ECLI:NL:GHARN:2006:AY5689

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
25 juli 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
TBS 2006\101
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Vegter
  • A. van der Herberg
  • Dik
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging terbeschikkingstelling na te late indiening vordering

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 25 juli 2006 uitspraak gedaan over de verlenging van de terbeschikkingstelling van een terbeschikkinggestelde. De rechtbank te 's-Hertogenbosch had op 8 december 2005 de terbeschikkingstelling met een jaar verlengd, maar het hof heeft deze beslissing vernietigd. De vordering tot verlenging was te laat ingediend door de officier van justitie, die deze pas op 13 oktober 2005 indiende, terwijl de termijn voor indiening tussen 29 juli 2005 en 28 augustus 2005 had gelegen. Het hof oordeelde dat de te late indiening hoofdzakelijk een administratieve onvolkomenheid betrof, veroorzaakt door een verkeerde uitleg van de indiening van een vordering tot hervatting van de verpleging.

Het hof heeft vastgesteld dat de terbeschikkinggestelde de voorwaarden van de voorwaardelijke beëindiging van de verpleging niet had nageleefd, onder andere door alcohol te drinken. Dit leidde tot de conclusie dat noodzakelijke klinische behandeling van de alcoholafhankelijkheid moeilijk te realiseren was. Het hof oordeelde dat het justitiële kader van de maatregel nog steeds dringend noodzakelijk was, gezien de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen. De getuige-deskundige had verklaard dat de alcoholverslaving klinisch behandeld moest worden en dat de risicofactoren voor het plegen van delicten nog steeds aanwezig waren.

Uiteindelijk heeft het hof besloten om de terbeschikkingstelling met een termijn van een jaar te verlengen, waarbij het belang van de veiligheid van anderen zwaarder woog dan de belangen van de terbeschikkinggestelde. De beslissing werd genomen in aanwezigheid van de raadsheren en de griffier, en werd openbaar uitgesproken op 25 juli 2006.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM
TBS 2006\101
Beslissing d.d. 25 juli 2006
De kamer van het hof als bedoeld in artikel 67 van de Wet op de rechterlijke organisatie heeft te beslissen op het beroep van
[terbeschikkinggestelde],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
verblijvende in [verblijfplaats].
Het beroep is ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank te 's-Hertogenbosch van 8 december 2005, houdende verlenging van de terbeschikkingstelling met een termijn van een jaar.
Overwegingen:
Het hof zal de beslissing van de rechtbank dienen te vernietigen, gelet op het feit dat het hof recht zal doen mede op grond van hetgeen de getuige-deskundige ter terechtzitting heeft verklaard.
Het hof is, met de raadsman en de advocaat-generaal, van oordeel dat de verlengingsvordering door de officier van justitie te laat is ingediend. Gelet op de expiratiedatum, 27 september 2005, behoorde de officier van justitie een vordering tot verlenging van de terbeschikkingstelling tussen 29 juli 2005 en 28 augustus 2005 in te dienen. De verlengingsvordering is echter pas op 13 oktober 2005 ingediend. Op grond van artikel 509oa van het Wetboek van Strafvordering is een verlengingvordering, die later dan een maand vóór het tijdstip waarop de terbeschikkingstelling door tijdsverloop zal eindigen, doch binnen een redelijke termijn is ingediend, niettemin ontvankelijk, indien er bijzondere omstandigheden aanwezig zijn waardoor de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen, ondanks het belang van de terbeschikkinggestelde, verlenging van de terbeschikkingstelling eist.
Uitgangspunt is dat de vordering ruim anderhalve maand te laat is ingediend. Van een onderbreking van de termijn van de terbeschikkingstelling, als bedoeld in artikel 38f van het Wetboek van Strafrecht, is geen sprake. De te late indiening van de vordering tot verlenging van de terbeschikkingstelling is gelet op alle in aanmerking komende belangen niet onredelijk. Daarbij verdient allereerst vermelding dat de terbeschikkinggestelde in redelijkheid kon verwachten dat een vordering tot verlenging zou worden ingediend. Immers, op 21 april 2005 heeft de officier van justitie een vordering tot hervatting van de verpleging ingediend. Uit de indiening van die vordering kan in redelijkheid worden afgeleid dat er niet het voornemen bestaat om op korte termijn een einde aan de tenuitvoerlegging van de maatregel te maken door geen verlenging meer te vorderen. De te late indiening van de vordering is daarmee in hoofdzaak een administratieve onvolkomenheid, die mede berust op een verkeerde uitleg van de betekenis van de indiening van een vordering tot hervatting van de verpleging voor de berekening van de termijn voor de indiening van de vordering tot verlenging. De bijzondere omstandigheden zijn hier de volgende: de terbeschikkinggestelde heeft de voorwaarden die zijn gesteld bij de voorwaardelijke beëindiging van de verpleging (naar thans is gebleken zelfs tot tweemaal toe) niet nageleefd door onder meer alcohol te drinken; gebleken is dat noodzakelijke klinische behandeling van de alcoholafhankelijkheid van de terbeschikkinggestelde moeilijk realiseerbaar is. Met deze laatste feitelijke constatering beoogt het hof nog niet zonder meer vooruit te lopen op de thans nog aanhangige vordering tot hervatting van de verpleging. Het hof oordeelt slechts dat thans het justitiële kader van de maatregel nog dringend noodzakelijk is.
In het bijzonder gelet op de advisering is het hof van oordeel dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen de verlenging van de terbeschikkingstelling eist als in de hierna te vermelden beslissing vervat. Uit de adviesrapporten van De Grift volgt dat bij betrokkene sprake is van alcoholafhankelijkheid en een gemengde persoonlijkheidsstoornis. Positief is dat betrokkene veel heeft geleerd en meer zicht heeft gekregen op zijn eigen functioneren. Gebleken is echter dat betrokkene zich niet aan de voorwaarde met betrekking tot het niet gebruiken van alcohol kan houden en dat de risicofactoren voor het plegen van delicten nog steeds in dezelfde mate aanwezig zijn. De getuige-deskundige heeft ter zitting verklaard dat de alcoholverslaving van betrokkene klinisch zal moeten worden behandeld. De komende tijd zal besteed moeten worden aan een toename van de stabilisering van het leven van betrokkene.
Gelet op het bovenstaande is het hof van oordeel dat een verlenging van de maatregel met een termijn van een jaar is geïndiceerd.
Beslissing:
Het hof:
Vernietigt de beslissing van de rechtbank te 's-Hertogenbosch van 8 december 2005 met betrekking tot de terbeschikkinggestelde.
Verlengt de terbeschikkingstelling met een termijn van een jaar.
Aldus gedaan door
mr Vegter als voorzitter,
mrs Van der Herberg en Dik als raadsheren,
en drs Boon en drs Harmsen als raden,
in tegenwoordigheid van mr Jansen als griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 25 juli 2006.
Mr Dik en de raden zijn buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.