ECLI:NL:GHARN:2006:AY9774

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
27 september 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
VI 5/06
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot het achterwege blijven van de vervroegde invrijheidstelling in verband met leiding geven aan een criminele organisatie

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 27 september 2006 uitspraak gedaan over een vordering van het Openbaar Ministerie (OM) tot het achterwege blijven van de vervroegde invrijheidstelling van een veroordeelde. De vordering is gebaseerd op de veronderstelling dat de veroordeelde, die eerder was veroordeeld tot gevangenisstraffen van twaalf en vier jaren, zich ernstig heeft misdragen door leiding te geven aan een criminele organisatie die zich bezighield met drugshandel. De advocaat-generaal heeft de vordering ingediend na de aanhouding van de veroordeelde op 17 november 2004 in verband met nieuwe strafbare feiten. De verdediging betoogde dat de advocaat-generaal niet bevoegd was om de vordering in te dienen, omdat de gevangenisstraf van twaalf jaren al volledig was geëxecuteerd. Het hof oordeelde echter dat de vordering terecht was ingediend, omdat de straffen aaneensluitend ten uitvoer gelegd dienden te worden en de vordering onverwijld was ingediend. Het hof verwierp de verweren van de raadsman en oordeelde dat het OM vrij was om te bepalen of er voldoende aanleiding was voor de vordering. Het hof besloot het onderzoek te heropenen en de behandeling van de zaak aan te houden totdat het gerechtshof in Amsterdam eindarrest had gewezen in de nieuwe strafzaak tegen de veroordeelde. De zaak werd aangehouden met de instructie dat de advocaat-generaal de vordering uiterlijk in april 2007 opnieuw moest aanbrengen.

Uitspraak

VI-nummer: 05-06
Uitspraak: 27 september 2006
Gerechtshof te Arnhem
Kamer als bedoeld in artikel 67 van de wet op de rechterlijke organisatie.
Het hof heeft te beslissen op de op 7 juli 2006 ingekomen vordering van de advocaat-generaal te Den Haag van 4 juli 2006, strekkende tot het achterwege blijven van de vervroegde invrijheidstelling van:
[VEROORDEELDE],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
thans gedetineerd in [verblijfplaats].
Het hof heeft ter openbare terechtzitting van 13 september 2006 gehoord de veroordeelde en de raadsman van veroordeelde, mr J.I.M.G. Jahae, advocaat te Amsterdam, alsmede de advocaat-generaal bij dit hof, die heeft geconcludeerd de behandeling van de zaak aan te houden teneinde de uitkomst van de feitelijke behandeling van de nieuwe strafzaak door het gerechtshof te Amsterdam af te wachten.
Overwegingen
1. Grondslag van de vordering
De vordering strekt ertoe dat de vervroegde invrijheidstelling met betrekking tot de bij arrest van 2 juni 1998 van het gerechtshof Den Haag en bij arrest van 8 februari 2002 van gerechtshof te 's-Hertogenbosch opgelegde gevangenisstraffen van respectievelijk twaalf jaren en vier jaren, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, achterwege zal blijven.
Aan de vordering is ten grondslag gelegd dat veroordeelde zich na de aanvang van de tenuitvoerlegging van zijn straf zeer ernstig heeft misdragen, zoals bedoeld in artikel 15a, eerste lid aanhef en sub c van het Wetboek van Strafrecht.
Uit de stukken van het dossier en het verhandelde tijdens het onderzoek ter terechtzitting is het hof hierover het volgende gebleken. Veroordeelde is op 17 november 2004 aangehouden in verband met nieuwe strafbare feiten. Hij zou onder meer leiding hebben gegeven aan een criminele organisatie die zich bezig hield met de handel in drugs. Blijkens het vonnis van de rechtbank 's-Gravenhage is veroordeelde op 3 maart 2006 wegens het leiding geven aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van tweeënveertig maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht. Tegen dit vonnis is hoger beroep aangetekend.
