ECLI:NL:GHARN:2006:AX3989

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
11 april 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
2004/966
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Heisterkamp
  • A. Tjittes
  • J. Olthof
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake schadevergoeding melkquotum tussen gemeente en B.V.

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem diende, ging het om een hoger beroep inzake de schadevergoeding met betrekking tot een melkquotum. De zaak is gestart na een tussenarrest van 18 oktober 2005, waarin het hof partijen de gelegenheid gaf om hun standpunten schriftelijk toe te lichten. Op 11 april 2006 heeft het hof de zaak verder beoordeeld. Het hof heeft vastgesteld dat er tussen partijen geen geschil meer bestond over de waarde van het melkquotum, welke is vastgesteld op f 1,-- per kg vet. Dit werd als een definitieve beslissing beschouwd, waar het hof niet op terugkwam. De gemeente 's-Hertogenbosch, als geïntimeerde in het principaal hoger beroep, had recht op een schadevergoeding die berekend werd op basis van het melkquotum van 364.672 kg. Het hof oordeelde dat de gemeente recht had op een vergoeding van € 95.388,--, met wettelijke rente vanaf 1 juli 1999. Het hof vernietigde het eerdere vonnis van de pachtkamer van de rechtbank te 's-Hertogenbosch voor wat betreft de veroordeling in de hoofdzaak, maar bekrachtigde het vonnis voor het overige. Tevens werd [appellante] veroordeeld in de kosten van het principaal hoger beroep, terwijl de kosten van het incidenteel hoger beroep werden gecompenseerd.

Uitspraak

11 april 2006
pachtkamer
rolnummer 2004/966 P
G E R E C H T S H O F T E A R N H E M
Arrest
in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[appellante] B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te ‘s-Hertogenbosch,
appellante in principaal hoger beroep,
geïntimeerde in incidenteel hoger beroep,
procureur: mr. F.J. Boom,
tegen:
de publiekrechtelijke rechtspersoon
de gemeente ‘s-Hertogenbosch,
zetelende te ‘s-Hertogenbosch,
geïntimeerde in principaal hoger beroep,
appellante in incidenteel hoger beroep,
procureur: mr. J.C.N.B. Kaal.
1 Voortzetting van de procedure in hoger beroep
1.1 Naar aanleiding van het tussenarrest van dit hof van 18 oktober 2005 is aan beide partijen ter rolle van 15 november 2005 akte verleend van hun reactie op de door het hof gestelde vraag.
1.2 Vervolgens hebben beide partijen hun standpunt schriftelijk doen bepleiten ter rolle van 21 februari 2006. De pleitnotities bevinden zich bij de stukken.
1.3 Ten slotte hebben partijen wederom de stukken aan het hof overgelegd voor het wijzen van arrest.
2 Voortzetting van de beoordeling van het geschil in hoger beroep
2.1 Het hof verwijst naar hetgeen in zijn tussenarrest van 18 oktober 2005 (verder te noemen: het tussenarrest) is overwogen en beslist. Daarbij wordt volhard.
2.2 In rechtsoverweging 3.8 van dat tussenarrest heeft het hof partijen in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over de vraag of rekening dient te worden gehouden met de vanaf 1985/1986 aangebrachte kortingen op het melkquotum. Beide partijen hebben in hun aktes aangegeven dat hiermee – evenals met de van overheidswege verleende verhogingen – inderdaad rekening zou moeten worden gehouden.
2.3 Uitgaande van een melkquotum van 410.176 kg in 1984/1985 en de percentages zoals weergegeven in productie 2 bij memorie van antwoord in principaal appèl, tevens memorie van grieven in het incidenteel appèl, bedraagt het voor de schadevergoeding in aanmerking te nemen melkquotum 364.672 kg.
2.4 In rov. 3.9 van het tussenarrest is overwogen dat tussen partijen niet meer in geschil is dat rekening gehouden dient te worden met een waarde van f 1,-- per kg vet. Dit dient te worden aangemerkt als een definitieve en zonder voorbehoud gegeven beslissing over de in dit geschil in aanmerking te nemen waarde van het melkquotum. Het hof ziet in hetgeen [appellante] over die waarde bij schriftelijk pleidooi nader aanvoert geen aanleiding – zeker niet in dit stadium van de procedure – om op die beslissing terug te komen.
2.5 Uit het bovenstaande en uit hetgeen in het tussenarrest is beslist vloeit voort dat aan de gemeente toekomt een vergoeding van 50% x 364.672 x (7.74.10 : 28) x 4,17 x fl 1,-- = fl 210.207,73 = (afgerond) € 95.388,--. De grief in incidenteel appèl is deels gegrond en faalt voor het overige.
2.6 De pachtkamer in eerste aanleg heeft [appellante] veroordeeld tot betaling van schadevergoeding met wettelijke rente vanaf 1 juli 1999. Het hof leest in de memorie van grieven geen – althans geen voldoende duidelijk verwoorde – zelfstandige en los van het hoofdverweer staande klacht tegen de ingangsdatum van de wettelijke rente. Het hof heeft in het tussenarrest beide grieven van [appellante] reeds verworpen. [appellante] heeft in haar schriftelijk pleidooi een latere rentedatum bepleit. Dit moet worden beschouwd als een nieuwe grief tegen het vonnis in eerste aanleg. De gemeente heeft echter bezwaar gemaakt tegen het alsnog betrekken van dit punt in het hoger beroep. Reeds hierom kan de kwestie van de rentedatum niet meer in de beoordeling worden betrokken.
2.7 De slotsom luidt dat het aangevallen vonnis in zoverre zal worden vernietigd dat de veroordeling “in de hoofdzaak”, eerste en tweede gedachtestreepje, zal worden vervangen door een veroordeling tot betaling van een bedrag van € 95.388,--. Voor het overige zal dat vonnis worden bekrachtigd. Het hof ziet in deze uitkomst aanleiding tot veroordeling van [appellante] in de kosten van het principaal appèl – het tarief zal worden aangepast aan de toegewezen hoofdsom – en tot compensatie van de kosten van het incidenteel appèl in die zin, dat iedere partij haar eigen kosten draagt.
3 De beslissing
Het hof, recht doende in principaal en incidenteel hoger beroep,
vernietigt het tussen partijen gewezen vonnis van de pachtkamer van de rechtbank te ’s-Hertogenbosch, sector kanton, locatie Boxmeer, van 10 augustus 2004, waarvan beroep, wat betreft de veroordeling onder het kopje “in de hoofdzaak”, eerste en tweede gedachtestreepje, en, in zoverre opnieuw recht doende:
veroordeelt [appellante] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de gemeente te voldoen een bedrag van € 95.388,-- met de wettelijke rente daarover vanaf 1 juli 1999 tot aan de dag van voldoening;
bekrachtigt voormeld vonnis voor het overige;
veroordeelt [appellante] in de kosten van het principaal hoger beroep, aan de zijde van de gemeente tot op heden begroot op € 241,-- wegens griffierecht en € 8.155,-- wegens salaris;
compenseert de kosten van het incidenteel hoger beroep in die zin dat iedere partij haar eigen kosten draagt.
Dit arrest is gewezen door mrs. Heisterkamp, Tjittes en Olthof en de raden ing. De Lorijn en ir. Rogaar en is uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier ter openbare terechtzitting van 11 april 2006.