21 februari 2006
eerste civiele kamer
rolnummer: 2005/1274 KG
G E R E C H T S H O F T E A R N H E M
1. [appellant sub 1],
wonende te [woonplaats],
2. [appellant sub 2],
wonende te [woonplaats],
3. [appellant sub 3],
wonende te [woonplaats],
4. [appellant sub 4],
wonende te [woonplaats],
5. [appellant sub 5],
wonende te [woonplaats],
6. [appellant sub 6],
wonende te [woonplaats],
7. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[appellant sub 7] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
appellanten in het principaal appèl,
geïntimeerden in het incidenteel appèl,
procureur: mr J.M. Bosnak,
de publiekrechtelijke rechtspersoon Gemeente Arnhem,
gevestigd te Arnhem,
geïntimeerde in het principaal appèl,
appellante in het incidenteel appèl,
procureur: mr J.C.N.B. Kaal.
1 Het geding in eerste aanleg
Voor de procedure in eerste aanleg wordt verwezen naar de inhoud van het vonnis van 19 december 2005 dat de voorzieningenrechter van de rechtbank Arnhem tussen (principaal) appellanten (hierna ook te noemen: de exploitanten) als eisers en (principaal) geïntimeerde (hierna ook te noemen: de Gemeente) als gedaagde in kort geding heeft gewezen; van dat vonnis is een fotokopie aan dit arrest gehecht.
2 Het geding in hoger beroep
2.1 De exploitanten hebben bij exploot van 23 december 2005 aangezegd van het vonnis van 19 december 2005 in hoger beroep te komen, met dagvaarding van de Gemeente voor dit hof.
2.2 De exploitanten hebben geconcludeerd van eis in hoger beroep overeenkomstig de inhoud van de appèldagvaarding waarin zij vijf grieven tegen het bestreden vonnis hebben aangevoerd en toegelicht, en bewijs hebben aangeboden. Aan de appèldagvaarding zijn twee producties gehecht. De exploitanten hebben gevorderd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard arrest,
a. de Gemeente, althans het ter zake bevoegde orgaan van de Gemeente, zal gebieden in de eerstdienende raadsvergadering het reparatieplan “Partiële herziening 2004-01” van het bestemmingsplan “Bedrijventerrein Westervoortsedijk” vast te stellen, op straffe van verbeurte van een boete van € 5.000,-- per dag dat de Gemeente althans het ter zake bevoegde orgaan van de Gemeente daarmede in gebreke blijft;
b. de Gemeente zal verbieden bestuursdwang, inhoudende exploitatie van de seksinrichtingen van de exploitanten te beëindigen, nog nader uit te oefenen totdat het onder a genoemde reparatieplan in werking is getreden, te vermeerderen met een termijn van zes maanden waarin de exploitanten de gelegenheid hebben aldaar opstallen te realiseren
teneinde de exploitatie van hun seksinrichtingen mogelijk te maken;
c. de maatregelen die door de Gemeente zijn genomen ter uitoefening van de bestuursdwang vanaf 4 januari 2006 ongedaan zal maken, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 5.000,-- per dag dat de Gemeente daartoe in gebreke blijft;
met veroordeling van de Gemeente in de proceskosten van beide instanties.
2.3 Bij akte van 10 januari 2006 hebben de exploitanten hun eis gewijzigd.
In onderdeel a is achter ” Westervoortsedijk” toegevoegd: “, met het gebruiksvoorschrift “Prostitutiedoeleinden” voor het “Billitonterrein” .
