[-] Het hof dient in het kader van de onderhavige procedure te beoordelen of voortzetting van de tenuitvoerlegging van maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders noodzakelijk is. Artikel 38m, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht luidt als volgt: “De maatregel strekt tot beveiliging van de maatschappij en de beëindiging van de recidive van de verdachte”.
In de Memorie van Toelichting bij het wetsvoorstel plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (Tweede Kamer, vergaderjaar 2002/2003, 28 980, nr.3) wordt aangegeven dat aan de voorgestelde wetgeving het uitgangspunt ten grondslag ligt dat door het oppakken en langer vasthouden van stelselmatige daders meer criminaliteit van de straat wordt gehaald, waardoor de onveiligheid, de (drugs)overlast en de verloedering in het publieke domein zullen afnemen. In de beoogde langere vrijheidsbeneming kan daartoe worden voorzien in op reïntegratie gerichte programma's, toezicht en begeleiding.
Bij de tenuitvoerlegging van de maatregel is uitgangspunt een langere vrijheidsbeneming in een zeer beperkt regime. Een intensieve interventie zal alleen plaatsvinden als daarvoor bij betrokkene een duidelijk aanknopingspunt is.
Een traject dat is gericht op het veranderen van het criminele levenspatroon zal alleen worden uitgezet als daarvoor aanknopingspunten zijn. Overigens is tijdens de behandeling in de Tweede Kamer de wenselijkheid van behandeling geaccentueerd.
Het hof zal bij de beantwoording van de vraag of voortzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel noodzakelijk wordt geoordeeld gebruik maken van het volgende beslissingskader.
Allereerst moet vastgesteld worden of opheffing van de maatregel zal leiden tot te verwachten onveiligheid, ernstige (drugs)overlast en verloedering van het publiek domein. Daarna moet worden bezien of verdere voortzetting van de maatregel niet zinvol is door een omstandigheid die buiten de macht van betrokkene ligt.
De rechtbank heeft op 28 juni 2005 aan betrokkene de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders opgelegd. Hierbij is geadviseerd betrokkene te behandelen in een extramuraal traject, zoals De Wier. Uit de rapportage van psychiater Baneke, gedateerd 6 juni 2005, volgt dat sprake is van ADHD, misbruik van cannabis, een antisociale persoonlijkheidsstoornis en stoornissen in de impulsregulatie. Betrokkene is door zijn stoornissen niet voldoende in staat tot zelfcontrole en tot besef van de consequenties van zijn handelen. De genoemde stoornissen en de lange reeks van eerdere feiten maken de kans op herhaling erg groot. Uit het rapport "Stand van uitvoering verblijfsplan", gedateerd 5 december 2005, volgt dat betrokkene tot op heden nog niet geplaatst is in de Wier. Er hebben verschillende intakegesprekken plaatsgevonden, maar betrokkene komt in verband met zijn cannabisverslaving en vluchtgevaar niet in aanmerking voor opname.
In het bijzonder gelet op de uitgebrachte adviezen en het verhandelde ter terechtzitting stelt het hof vast, dat nu nog niet is toegekomen aan behandeling van betrokkenes verslavingsproblematiek, opheffing van de maatregel zal leiden tot te verwachten ernstige overlast en het onveilig maken van het publieke domein als gevolg van de problematiek. Gelet hierop dient de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel in beginsel te worden gelast.
Vervolgens moet worden bezien of verdere voortzetting van de maatregel niet zinvol is door een omstandigheid die buiten de macht van betrokkene ligt. In dat geval zal het hof de maatregel in beginsel beëindigen.
Zoals hierboven is aangegeven, is bij de tenuitvoerlegging van de maatregel voorzien in een langere vrijheidsbeneming in een zeer beperkt regime. Een traject dat is gericht op het veranderen van het criminele levenspatroon zal worden uitgezet als daarvoor duidelijke aanknopingspunten zijn. Aan betrokkene is weliswaar een programma aangeboden, maar de uitvoering daarvan kan niet worden gerealiseerd. Uit de uitgebrachte advisering volgt dat betrokkene, anders dan de raadsman heeft betoogd, hierin zelf een aandeel heeft. Gelet hierop kan niet gezegd worden dat verdere voortzetting van de maatregel niet zinvol is door een omstandigheid die buiten de macht van betrokkene ligt.
Nu het beoogde programma niet kan worden gerealiseerd, betrokkene daarin
zelf een aandeel heeft en de beoogde strekking van de maatregel te weten
beveiliging van de maatschappij nog van betekenis is, is voortzetting van de
maatregel noodzakelijk. Het hof zal daarom beslissen als na te melden.