Parketnummer: 21-002260-05
Uitspraak d.d.: 29 september 2006
TEGENSPRAAK
meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank te Zwolle van 14 april 2005 in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1977],
wonende te [woonplaats],[adres],
thans verblijvende in [inrichting]
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van `29 juni 2006 en 15 september 2006 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal (zie voor de inhoud van de vordering bijlage I), na voorlezing aan het hof overgelegd, en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis, waarvan beroep, vernietigen nu het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
(zie voor de inhoud van de dagvaarding bijlage IIa en voor de inhoud van de wijziging van de tenlastelegging bijlage IIb)
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen, dat verdachte het onder 5 tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging verkregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het onder 1, 2 primair, 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
(zie voor de inhoud van de bewezenverklaring bijlage III)
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezene levert op de misdrijven
ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde:
Afpersing, gepleegd door twee of meer verenigde personen.
en
Diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, of gemakkelijk te maken, gepleegd door twee of meer verenigde personen.
ten aanzien van het onder 2 primair bewezenverklaarde:
Poging tot afpersing, gepleegd door twee of meer verenigde personen.
ten aanzien van het onder 3 bewezenverklaarde:
Diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van inklimming.
ten aanzien van het onder 4 bewezenverklaarde:
Poging tot diefstal, gevolgd van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf de vlucht mogelijk te maken, gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De deskundigen drs. M.A. Westerborg, psychiater, drs. P.M. Zijlstra, psycholoog en mw. M.A.G. Eikelenboom-Colen, forensisch milieuonderzoeker, hebben op gronden als in hun rapportage d.d. 7 april 2006 omschreven geconcludeerd dat de bewezen verklaarde feiten verdachte slechts in verminderde mate kunnen worden toegerekend.
Het hof verenigt zich niet met deze conclusie.
Naar het oordeel van het hof is in het bijzonder niet voldoende aannemelijk geworden dat verdachte op grond van de door de deskundigen gediagnosticeerde persoonlijkheidsstoornis met de daaraan volgens de deskundigen verbonden niet (altijd) juiste perceptie van de realiteit zozeer beperkt werd in zijn keuzes tussen verschillende gedragsalternatieven, dat hij ten aanzien van de bewezen verklaarde feiten niet of niet geheel vrij was bij de keuze om deze feiten wel of niet te plegen. Zelfs indien met de deskundigen zou moeten worden aangenomen dat verdachte niet primair uit financieel gewin is overgegaan tot het plegen van de bewezen verklaarde feiten maar veeleer uit een behoefte om aanzien, bewondering en respect te verwerven, zijn in de persoon van verdachte en in zijn geschiedenis onvoldoende aanknopingspunten te vinden om het oordeel te rechtvaardigen dat hij zijn wil niet volledig in vrijheid heeft kunnen bepalen. Het hof is dan ook van oordeel dat de bewezen verklaarde feiten verdachte volledig kunnen worden toegerekend.
Door de deskundigen wordt de kans op recidive als onaanvaardbaar hoog ingeschat. Het hof deelt die inschatting niet. Verdachte is niet eerder voor soortgelijke feiten met justitie in aanraking gekomen. Bovendien dient te worden opgemerkt dat de bijzondere set van omgevingsvariabelen in de relationele sfeer, die door het hof als van doorslaggevende betekenis wordt geacht voor de bewezenverklaarde feiten, zich drastisch en in voor verdachte gunstige zin heeft gewijzigd.
De rechtbank heeft verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de tijd van vijf jaren en zes maanden. Verdachte is in hoger beroep gekomen. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren en zes maanden, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen -en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van na te melden duur leiden - dat verdachte zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan een bedrijfsinbraak en een inbraak in een woning. Daarnaast heeft hij met anderen een gewelddadige overval in een woning en een poging tot een overval op een sekshuis gepleegd. In beide gevallen werd een vuurwapen gebruikt. Bij de overval in de woning zijn de slachtoffers[benadeelde 2] en [benadeelde 1] met grof geweld tegemoet getreden. Gebleken is dat het gebeuren een enorme indruk op hen heeft gemaakt en dat zij daarvan zeer ernstige psychische gevolgen hebben ondervonden en nog ondervinden. Die psychische schade laat zich moeilijk overschatten. Bij de poging tot een overval op het sekshuis, waarbij het gebruikte vuurwapen was doorgeladen, is het gelukkig bij een poging gebleven en is er, behoudens een van de mededaders, niemand gewond geraakt. Dat is een gelukkige omstandigheid die niet aan verdachte te danken is. Deze zaak had licht anders kunnen aflopen. Woning- en bedrijfsinbraken zijn weliswaar feiten van een andere orde dan overvallen maar ook dit zijn ernstige feiten waarvan de slachtoffers materiële en/of immateriële schade ondervinden.
Ten voordele van verdachte houdt het hof rekening met het feit dat verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten met justitie in aanraking is gekomen.
Alles afwegende komt het hof, ook rekening houdend met de vrijspraak van het onder 5 ten laste gelegde, tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur.
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
De benadeelde partij heeft in eerste aanleg een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van € 750,- ingesteld. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van verdachtes onder 1 bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Het hof ziet aanleiding terzake de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen als na te melden.
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
De benadeelde partij heeft in eerste aanleg een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van € 6.514,52 ingesteld. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 3.154,-. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van verdachtes onder 1 bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Ten aanzien van de gestelde inkomensschade acht het hof een bedrag van € 2.000,- bij wijze van voorschot toewijsbaar. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Voor het overige is de vordering naar het oordeel van het hof niet van zo eenvoudige aard dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Het hof ziet tevens aanleiding terzake de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen als na te melden.
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3]
De benadeelde partij heeft in eerste aanleg een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van € 5.321,- ingesteld. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep niet toegewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
De vordering is naar het oordeel van het hof niet van zo eenvoudige aard dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding. De benadeelde partij kan daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 24c, 36f, 45, 57, 310, 311, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.
Vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen, dat verdachte het onder 5 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen, dat verdachte het onder 1, 2 primair, 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) jaren en 6 (zes) maanden.
Bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
de aan [benadeelde 1] toegebrachte schade
Veroordeelt verdachte aan de benadeelde partij, [benadeelde 1], te betalen een bedrag van € 750,00 (zevenhonderdvijftig euro).
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan veroordeelde de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij, genaamd [benadeelde 1], een bedrag te betalen van € 750,00 (zevenhonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 15 (vijftien) dagen hechtenis.
Bepaalt dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij inzoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
de aan [benadeelde 2] toegebrachte schade
Veroordeelt verdachte aan de benadeelde partij, [benadeelde 2], te betalen een bedrag van
€ 3.154,00 (drieduizend honderdvierenvijftig euro).
Verklaart de benadeelde partij, [benadeelde 2], in haar vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij in zoverre haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan veroordeelde de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij, genaamd [benadeelde 2], een bedrag te betalen van € 3.154,00 (drieduizend honderdvierenvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 63 (drieënzestig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij inzoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
de aan [benadeelde 3] toegebrachte schade
Verklaart de benadeelde partij, [benadeelde 3], in haar vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Aldus gewezen door
mr A.G. Coumans, voorzitter,
mr J.D. den Hartog en mr A. van Waarden, raadsheren,
in tegenwoordigheid van B.J. Berendsen, griffier,
en op 29 september 2006 ter openbare terechtzitting uitgesproken.