Onderdeel b is als volgt komen te luiden: “geïntimeerde te gebieden binnen 7 dagen na het ten deze te wijzen arrest met appellanten c.q. een vertegenwoordiger van appellanten in overleg te treden over de voorwaarden waaronder appellanten het “Billitonterrein”, kadastraal bekend gemeente Arnhem, sectie D, nr. 5252 tussen partijen genoegzaam bekend, in eigendom of in erfpacht kunnen verwerven of anderszins de gebruiksrechten daarop kunnen verkrijgen, waarbij geïntimeerde de gebruikelijke gemeente uitgiftevoorwaarden dient te hanteren, de redelijkheid en billijkheid dient te betrachten door
appellanten als iedere andere ondernemer te behandelen en de vragen dient te beantwoorden zoals die vermeld staan in de brief d.d. 9 december 2005 van mrs. B.J.M. van Meer en E.H.M. Harbers aan het college van burgemeester en wethouders, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 5.000,00 per dag dat geïntimeerde daarmede in gebreke blijft”.
De andere onderdelen zijn vernummerd tot c en d.
Bij deze akte hebben de exploitanten ook nog twee producties overgelegd.
2.4 Bij memorie van antwoord heeft de Gemeente de grieven bestreden, heeft zij bewijs aangeboden en een aantal producties in het geding gebracht. De Gemeente heeft onder aanvoering van één grief incidenteel appèl ingesteld tegen het bestreden vonnis. Zij heeft geconcludeerd dat het hof bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het
bestreden vonnis zal vernietigen en de exploitanten niet-ontvankelijk zal verklaren in hun vorderingen, althans (subsidiair) dit vonnis, zo nodig onder verbetering van gronden, zal bekrachtigen en de exploitanten zal veroordelen in de kosten van deze procedure (bedoeld zal zijn: de kosten van het hoger beroep).
2.5 Ter zitting van 26 januari 2006 hebben partijen de zaak doen bepleiten, de exploitanten door mr B.J.M. van Meer en mr E.H.M. Harbers, beiden advocaat te Arnhem, en de Gemeente door mr B.S. ten Kate, advocaat te Arnhem; zij hebben daarbij pleitnotities in het geding gebracht.
Aan de exploitanten is akte verleend van het in het geding brengen van nieuwe stukken.
2.5 Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en is een datum voor uitspraak bepaald.
3 De grieven, het verzet tegen de wijziging van de eis en het beroep op de nietigheid van de dagvaarding
3.1 De exploitanten hebben in het principaal appèl de volgende grieven aangevoerd:
grief I
Ten onrechte heeft de voorzieningenrechter het navolgende overwogen:
‘Indachtig het hiervoor weergegeven uitgangspunt en gelet op hetgeen de Afdeling in zijn uitspraak van 23 november 2005 heeft overwogen, dient de voorzieningenrechter het er in beginsel voor te houden dat beëindiging van de raamprostitutie in het Spijkerkwartier is toegestaan zonder dat de alternatieve locatie op het Billitonterrein beschikbaar is. In dit licht bezien dient thans te worden geoordeeld dat, wat er ook zij van de gestelde onrechtmatigheid van het niet tijdig te voorzien in een reparatieplan als bedoeld in artikel 30 WRO, zulk een onrechtmatigheid er op zichzelf niet toe kan leiden dat het gevorderde verbod tot het uitoefenen van bestuursdwang voor toewijzing in aanmerking komt. Immers, zelfs indien het niet tijdig vaststellen van het reparatieplan als onrechtmatig dient te worden gekwalificeerd jegens [appellanten] en [A.], kan daarin - gelet op hetgeen door de Afdeling is overwogen - geen grond zijn gelegen om de thans gestelde begunstigingstermijn onredelijk kort te achten.’
grief II
Ten onrechte heeft de voorzieningenrechter het navolgende overwogen:
‘De voorzieningenrechter heeft geen aanknopingspunten kunnen vinden om te veronderstellen dat de gemeente na de uitspraak van de Afdeling alsnog een koppeling heeft willen leggen tussen de relisatie van een alternatieve locatie en de effectuering van de bestuursdwangbesluiten.’
grief III
Ten onrechte heeft de voorzieningenrechter als volgt overwogen:
‘Ook overigens is de voorzieningenrechter niet gebleken van bijzondere omstandigheden die nopen tot een uitzondering op het hiervoor genoemde uitgangspunt dat de burgerlijke rechter zich aan het oordeel van de bestuursrechter dient te refereren.’