2. Bevoegdheid van de advocaat-generaal/ontvankelijkheid van de vordering
De raadsman heeft overeenkomstig zijn pleitnota betoogd dat de advocaat-generaal te Den Haag niet bevoegd is een vordering strekkende tot het achterwege blijven van de vervroegde invrijheidstelling in te dienen. Hij heeft hiertoe aangevoerd dat de bij arrest van 2 juni 1998 van het gerechtshof Den Haag opgelegde gevangenisstraf van 12 jaren op het moment van indienen van de vordering reeds volledig geëxecuteerd was. Tevens heeft hij betoogd dat de vordering zich niet kan uitstrekken over dat gedeelte van de vervroegde invrijheidstelling dat rechtstreeks voortvloeit uit voornoemde uitspraak waarvan de executie geheel achter de rug was. Zijns inziens is de advocaat-generaal onbevoegd dan wel dient het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in zijn vordering te worden verklaard.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
Artikel 15, vijfde lid, van het Wetboek van Strafrecht luidt:
"Indien de veroordeelde meer dan één vrijheidsstraf geheel of gedeeltelijk heeft te ondergaan, worden deze zo enigszins mogelijk aaneensluitend ten uitvoergelegd. In dat geval worden de tenuitvoer te leggen gedeelten gezamenlijk, met uitzondering van vervangende hechtenis, als één vrijheidsstraf aangemerkt, waarop dit artikel en artikel 15a toepasselijk zijn".
Gelet op de tekst van dit artikellid kan in geval van een aaneensluitende vrijheidsbeneming uit hoofde van verschillende veroordelingen tot vrijheidsstraffen -voordat beide straffen zijn geëxecuteerd- niet worden gezegd dat één van de opgelegde vrijheidsstraffen waarop de vordering mede is gestoeld reeds is geëxecuteerd. In de onderhavige zaak is de vordering gestoeld op het arrest van 2 juni 1998 van het gerechtshof Den Haag en het arrest van 8 februari 2002 van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch. Dit brengt met zich dat in de onderhavige zaak zowel de advocaat-generaal te Den Haag als de advocaat-generaal te 's-Hertogenbosch bevoegd is een vordering tot het achterwege blijven van de vervroegde invrijheidstelling in te dienen.
De verweren worden verworpen.
3. Onverwijldheid van de vordering
De raadsman heeft zoals verwoord in zijn pleitnota betoogd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard, nu de vordering niet onverwijld is ingediend. Hij heeft hiertoe aangevoerd dat de vordering in een eerder stadium had kunnen worden ingediend. Op 17 november 2004 is veroordeelde aangehouden in verband met nieuwe strafbare feiten. Op 4 juli 2006, twintig maanden na het intreden van deze omstandigheid, is de vordering tot het achterwege blijven van de vervroegde invrijheidstelling ingediend. De advocaat-generaal had bij gelegenheid van de Bosche zaak met parketnummer 20-00684-01 eveneens de vordering kunnen indienen.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
De navolgende feiten en omstandigheden zijn uit de stukken en het verhandelde ter terechtzitting komen vast te staan:
- Gedurende het onderzoek [naam onderzoek] is een ernstig vermoeden ontstaan, dat meerdere personen deel uitmaken van de criminele organisatie, welke geleid, dan wel aangestuurd wordt door veroordeelde. Op grond van diverse zaaksdossiers van het [naam]-onderzoek is gebleken dat verschillende mensen samenwerkten bij het uitvoeren van verdovende middelen;
- Op 17 november 2004 is veroordeelde aangehouden in verband met deze nieuwe strafbare feiten. Hij zou in de periode tussen 1 april 2002 tot en met 15 november 2004 onder meer leiding hebben gegeven aan een criminele organisatie die zich bezig hield met de handel in drugs;
- Er is door [naam], hoofdagent van politie, een ambtsedig proces-verbaal opgemaakt, genummerd [nummer], betreffende deelneming aan een criminele organisatie (naam onderzoek), gesloten en ondertekend op 25 februari 2005;
