ECLI:NL:GHARN:2006:AW5529

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
28 april 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
TBS 2006\002
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • mr. Vegter
  • mrs. Buyne
  • mrs. Hilverda
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging terbeschikkingstelling en beoordeling van recidivegevaar

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 28 april 2006 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank te Breda van 6 december 2005, die de terbeschikkingstelling van de terbeschikkinggestelde met twee jaar had verlengd. Het hof oordeelt dat er in het kader van de behandeling van een vordering tot verlenging van de terbeschikkingstelling geen ruimte is om formele of materiële gebreken aan de eerdere oplegging of verlengingen te beoordelen. De wettelijke toets voor de rechter is of de veiligheid van anderen of de algemene veiligheid van personen de verlenging van de maatregel eist. Het hof stelt vast dat dit criterium ook geldt voor personen zonder geldige verblijfstatus in Nederland, en dat er geen sprake is van rechtsongelijkheid tussen terbeschikkinggestelden met en zonder geldige verblijfstitel.

De terbeschikkinggestelde heeft aangegeven terug te willen keren naar Marokko, maar het hof concludeert dat het recidivegevaar onverminderd hoog is. De terbeschikkinggestelde lijdt aan een waanstoornis en een narcistische en paranoïde persoonlijkheidsstoornis, wat blijkt uit een risicotaxatie. Het hof oordeelt dat de veiligheid van anderen de verlenging van de terbeschikkingstelling met een jaar eist, gezien het aanhoudende recidivegevaar en het gebrek aan positieve veranderingen in de toestand van de terbeschikkinggestelde.

