ECLI:NL:GHARN:2006:AV4154

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
2 maart 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
2006/060
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van de schuldsaneringsregeling wegens niet-nakoming van verplichtingen door appellante

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 2 maart 2006 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de schuldsaneringsregeling van appellante. De rechtbank had eerder op 19 januari 2006 geoordeeld dat appellante haar verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling niet naar behoren was nagekomen. Het hof bevestigde dit oordeel en oordeelde dat de schuldsaneringsregeling moest worden beëindigd. Appellante had niet voldaan aan de informatieverplichting en had haar inspanningsverplichting om betaald werk te vinden niet nageleefd. Bovendien had zij vanaf 23 september 2005 niet meer voldaan aan haar afdrachtverplichting. De bewindvoerder had herhaaldelijk verzocht om informatie en financiële bescheiden, maar appellante had hierop niet gereageerd. Het hof oordeelde dat het niet verstrekken van deze informatie een duidelijke aanwijzing was dat appellante niet meewerkte aan een doeltreffende uitvoering van de schuldsaneringsregeling. Het hof verwierp ook de stelling van appellante dat zij door ziekte niet in staat was om te werken, omdat zij geen medische bescheiden had overgelegd die haar situatie onderbouwden. Het hof concludeerde dat er onvoldoende bijzondere omstandigheden waren die het verzoek van appellante om de schuldsaneringsregeling voort te zetten, konden rechtvaardigen. Het hof bekrachtigde daarom het vonnis van de rechtbank.

