rechtbank heeft de schuldsaneringsregeling ten aanzien van [appellant] tussentijds beëindigd, omdat - kort samengevat - is komen vast te staan dat [appellant] de inventaris van zijn voormalige bedrijf ([...]), die als zekerheid voor een geldlening was verpand aan ABN AMRO, zonder medeweten van ABN AMRO heeft verkocht. De rechtbank heeft hieruit geconcludeerd dat [appellant] ten onrechte is toegelaten tot de schuldsaneringsregeling omdat, indien een en ander ten tijde van de toelating van [appellant] tot de schuldsaneringsregeling bekend was geweest, gevoeglijk kan worden aangenomen dat het verzoek van [appellant] zou zijn afgewezen, mede gezien het feit dat de schuld aan Solveon (ABN AMRO) een substantieel deel van de totale schuldenlast van [appellant] betreft.
3.2 [appellant] kan zich niet verenigen met de door de rechtbank gehanteerde argumenten en is van mening dat onvoldoende rekening is gehouden met zijn persoonlijke omstandigheden en met de door hem aangevoerde argumenten en informatie en stelt voorts dat de rechtbank ten onrechte het verzoek van Solveon, belast met de incasso van de vordering van ABN AMRO, blindelings heeft gevolgd. [appellant] voert ter adstructie van zijn standpunten het volgende aan.
- Hij heeft zijn bedrijf destijds verkocht voor een bedrag van € 210.000,- aan de eigenaar van het winkelcentrum waarin zijn bedrijf was gevestigd. De koopprijs zou in twee termijnen van elk € 105.000,- worden voldaan op 1 april 2003 en 30 september 2003. Met de eerste betaling zou een aantal schuldeisers worden voldaan en met de tweede betaling zou onder meer ABN AMRO worden voldaan. ABN AMRO heeft met deze regeling ingestemd.
- Toen de tweede termijn voldaan moest worden, heeft de koper hiermee eerst zijn eigen openstaande vorderingen verrekend en werd er in eerste instantie zelfs niets voldaan. Na een procedure ontving [appellant] nog een bedrag van € 25.000,-, welk bedrag na betaling van de advocaatkosten van ruim € 3.500,- is geparkeerd bij de boekhouder van [appellant]. De boekhouder heeft hiermee vervolgens zijn openstaande facturen verrekend. [appellant], murw geslagen door de vele procedures, de vele schuldeisers en het einde van zijn onderneming, heeft hiertegen toen geen verdere acties ondernomen, zonder overigens stil te staan bij een eventueel pandrecht van ABN AMRO. Dat laatste is begrijpelijk omdat er nimmer enig contact met [appellant] zelf was geweest over de uitwinning van pandrechten of het maken van afspraken ten behoeve van het voldoen van schulden. Deze contacten liepen in verband met de slechte medische (vooral geestelijke) conditie van [appellant] voornamelijk via zijn boekhouder.
- [appellant] heeft voor de resterende schuldenlast vervolgens een beroep gedaan op de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen (WSNP). ABN AMRO heeft destijds, in augustus 2004, de mogelijkheid gehad bezwaar te maken tegen de toepassing van de WSNP, maar heeft van deze mogelijkheid geen gebruik gemaakt. ABN AMRO heeft daarentegen een gecorrigeerde vordering bij de bewindvoerder ingediend. [appellant] verbaast zich erover dat het incassobureau van ABN AMRO, Solveon, in april 2006 (bijna twee jaar na dato) alsnog om beëindiging van zijn schuldsaneringsregeling heeft verzocht.
- [appellant] wijst er tot slot op dat de stellingen in de brief van Solveon aan de rechter-commissaris van 12 april 2004, innerlijk tegenstrijdig zijn en dat deze brief bol staat van niet geverifieerde stellingen die door Solveon zelf zijn verdraaid of aangedikt.
3.3 Het hof is van oordeel dat [appellant] ten aanzien van het onbetaald laten van zijn schuld aan ABN AMRO niet te goeder trouw is geweest en dat hij reeds op deze grond niet kan worden toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling. Ook in hoger beroep is immers komen vast te staan - hetgeen door [appellant] ook is erkend - dat de inventaris en voorraad van de voormalige croissanterie van [appellant] als zekerheid voor een geldlening waren verpand aan ABN AMRO en dat de opbrengst van de verkoop van de inventaris en voorraad niet ten goede is gekomen aan ABN AMRO. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat [appellant] desgevraagd ter zitting heeft verklaard dat hij de betalingen van de koopsom van zijn croissanterie heeft laten storten op zijn betaalrekening bij de ING Bank omdat de (betaal)rekeningen bij ABN AMRO door de bank waren geblokkeerd en hij daarom de rekeningen bij ABN AMRO niet meer kon gebruiken voor het voldoen van zijn andere schuldeisers. Hieruit volgt naar het oordeel van het hof dat [appellant] de zekerheidsrechten van ABN AMRO bewust heeft gefrustreerd, waardoor de schuld aan ABN AMRO onbetaald is gebleven. [appellant] is dus ten aanzien van het onbetaald laten van deze schuld (€ 91.998,98) die een substantieel deel vormt van zijn totale schuld, niet te goeder trouw geweest. Dat zijn schulden in totaliteit als gevolg van deze handelwijze niet zijn toegenomen, is in het kader van de verzochte toelating tot de schuldsaneringsregeling niet relevant. Hieruit volgt dat het hoger beroep faalt. Van bijzondere omstandigheden op grond waarvan het verzoek desondanks zou moeten worden toegewezen is onvoldoende gebleken. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd.
4 De beslissing
Het hof, rechtdoende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank te Zutphen van 16 mei 2006.
Dit arrest is gewezen door mrs. Mannoury, Rijken en Groen en in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 juli 2006.
Bij afwezigheid van de voorzitter is dit arrest ondertekend door mr. Groen.