- Er zijn vervolgens aanvullende processen-verbaal opgemaakt. Het tweede aanvullend proces-verbaal inzake het zaaksdossier '140 SR criminele organisatie', genummerd [nummer], in de wettelijke vorm opgemaakt door [naam], hoofdagent van politie, is gesloten en ondertekend op 29 augustus 2005;
- Op 3 maart 2006 is veroordeelde door de rechtbank te 's-Gravenhage veroordeeld wegens het leiding geven aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven tot een gevangenisstraf voor de duur van tweeënveertig maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht;
- Op 4 juli 2006 is de vordering tot het achterwege blijven van de vervroegde invrijheidstelling ingediend.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat de vordering onverwijld is ingediend, zoals voorgeschreven bij artikel 15a, tweede lid van het Wetboek van Strafrecht. Het staat het openbaar ministerie vrij te bepalen of het in bepaalde gedragingen of een veroordeling voldoende aanleiding ziet een vordering te doen de vervroegde invrijheidstelling achterwege te laten. Aan de onderhavige vordering is ten grondslag gelegd dat veroordeelde zich na de aanvang van de tenuitvoerlegging van zijn straf zeer ernstig heeft misdragen, zoals bedoeld in artikel 15a, eerste lid aanhef en sub c van het Wetboek van Strafrecht. Hij zou onder meer leiding hebben gegeven aan een criminele organisatie die zich bezig hield met de handel in drugs. Gelet op de aard van deze verdenking en de ontkennende opstelling van veroordeelde is het niet onbegrijpelijk dat het openbaar ministerie eerst het oordeel van de rechtbank heeft willen afwachten, alvorens de vordering in te dienen.
4. Ernstige misdraging
Tevens heeft de raadsman overeenkomstig zijn pleitnota betoogd dat er geen sprake is van een ernstige misdraging als bedoeld in de zin van artikel 15a, eerste lid aanhef en sub c van het Wetboek van Strafrecht. Zijns inziens heeft dit artikellid slechts betrekking op incidenten die rechtstreeks verband houden met de detentie. Activiteiten die geen verband houden met de detentiesituatie zouden geen ernstige misdragingen zijn.
Hetgeen de raadsman heeft betoogd, vindt naar het oordeel van het hof geen steun in het recht. Het verweer wordt verworpen.
5. Stukken aan het dossier toevoegen
De raadsman heeft zoals verwoord in zijn pleitnota verzocht de zaak aan te houden teneinde het detentiedossier, alsmede een reclasseringsrapport aan het dossier te doen toevoegen.
Het hof acht het toevoegen van het detentiedossier, alsmede het reclasseringsrapport niet noodzakelijk. Het verzoek wordt derhalve afgewezen.
6. Heropening van het onderzoek.
Met de raadsman en de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat het wenselijk is meer informatie te verkrijgen omtrent het verloop van de thans lopende strafzaak tegen veroordeelde. Het hof heropent derhalve het onderzoek en bepaalt, dat de behandeling van de zaak wordt aangehouden totdat het gerechtshof in het kader van de nieuwe strafzaak met parketnummer [nummer] eindarrest heeft gewezen. De advocaat-generaal wordt verzocht de vordering uiterlijk in april 2007 weer op zitting aan te brengen.
Toegepaste wetsartikelen
Het hof heeft gelet op de artikelen 15a en 15b en 15c van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING:
Het hof:
- heropent het onderzoek;
- bepaalt, dat de behandeling van de zaak voor onbepaalde tijd wordt aangehouden, totdat het gerechtshof in het kader van de nieuwe strafzaak met parketnummer [nummer] eindarrest heeft gewezen;
- verzoekt de advocaat-generaal in overleg met de voorzitter de zaak uiterlijk op een zitting in april 2007 opnieuw aan te brengen;
- beveelt de oproeping van veroordeelde tegen de nog nader te bepalen terechtzitting en met tijdige kennisgeving daarvan aan de raadsman van veroordeelde.
Aldus gewezen door:
mr J.W.P. Verheugt, voorzitter
mrs J.A.W. Lensing en H.G.W. Stikkelbroeck, raadsheren
in tegenwoordigheid van mr N.M.H. van Ek, griffier
en op 27 september 2007 ter openbare terechtzitting uitgesproken.