Uitspraak

2 maart 2006
eerste civiele kamer
rekestnummer 2006/060
G E R E C H T S H O F T E A R N H E M
Arrest
in de zaak van:
[appellante],
wonende te [woonplaats],
appellante,
procureur: mr. P.A.M. de Jong.
1 Het geding in eerste aanleg
1.1 Bij vonnis van de rechtbank te Arnhem van 8 september 2003 is ten aanzien van appellante (hierna te noemen “[appellante]”) de definitieve toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken. Hierbij is tot rechter-commissaris benoemd mr. R.A. Boon en tot bewindvoerder P.A.M.T. van den Berg (hierna te noemen “de bewindvoerder”).
1.2 Bij vonnis van de rechtbank te Arnhem van 19 januari 2006 is vastgesteld dat [appellante] een of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen niet naar behoren is nagekomen. De rechtbank heeft bij dat vonnis de toepassing van de schuldsaneringsregeling beëindigd, in het faillissement van [appellante] mr. D.M.I. de Waele benoemd tot rechter-commissaris en tot curator P.A.M.T. van den Berg, het bedrag van het salaris van de bewindvoerder vastgesteld op € 1.240,58 (inclusief de daarover verschuldigde omzetbelasting) en de kosten op € 55,27 en bepaald dat de kosten van de in de Faillissementswet bevolen publicaties van € 94,65 ten laste van de Staat komen, voor zover deze niet uit de boedel voldaan kunnen worden.
1.3 Het hof verwijst naar voormeld vonnis, dat in fotokopie aan dit arrest is gehecht.
2 Het geding in hoger beroep
2.1 Bij ter griffie van het hof op 26 januari 2006 per fax en op 27 januari 2006 per gewone post ingekomen verzoekschrift is [appellante] in hoger beroep gekomen van voormeld vonnis en heeft zij het hof verzocht dit vonnis te vernietigen en (het hof leest:) het verzoek van de bewindvoerder om de toepassing van de schuldsaneringsregeling tussentijds te beëindigen af te wijzen.
2.2 Het hof heeft kennisgenomen van de bij het verzoekschrift behorende stukken, alsmede van een brief met bijlagen van de procureur van [appellante] van 8 februari 2006, een brief met bijlagen van de bewindvoerder van 16 februari 2006 en een faxbericht met bijlagen van de bewindvoerder van 22 februari 2006.
2.3 De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 23 februari 2006, waarbij [appellante] is verschenen in persoon, bijgestaan door haar procureur. De bewindvoerder is -met kennisgeving vooraf- niet verschenen. Tevens is [echtgenoot], echtgenoot van [appellante] verschenen.
3 De motivering van de beslissing in hoger beroep
3.1 Het hoger beroep is tijdig ingesteld.
3.2 [appellante] heeft in hoger beroep gesteld dat zij, anders dan de rechtbank heeft overwogen, wel aan haar informatieverplichting in het kader van de schuldsaneringsregeling heeft voldaan. Zij heeft de bewindvoerder telkens telefonisch op de hoogte gehouden van haar situatie. Zij heeft echter geen bewijsstukken naar de bewindvoerder kunnen opsturen, aangezien zij ziek is en hierdoor erg vergeetachtig is. Voorts heeft zij verklaard dat zij de afgelopen periode niet heeft gesolliciteerd, aangezien zij zwanger is en zij voordien om andere medische redenen niet in staat was om te werken.
3.3 Bij brief van 27 oktober 2005 aan de rechter-commissaris heeft de bewindvoerder verzocht de schuldsaneringsregeling tussentijds te beëindigen om de volgende redenen:
- [appellante] heeft in de afgelopen maanden geen enkele keer gereageerd op de verzoeken van de bewindvoerder informatie te verstrekken over haar situatie;
- [appellante] heeft, ondanks een bezoek van de deurwaarder wegens een openstaande factuur, een andere auto aangeschaft;
- [appellante] is zowel in februari 2005 als in juli 2005 met het hele gezin in Turkije op vakantie geweest, beide malen met als reden het overlijden van haar schoonvader en
- [appellante] heeft de bewindvoerder, nadat zij in augustus 2005 heeft aangegeven dat haar WW-uitkering is komen te vervallen en dat zij een WWB-uitkering heeft aangevraagd, niet meer op de hoogte gesteld van haar situatie.
In het verslag van de bewindvoerder van 27 oktober 2005 is vermeld dat [appellante] de afgelopen maanden niet aan haar informatieplicht en haar sollicitatieplicht heeft voldaan. Zij heeft ondanks het verzoek daartoe van de bewindvoerder geen medische verklaring overgelegd en de betalingen aan de boedel zijn na 23 september 2005 stopgezet. [appellante] heeft zich op geen enkele manier ingespannen om haar schuldeisers tegemoet te komen.
3.4 Het hof overweegt als volgt. Op de schuldenaar rust de verplichting op grond van artikel 327 Faillissementswet (Fw) in verbinding met artikel 105 Fw om alle inlichtingen te verschaffen die door de bewindvoerder of de rechter-commissaris worden gevraagd. Daarbij kan, indien de schuldenaar zulks in verband met de aard van de aan hem gestelde vragen en de door de bewindvoerder of rechter-commissaris aan hem verstrekte aanwijzingen wist of behoorde te weten, van hem worden verwacht dat hij ook bepaalde inlichtingen verschaft waar niet uitdrukkelijk om is gevraagd.
Daarnaast bestaat ook een meer algemene verplichting tot het verschaffen van die inlichtingen waarvan de schuldenaar weet of behoort te begrijpen dat zij van belang zijn voor een doeltreffende uitvoering van de schuldsaneringsregeling. Het niet nakomen van deze verplichting kan aanleiding vormen tot de beëindiging van de schuldsaneringsregeling op grond van het bepaalde in artikel 350 lid 3, aanhef en onder c Fw. Als maatstaf dient hierbij te gelden of, in het licht van de overige omstandigheden van het geval, het niet verstrekken van de inlichtingen een duidelijke aanwijzing vormt dat bij de schuldenaar de van hem te vergen medewerking aan een doeltreffende uitvoering van de schuldsaneringsregeling ontbreekt.
3.4 Het hof is -evenals de rechtbank- van oordeel dat de toepassing van de schuldsaneringsregeling dient te worden beëindigd, nu [appellante] haar uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen niet naar behoren is nagekomen.
[appellante] heeft niet voldaan aan de informatieverplichting uit de schuldsaneringsregeling. Hoewel de bewindvoerder bij brieven van 3 maart 2005, 1 september 2005 en 28 oktober 2005 [appellante] heeft verzocht financiële bescheiden te overleggen en zij duidelijk heeft aangegeven op welke bescheiden zij doelt, ontbreken deze bescheiden nog steeds in het dossier. [appellante] heeft tot 18 november 2005 niet op deze verzoeken gereageerd.
[appellante] heeft voorts haar inspanningsverplichting om betaald werk te vinden niet naar behoren vervuld. De bewindvoerder heeft [appellante] bij brief van 10 januari 2004 reeds op deze verplichting gewezen. Het hof passeert de stelling van [appellante] dat zij door ziekte niet in staat is om te werken, nu zij, ondanks de brief van 5 januari 2005 waarin de bewindvoerder heeft verzocht een medische verklaring van een specialist over te leggen, tot op heden geen medische bescheiden heeft overgelegd waaruit blijkt dat [appellante] de afgelopen periode daadwerkelijk niet in staat is geweest om te werken. De wel tot het dossier behorende stukken -waaronder met name een afsprakenkaart- rechtvaardigen die conclusie niet.
Tevens heeft [appellante] vanaf 23 september 2005 niet meer voldaan aan haar afdrachtverplichting. Het UWV heeft de betalingen aan de boedel vanaf oktober 2005 stopgezet, aangezien [appellante] vanaf dat moment geen WW-uitkering meer heeft ontvangen. De bewindvoerder heeft [appellante] gewezen op de ontstane betalingsachterstand. [appellante] heeft echter tot op heden geen enkele poging ondernomen om de betalingsachterstand ongedaan te maken, al dan niet met behulp van de sociale dienst, terwijl zij in haar beroepschrift heeft verklaard dat zij beschikt over voldoende financiële middelen om de achterstand in één keer in te lossen.
3.5 Alles overziende is het hof van oordeel dat het hoger beroep faalt. Van bijzondere omstandigheden op grond waarvan het verzoek desondanks zou moeten worden toegewezen is onvoldoende gebleken. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd.
4 De beslissing
Het hof, rechtdoende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank te Arnhem van 19 januari 2006.
Dit arrest is gewezen door mrs. Van den Brink, Rijken en Groen en in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 2 maart 2006.