Het hof benadrukt dat de kliniek moet proberen tot een doorbraak te komen in de behandeling van de terbeschikkinggestelde, die al tien jaar onder de maatregel valt. De kliniek moet met de terbeschikkinggestelde overeenstemming bereiken over gedrags- en werkafspraken. De beslissing van het hof is om de terbeschikkingstelling met een jaar te verlengen, waarbij de kliniek bij de volgende verlengingszitting moet rapporteren over de inspanningen die zijn verricht.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM
TBS 2006\002
Beslissing d.d. 28 april 2006
De kamer van het hof als bedoeld in artikel 67 van de Wet op de rechterlijke organisatie heeft te beslissen op het beroep van
[Terbeschikkinggestelde],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
verblijvende in [verblijfplaast].
Het beroep is ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank te Breda van 6 december 2005, houdende verlenging van de terbeschikkingstelling met een termijn van twee jaar.
Overwegingen:
1. Het hof zal de beslissing van de rechtbank dienen te vernietigen, daar het recht zal doen mede op grond van nieuwe stukken.
2. Anders dan door de raadsman kennelijk wordt beoogd, is er in het kader van de behandeling van een vordering tot verlenging van de terbeschikkingstelling geen ruimte om ten gronde (formele of materiële) gebreken die zouden kleven aan de oplegging van de terbeschikkingstelling of aan eerdere verlengingen te beoordelen. Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen brengt mee dat thans slechts aan de orde is of er gronden zijn om de vordering tot verlenging toe te wijzen.
3. De terbeschikkinggestelde heeft zich op het standpunt gesteld dat hij wenst terug te keren naar Marokko. De raadsman heeft daaraan toegevoegd dat de terbeschikkinggestelde op dezelfde voet als een illegale vreemdeling in de gelegenheid zou dienen te worden gesteld om naar Marokko terug te keren.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Voor de rechter die een vordering tot verlenging van de terbeschikkingstelling beoordeelt, geldt als wettelijke toets: eist de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen de verlenging van de maatregel? Het hof is van oordeel dat het wettelijk criterium niet alleen geldt voor personen op het Nederlandse grondgebied. Daarbij is niet van doorslaggevend belang of er sprake is van een terbeschikkinggestelde met of zonder een geldige verblijfstatus voor Nederland. Van rechtsongelijkheid tussen terbeschikkinggestelden met en zonder geldige verblijfstitel is dan ook geen sprake. Het feit dat illegale terbeschikkinggestelden in het kader van de tenuitvoerlegging, al dan niet via een "ongewenstverklaring", in voorkomende gevallen kunnen worden begeleid naar land van herkomst doet daar niet aan af.
4. Bij de beoordeling van de verlengingsvordering is dus bepalend of nog sprake is van dusdanig recidivegevaar dat verlenging van de terbeschikkingstelling met dwangverpleging noodzakelijk is. Mede uit het verlengingsadvies van “De Kijvelanden” van 5 juli 2005 volgt dat de terbeschikkinggestelde lijdende is aan een waanstoornis en een narcistische en paranoïde persoonlijkheidsstoornis. Uit de daarop gebaseerde risicotaxatie blijkt dat de terbeschikkinggestelde een onverminderd hoog recidiverisico heeft en dat bij beëindiging van de terbeschikkingstelling de prognose erg ongunstig is. Het huidige toestandsbeeld laat geen positieve kentering zien. Betrokkene heeft een gebrek aan empatisch vermogen en zijn mening is immer ingebed in paranoïde complottheorieën. Er kan worden geconcludeerd dat in de afgelopen maanden geen veranderingen qua stoornis en in de mate van delictgevaarlijkheid bij betrokkene zijn opgetreden.
Op grond van de voorliggende stukken is het hof van oordeel dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen de verlenging van de terbeschikkingstelling eist.
5. Met betrekking tot de termijn van de verlenging overweegt het hof het volgende. Reeds hiervoor is vastgesteld dat de stoornis en het recidivegevaar nog altijd onverminderd aanwezig zijn bij betrokkene. Het hof heeft in zijn beslissing van 7 november 2005 heeft onder meer het volgende overwogen: "Door de juridische strijd die wordt gevoerd, lijken de belangen van betrokkene naar de achtergrond te worden gedrongen. De terbeschikkingstelling is ingegaan op 1 oktober 1996. Tot behandeling is het tot op heden echter niet gekomen, omdat betrokkene, naar hij tegenover het hof heeft bevestigd, niet bereid is aan behandeling mee te werken. De recidivekans blijft door dit verzet bestaan, terwijl de vaardigheden van betrokkene niet toenemen en de terbeschikkinggestelde nog geen sociale steun of sociaal netwerk heeft gevonden. De kliniek schrijft in het aanvullend rapport van 8 april 2005 dat de begeleiding met name gericht is op een rustig verblijf waarbij de groepsmomenten gereduceerd zijn en concludeert dat de terbeschikkinggestelde zeer langdurig zal zijn aangewezen op een verblijf in een forensisch psychiatrische instelling.
Het hof stelt vast dat er van een patstelling sprake is waarin naar het zich laat aanzien niet te verwachten valt dat in de opstelling van de terbeschikkinggestelde tegenover de behandeling wijziging zal komen. Het lijkt alsdan onvermijdelijk dat op termijn bezien zal worden of de terbeschikkinggestelde in aanmerking komt voor verblijf op een zogenaamde longstay afdeling.
Tegenover het hof heeft de terbeschikkinggestelde te kennen gegeven dat hij wel bereid is mee te werken aan begeleiding die erop gericht is zijn voorbereiding op de terugkeer in de samenleving te bevorderen. Het hof beschouwt dit als een aanknopingspunt om een poging te doen tot het doorbreken van de patstelling. Het hof realiseert zich ten volle dat de oppositionele houding van de terbeschikkinggestelde en zijn autoritaire opstelling een doorbraak niet bepaald eenvoudig maakt. Desondanks mag van de kliniek worden verwacht dat deze pogingen onderneemt om tot een doorbraak te komen. Daarbij neemt het hof met name in aanmerking dat de maatregel reeds tien jaar wordt tenuitvoergelegd en de verhouding tussen die duur en het onderliggende feit waarvoor de maatregel is opgelegd mede in aanmerking moet worden genomen. (...) Het lijkt voor de hand te liggen om geleidelijk mogelijkheden te scheppen waardoor daadwerkelijk toetsing van het recidivegevaar in brede zin in de praktijk kan worden gerealiseerd. Het hof is van oordeel dat dit allereerst getoetst dient te worden binnen het kader van de terbeschikkingstelling."
Uit het concept wettelijke aantekeningen over de periode 14 oktober 2005 tot 1 april 2006 blijkt onder meer het volgende: De terbeschikkinggestelde is met een longstaystatus in de Prof. mr W.P.J. Pompekliniek opgenomen. Gezien deze status zijn geen duidelijke behandelpunten geformuleerd, enkel aandachtspunten ten behoeve van de dagelijkse bejegening. Vanwege het feit dat het schorsingsverzoek longstay is toegewezen, wordt de terbeschikkinggestelde vooralsnog niet naar een longstayafdeling overgeplaatst.
Gelet op het bovenstaande zijn er kennelijk nog geen activiteiten ontplooid om tot de door het hof in zijn beslissing van 7 november 2005 geformuleerde en gewenste doorbraak te komen.
Het hof gaat ervan uit dat de kliniek met daadkracht de nodige activiteiten zal ontplooien teneinde bovengenoemde te realiseren. Het hof benadrukt hierbij dat het van groot belang is dat overeenstemming wordt bereikt tussen de kliniek en betrokkene met betrekking tot gedrags- en werkafspraken.
Met name gelet op het zeer korte tijdsverloop dat is verstreken tussen voormelde beslissing van dit hof van 7 november 2005 en de behandeling bij dit hof op 14 april 2006 en tevens in aanmerking genomen de eisen van proportionaliteit, is het hof van oordeel dat verlenging van de terbeschikkingstelling met een jaar is geïndiceerd. Bij de komende verlengingszitting bij de rechtbank kan worden bezien welke inspanningen door de kliniek zijn verricht ten aanzien van betrokkene en kan door de kliniek meer duidelijkheid worden verschaft over de dan geldende stand van zaken.
Beslissing:
Het hof:
Vernietigt de beslissing van de rechtbank te Breda van 6 december 2005 met betrekking tot de terbeschikkinggestelde.
Verlengt de terbeschikkingstelling met een termijn van een jaar.
Aldus gedaan door
mr Vegter als voorzitter,
mrs Buyne en Hilverda als raadsheren,
en dr Kaiser en drs Poll als raden,
in tegenwoordigheid van mr Tang als griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 28 april 2006.
De raden zijn buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.