ECLI:NL:GHARN:2006:AX6538
Gerechtshof Arnhem
- Hoger beroep
- M. Makkink
- A. van Loo
- J. Tjittes
- Rechtspraak.nl
Toelating en verblijf van onderdanen uit associatielanden in Nederland en de vereisten voor een verblijfsvergunning
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 25 april 2006 uitspraak gedaan in hoger beroep over de rechtsgeldigheid van de vergunningen voor prostituées uit verschillende landen. De appellant, die werkzaam was als exploitant van prostitutie, betoogde dat de onderdanen van associatielanden, zoals Polen, Bulgarije en Letland, recht hadden om in Nederland als zelfstandige te werken zonder dat zij beschikten over een verblijfsvergunning of tewerkstellingsvergunning. Het hof heeft vastgesteld dat de aangetroffen prostituées niet beschikten over een rechtsgeldige vergunning tot verblijf en evenmin over een machtiging tot voorlopig verblijf, wat in strijd is met de Vreemdelingenwet 2000 en het Vreemdelingenbesluit 2000. Het hof heeft daarbij verwezen naar een uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen, waarin werd gesteld dat de uitoefening van het recht op toelating tot en verblijf in EU-lidstaten niet absoluut is en kan worden beperkt door nationale regelgeving.
Het hof heeft verder geoordeeld dat de Nederlandse autoriteiten de eis mogen stellen dat vrouwen uit de associatielanden eerst in hun land van herkomst een machtiging tot voorlopig verblijf aanvragen voordat zij een verblijfsvergunning voor arbeid als zelfstandige in Nederland kunnen aanvragen. Dit is in overeenstemming met de associatieverdragen, die niet in de weg staan aan een stelsel van voorafgaande controle. De appellant heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om het hof te informeren over de beantwoording van prejudiciële vragen, wat het hof heeft doen besluiten om hem niet toe te laten tot verdere inlichtingen.
Uiteindelijk heeft het hof het vonnis van de rechtbank te Arnhem van 5 november 2003 bekrachtigd en de appellant veroordeeld in de kosten van het hoger beroep. De kosten zijn vastgesteld op € 3.129,- voor salaris van de procureur en € 288,- voor griffierecht, met de verklaring dat deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad is.