ECLI:NL:GHARN:2006:AY5387

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
15 juni 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
2006/412
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verantwoordelijkheid van de ondernemer voor schulden voortvloeiend uit onoorbare handelingen binnen de onderneming

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 15 juni 2006 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verantwoordelijkheid van [appellante] voor schulden die voortvloeiden uit onoorbare handelingen binnen haar onderneming. De onderneming stond vanaf 1 januari 2001 op naam van [appellante], die ook feitelijk als chauffeur binnen de onderneming werkzaam was. Het hof oordeelde dat [appellante] niet te goeder trouw was ten aanzien van de schuld aan NUON van € 98.754,78, die voortkwam uit een hennepkwekerij die in de bedrijfsloods was aangetroffen. Ondanks haar ontkenning van kennis van de kwekerij, oordeelde het hof dat het niet geloofwaardig was dat zij niet op de hoogte was van de illegale activiteiten, gezien de lange periode van exploitatie en de huurinkomsten die haar echtgenoot ontving.

Het hof benadrukte dat [appellante] als ondernemer verantwoordelijk is voor de gang van zaken binnen de onderneming en dat zij het risico nam op schulden door de onderneming op haar naam te zetten. Het hof concludeerde dat zij onvoldoende toezicht had gehouden op de bedrijfsvoering, wat haar te verwijten viel. De rechtbank had eerder het verzoek van [appellante] tot toepassing van de schuldsaneringsregeling afgewezen, en het hof bevestigde deze beslissing. De mondelinge behandeling vond plaats op 8 juni 2006, waarbij zowel [appellante] als haar echtgenoot en de curator aanwezig waren. Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank, waarbij het verzoek van [appellante] om de schuldsaneringsregeling toe te passen werd afgewezen.

