ECLI:NL:GHARN:2006:AV4152

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
2 maart 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
2006/063
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake afwijzing toepassing schulsaneringsregeling en onverantwoord ondernemerschap

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen een vonnis van de rechtbank te Arnhem, waarin de definitieve toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling werd afgewezen. De rechtbank had eerder op 14 november 2005 de voorlopige toepassing van deze regeling uitgesproken, met mr. B.J. Engberts als rechter-commissaris en mr. A. Kuijpers als bewindvoerder. Het hof ontving het verzoekschrift van [appellant] op 27 januari 2006, waarin hij vroeg om het vonnis van de rechtbank te vernietigen en hem alsnog toe te laten tot de schuldsaneringsregeling. De mondelinge behandeling vond plaats op 23 februari 2006, waarbij [appellant] in persoon verscheen, bijgestaan door zijn procureur, mr. B.J. van Drueten.

Tijdens de behandeling stelde [appellant] dat er geen sprake was van onverantwoord ondernemerschap. Hij beweerde dat hij voldoende kennis had om een eigen bedrijf te starten en dat hij zich had laten bijstaan door een accountant om zijn gebrek aan administratief inzicht te compenseren. Hij erkende echter dat hij zijn eigen salaris prioriteit gaf boven de betaling van zijn schuldeisers, maar betwistte dat dit slecht ondernemerschap betekende. Het hof constateerde dat [appellant] zijn onderneming te lang had voortgezet, ondanks advies van zowel de Belastingdienst als zijn accountant om te stoppen. Hij had geen aangifte meer gedaan bij de Belastingdienst en had een huurachterstand van € 3.000,-, wat leidde tot zijn uitzetting uit het bedrijfspand.

Het hof oordeelde dat [appellant] willens en wetens onverantwoord had gehandeld door zijn onderneming voort te zetten, terwijl hij wist dat hij niet aan zijn verplichtingen kon voldoen. Het hof concludeerde dat er onvoldoende bijzondere omstandigheden waren om het verzoek van [appellant] toe te wijzen. Daarom werd het vonnis van de rechtbank bekrachtigd, en het hof verklaarde dat het hoger beroep faalde.

Uitspraak

2 maart 2006
eerste civiele kamer
rekestnummer 2006/063
G E R E C H T S H O F T E A R N H E M
Arrest
in de zaak van:
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
procureur: mr. B.J. van Drueten.
1 Het geding in eerste aanleg
1.1 Bij vonnis van de rechtbank te Arnhem van 14 november 2005 is de voorlopige toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling uitgesproken ten aanzien van appellant (hierna te noemen: [appellant]). Hierbij is tot rechter-commissaris benoemd mr. B.J. Engberts en tot bewindvoerder mr. A. Kuijpers.
1.2 Bij vonnis van 19 januari 2006 heeft de rechtbank te Arnhem vervolgens de definitieve toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling afgewezen. Het hof verwijst naar dit vonnis, dat in fotokopie aan dit arrest is gehecht.
2 Het geding in hoger beroep
2.1 Bij ter griffie van het hof op 27 januari 2006 ingekomen verzoekschrift is [appellant] in hoger beroep gekomen van voornoemd vonnis en heeft hij het hof verzocht dat vonnis te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, hem alsnog toe te laten tot de schuldsaneringsregeling.
2.2 Het hof heeft kennisgenomen van het verzoekschrift en de daarbij behorende stukken, alsmede van de brief met bijlagen van 10 februari 2006 van de procureur.
2.3 De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 23 februari 2006, waarbij [appellant] is verschenen in persoon, bijgestaan door zijn procureur.
3 De motivering van de beslissing in hoger beroep
3.1 Het hoger beroep is tijdig ingesteld.
3.2 [appellant] stelt in hoger beroep – voor zover van belang – dat geen sprake is geweest van onverantwoord ondernemerschap. Hij beschikte niet over onvoldoende kennis om een eigen bedrijf te kunnen beginnen. Omdat hij zelf wel onvoldoende administratief inzicht heeft, heeft hij zich vanaf het begin laten bijstaan door een accountant en heeft hij aldus de nodige zorgvuldigheid in acht genomen om zijn gemis aan administratief en boekhoudkundig inzicht te compenseren. [appellant] erkent dat hij, toen het slechter ging met zijn bedrijf, een hogere prioriteit heeft gegeven aan uitkering van zijn eigen salaris dan aan betaling van zijn schuldeisers, maar stelt dat daaruit nog niet volgt dat sprake is geweest van slecht ondernemerschap. Ter terechtzitting heeft [appellant] ten slotte verklaard dat de Belastingdienst hem heeft meegedeeld dat hij over de jaren 1995 – 1997 € 4.000,- belastinggeld zal terugontvangen dat wordt verrekend met andere aanslagen, zodat in ieder geval voor die periode vaststaat dat hij heeft voldaan aan zijn boekhoudplicht. Naar de jaren die daarop volgen wordt door de Belastingdienst nog onderzoek verricht.
3.3 Het hof overweegt dat uit de overgelegde stukken en uit hetgeen ter zitting is besproken is gebleken dat [appellant] willens en wetens zijn onderneming te lang heeft voortgezet. Ter terechtzitting heeft [appellant] verklaard dat zowel de Belastingdienst als zijn accountant hem al twee jaar geleden adviseerden te stoppen met zijn onderneming en dat de jaarrekening over 2003 de laatste is, omdat hij nadien de accountant niet meer kon betalen, waardoor eveneens geen aangifte meer is gedaan bij de Belastingdienst. De accountant heeft een vordering van € 10.104,30 op hem. [appellant] heeft voorts verklaard dat hij de onderneming heeft voortgezet totdat hij begin 2005 wel moest stoppen, omdat de verhuurder hem uit het bedrijfspand zette vanwege een huurachterstand. Die bedroeg € 3.000,-. Op grond van het voorgaande is het hof reeds van oordeel dat sprake is geweest van onverantwoord ondernemerschap, omdat [appellant] welbewust onverantwoord lang is doorgegaan met de voortzetting van zijn onderneming, terwijl hij blijkens zijn eigen verklaring hogere prioriteit heeft gegeven aan het uitkeren van zijn eigen salaris dan aan de betaling van zijn schuldeisers. Een en ander impliceert dat [appellant] in ieder geval ten aanzien van het ontstaan en onbetaald blijven van zijn meest recente bedrijfsschulden niet te goeder trouw is geweest.
3.4 Alles overziende is het hof van oordeel dat het hoger beroep faalt. Van bijzondere omstandigheden op grond waarvan het verzoek desondanks zou moeten worden toegewezen is onvoldoende gebleken. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd.
4 De beslissing
Het hof, rechtdoende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank te Arnhem van 19 januari 2006.
Dit arrest is gewezen door mrs. Rijken, Groen en Van den Brink, bij afwezigheid van mr. Rijken getekend door mr. Groen, en in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 2 maart 2006.