ECLI:NL:GHARN:2006:AV7406

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
28 maart 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
TBS 36/06
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Verheugt
  • M. Besier
  • J. Lauwaars
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen beslissing rechtbank Rotterdam inzake terbeschikkingstelling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 28 maart 2006 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Rotterdam van 3 januari 2006, waarbij de vordering van de officier van justitie tot verlenging van de terbeschikkingstelling werd afgewezen. De officier van justitie had eerder aan de betrokkene, die in een forensisch psychiatrische kliniek verbleef, de onvoorwaardelijke toezegging gedaan dat er geen hoger beroep zou worden ingesteld. Ondanks deze toezegging heeft de officier van justitie op 10 januari 2006 alsnog hoger beroep ingesteld, wat in strijd werd geacht met de beginselen van een goede procesorde. Het hof oordeelde dat de officier van justitie niet-ontvankelijk diende te worden verklaard in het hoger beroep, omdat er geen zwaarwegende belangen waren die een andere beslissing rechtvaardigden. Het hof benadrukte dat de toezegging van de officier van justitie aan de betrokkene een objectief gerechtvaardigde verwachting had gewekt dat er geen hoger beroep zou volgen. De beslissing van het hof was dat de officier van justitie niet-ontvankelijk werd verklaard in het hoger beroep, en deze uitspraak werd gedaan door de voorzitter en de raadsheren in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM
TBS 2006\036
Beslissing d.d. 28 maart 2006
De kamer van het hof als bedoeld in artikel 67 van de Wet op de rechterlijke organisatie heeft te beslissen op het beroep van het openbaar ministerie in de zaak tegen
[terbeschikkinggestelde],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
verblijvende in [verblijfplaats]
Het beroep is ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank te Rotterdam van 3 januari 2006, houdende afwijzing van de vordering van de officier van justitie tot verlenging van de terbeschikkingstelling.
Overwegingen:
[-] De raadsvrouw heeft ter terechtzitting betoogd dat de officier van justitie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in het door haar ingestelde hoger beroep. De officier van justitie heeft aan betrokkene de toezegging gedaan niet in beroep te gaan. Door vervolgens toch hoger beroep in te stellen heeft de officier van justitie de eerder bij betrokkene opgewekte verwachting geschonden en aldus inbreuk gemaakt op het vertrouwensbeginsel.
Bij de beoordeling van het verweer gaat het hof uit van de navolgende feiten en omstandigheden:
[-] De officier van justitie heeft ter terechtzitting van de rechtbank van 20 december 2005 over de vordering het volgende verklaard: "De rechtbank moet óf de vordering toewijzen, met één of twee jaar, óf de vordering afwijzen”;
[-] Bij vonnis van 3 januari 2006 heeft de rechtbank te Rotterdam de verlengingsvordering van de officier van justitie afgewezen;
[-] Op 6 januari 2006 heeft de raadsvrouw de officier van justitie per fax gevraagd of zij voornemens was appèl in te stellen tegen de beslissing van de rechtbank;
[-] Daarop heeft de officier van justitie gereageerd op 9 januari 2006. De officier van justitie heeft in de voicemail van de verdediging ingesproken dat zij niet voornemens was appèl in te stellen;
[-] Op 9 januari 2006 heeft de raadsvrouw betrokkene, die in de kliniek verbleef, op de hoogte gesteld van de mededeling dat de officier van justitie geen hoger beroep zou instellen en dat betrokkene aldus de kliniek op korte termijn zou kunnen verlaten;
Diezelfde middag werd de officier van justitie gebeld door J.C.J.M. Koolen, hoofd behandeling van het Forensisch Psychiatrisch Instituut "De Rooyse Wissel" met de vraag of de officier van justitie appèl wilde instellen. De officier van justitie heeft ook aan de heer Koolen meegedeeld dat zij geen hoger beroep zou instellen;
[-] Op 10 januari 2006 werd de officier van justitie gebeld door dr A.A.G. Verwaaijen, directeur zorg en behandeling, verbonden aan het Forensisch Psychiatrisch Instituut "De Rooyse Wissel". Zij verzocht de officier van justitie met klem alsnog appèl in te stellen. Als betrokkene plotseling en zonder enige nazorg op straat zou komen te staan zou het recidivegevaar groot zijn.
[-] Naar aanleiding van dit gesprek heeft de officier van justitie op 10 januari 2006 alsnog hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank. Zij heeft daarvan mededeling gedaan aan betrokkene en het kantoor van de raadsvrouw.
Gelet op vorenstaande feiten en omstandigheden, is het hof van oordeel dat de op 9 januari 2006 door de officier van justitie aan de verdediging gedane mededeling niet anders kan worden opgevat dan als een onvoorwaardelijke en uitdrukkelijke toezegging aan betrokkene dat het openbaar ministerie geen hoger beroep zou instellen. Daarmee heeft de officier van justitie bij betrokkene de objectief gerechtvaardigde verwachting gewekt dat het instellen van hoger beroep door het openbaar ministerie achterwege zou blijven. Door alsnog hoger beroep in te stellen heeft de officier van justitie – mede in het licht van de bovengenoemde omstandigheden - naar het oordeel van het hof gehandeld in strijd met de beginselen van een goede procesorde. In beginsel dient aan een dergelijke schending het gevolg te worden verbonden dat de officier van justitie niet-ontvankelijk wordt verklaard in het ingestelde hoger beroep. Dit is slechts anders indien zwaarwegende belangen zich tegen een dergelijke beslissing zouden verzetten. Van dergelijke belangen, die nopen tot een ander oordeel, is in deze zaak niet gebleken (zie ook Hoge Raad 1 april 1997, NJ 1998, 287).
Het hof komt tot de slotsom dat de officier van justitie niet ontvankelijk dient te worden verklaard in het hoger beroep.
Beslissing:
Het hof:
Verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in het hoger beroep.
Aldus gedaan door
mr Verheugt als voorzitter,
mrs Besier en Lauwaars als raadsheren,
en dr Schudel en drs Boon als raden,
in tegenwoordigheid van Tang als griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 28 maart 2006.
Mr Besier en de raden zijn buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.