Uitspraak

15 juni 2006
eerste civiele kamer
rekestnummer 2006/412
G E R E C H T S H O F T E A R N H E M
Arrest
in de zaak van:
[appellante] e/v [X.],
wonende te [woonplaats],
appellante,
procureur: mr. J.J. Merkelijn.
1 Het geding in eerste aanleg
1.1 Bij vonnis van 16 maart 2005 heeft de rechtbank te Arnhem appellante (hierna te noemen: [appellante]) handelende onder de namen [A], [B] en [C] in staat van faillissement verklaard. De rechtbank heeft mr. B.J. Engberts tot rechter-commissaris benoemd en mr. C.J. Tijman tot curator.
1.2 Bij vonnis van de rechtbank te Arnhem van 20 april 2006 is het verzoek van [appellante] tot definitieve toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling afgewezen. Het hof verwijst naar voornoemd vonnis, dat in fotokopie aan dit arrest is gehecht.
2 Het geding in hoger beroep
2.1 Bij ter griffie van het hof op 28 april 2006 per fax en op 1 mei 2006 per gewone post ingekomen verzoekschrift is [appellante] in hoger beroep gekomen van voornoemd vonnis van 20 april 2006 en heeft zij het hof verzocht dit vonnis te vernietigen en alsnog het verzoek om toepassing van de schuldsaneringsregeling toe te wijzen.
2.2 Het hof heeft kennisgenomen van het verzoekschrift en de daarbij behorende stukken, alsmede van een brief met bijlagen van de curator, mr. C.J. Tijman (hierna te noemen: de curator), van 23 mei 2006 en van twee brieven met bijlagen van de procureur van [appellante] van 24 mei 2006 en 31 mei 2006.
2.3 De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 8 juni 2006, waarbij [appellante] is verschenen in persoon, bijgestaan door haar procureur. Voorts zijn de curator en [X.], de echtgenoot van [appellante] (hierna te noemen: [X.]), verschenen.
3 De motivering van de beslissing in hoger beroep
3.1 Het hoger beroep is tijdig ingesteld.
3.2 [appellante] en [X.] zijn buiten gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd.
3.3 [X.] heeft van 1 april 1993 tot 1 januari 2001 een onderneming in de vorm van een eenmanszaak geëxploiteerd met de handelsnamen [A] / [B] / [C] (hierna te noemen: de onderneming). [appellante] heeft de onderneming met ingang van 1 januari 2001 overgenomen, zo blijkt uit een koopovereenkomst van 15 januari 2001. [X.] heeft gedurende de gehele periode - ook na overname door [appellante] - feitelijk leiding gegeven aan de onderneming. Bij vonnis van 5 januari 2005 is [X.] in staat van faillissement verklaard.
3.4 De politie heeft begin 2005 een hennepkwekerij aangetroffen in de bedrijfsloods waar de onderneming was gevestigd. De hennepkwekerij bevond zich achter een dubbele wand die parallel liep aan één van de buitenmuren van de loods. Via een kastenwand in het kantoor van de onderneming kon men de kwekerij bereiken. Er werd kennelijk illegaal stroom afgetapt. NUON heeft naar aanleiding hiervan een naheffingsaanslag aan [appellante] opgelegd van € 98.754,78.
3.5 [appellante] heeft in hoger beroep gesteld dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat zij niet te goeder trouw is geweest ten aanzien van het ontstaan van voormelde schuld aan NUON. [X.] heeft buiten haar medeweten een deel van het bedrijfspand door financiële problemen verhuurd aan derden. Hij was niet op de hoogte van de door derden gepleegde energiefraude.
[appellante] heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat zij niet weet wie de huurders van het gedeelte van het bedrijfspand zijn, dat zij niet op de hoogte was van de hennepkwekerij, dat zij ook niet weet hoe groot de ruimte waar zich de hennepkwekerij bevond was en dat zij nooit onbekenden op het bedrijfsterrein heeft gezien.
3.6 De curator heeft in hoger beroep gesteld dat het verzoek van [appellante] om toepassing van de schuldsaneringsregeling dient te worden afgewezen. De curator verwijst hierbij naar de door hem overgelegde faillissementsverslagen en naar het feit dat [appellante] nieuwe schulden heeft laten ontstaan.
3.7 Het hof overweegt als volgt. Uit de processtukken is gebleken dat de onderneming vanaf 1 januari 2001 op naam van [appellante] staat. Dit feit brengt met zich dat [appellante] vanaf die datum als ondernemer in beginsel (zelf) verantwoordelijk is voor de gang van zaken binnen die onderneming.
[appellante] was zelf ook feitelijk binnen de onderneming werkzaam, namelijk als chauffeur. Omdat de onderneming ook feitelijk op haar naam stond, zal zij regelmatig van het kantoor gebruik hebben gemaakt, waar zich ook de toegang tot de hennepkwekerij bevond. Gelet op de lange periode dat de hennepkwekerij is geëxploiteerd (van 2001 tot begin 2005), acht het hof het niet geloofwaardig dat zij van het bestaan van die kwekerij niet heeft geweten, ook als daar, zoals [appellante] heeft verklaard, alleen ’s nachts in werd gewerkt. Haar echtgenoot ontving immers ook huurinkomsten hieruit, die niet gering geweest zullen zijn. Het is niet geloofwaardig dat hij dit voor haar verborgen heeft weten te houden, hetgeen overigens ook niet is gesteld. Het hof gaat er dan ook vanuit dat [appellante] moet hebben geweten van de hennepkwekerij. Daar komt bij dat zij - nu zij er mee heeft ingestemd dat de onderneming op haar naam kwam - het risico nam dat zij geconfronteerd zou worden met schulden voortvloeiend uit de bedrijfsvoering. Door er op geen enkele wijze op toe te zien hoe namens haar die bedrijfsvoering plaatsvond, valt (ook) haar te verwijten dat zij zich thans geconfronteerd ziet met schulden die het gevolg zijn van onoorbare handelingen die in het bedrijfspand plaatsvonden.
Gelet op het voorgaande is het hof - evenals de rechtbank - van oordeel dat [appellante] niet te goeder trouw is geweest ten aanzien van het ontstaan van de schuld aan NUON van € 98.754,78.
3.8 Alles overziende is het hof van oordeel dat het hoger beroep faalt. Van bijzondere omstandigheden op grond waarvan het verzoek desondanks zou moeten worden toegewezen is onvoldoende gebleken. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd.
4 De beslissing
Het hof, rechtdoende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank te Arnhem van 20 april 2006.
Dit arrest is gewezen door mrs. Van den Brink, Rijken en Vaessen en in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 juni 2006.