grief IV
Ten onrechte is door de voorzieningenrechter het navolgende overwogen:
‘De door [appellanten] en [A.] gestelde weigerachtige houding van de gemeente ten aanzien van het voeren van overleg noch de veronderstelde machtspositie die de gemeente zich zou hebben verworven kunnen als zodanig worden aangemerkt.’
grief V
Ten onrechte heeft de voorzieningenrechter het navolgende overwogen:
‘De vraag of het niet tijdig vaststellen van het reparatieplan als onrechtmatig dient te worden gekwalificeerd jegens [appellanten] en [A.] kan gelet hierop dan ook buiten (verdere) bespreking blijven.’
3.2 De Gemeente heeft in het incidenteel appèl de volgende grief aangevoerd.
‘Ten onrechte heeft de voorzieningenrechter de exploitanten (impliciet) in hun vorderingen ontvankelijk geacht.’
Ter onderbouwing van deze grief verwijst de Gemeente naar hetgeen zij in de memorie van antwoord in het principaal appèl onder 11 tot en met 15 heeft aangevoerd.
3.3 De Gemeente heeft zich verzet tegen de wijziging van de eis. Daarbij heeft zij aangevoerd dat de gewijzigde vorderingen ten opzichte van het in eerste aanleg gevorderde volstrekt nieuw zijn. Zij acht deze wijziging in strijd met de goede procesorde, omdat haar daarmee een feitelijke instantie ontnomen wordt.
3.4 Het hof verwerpt het verzet tegen de wijziging van de eis. De enkele omstandigheid dat aan de Gemeente een instantie ontnomen wordt, is niet een voldoende grond om aan te nemen dat de eiswijziging in strijd is met de goede procesorde. Op grond van het bepaalde in artikel 130 in verbinding met artikel 353 lid 1 Rv is eiswijziging in hoger beroep immers in beginsel toegestaan. De gewijzigde vorderingen liggen in de lijn van de in eerste aanleg ingestelde vorderingen en berusten in essentie op (vrijwel) hetzelfde feitencomplex.
De Gemeente heeft bovendien niet aangevoerd dat zij in haar verdediging onredelijk wordt bemoeilijkt.
3.5 De Gemeente heeft zich in de memorie van antwoord in het principaal appèl voorts beroepen op de nietigheid van de dagvaarding. Als grond voert zij daartoe aan dat de termijn van artikel 114 Rv niet in acht is genomen. De Gemeente ziet echter eraan voorbij dat de exploitanten toestemming hebben verkregen tot verkorting van de termijn als bedoeld in artikel 117 Rv. De Gemeente is bovendien verschenen en niet is gebleken dat de Gemeente onredelijk in haar belangen is geschaad. Haar beroep op nietigheid van de appeldagvaarding gaat daarom niet op.
De voorzieningenrechter van de rechtbank heeft in het bestreden vonnis onder 2 feiten vastgesteld. Aangezien daartegen geen grieven zijn aangevoerd of bezwaren zijn geuit, zal het hof in hoger beroep ook van die feiten uitgaan.
Voorts staat tussen partijen als enerzijds gesteld en anderzijds niet weersproken vast dat van de zijde van de Gemeente op 6 januari 2006 is besloten tot het voeren van verweer in de onderhavige procedure in hoger beroep.
5 De beoordeling van het geschil in het principaal hoger beroep
5.1 Kern van het geschil is of de Gemeente jegens de exploitanten onrechtmatig heeft gehandeld door niet tijdig een reparatieplan als bedoeld in artikel 30 Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) vast te stellen, welk plan een verplaatsing van de raamprostitutie van het Spijkerkwartier naar het Billitonterrein mogelijk moet maken. Hierdoor is de situatie ontstaan waarbij raamprostitutie in het Spijkerkwartier niet meer geoorloofd is, maar er vooralsnog geen alternatieve locatie voorhanden is. Nu de gemeente een zogenaamd “parapluplan“ heeft vastgesteld, is het onmogelijk elders in Arnhem raamprostitutie te exploiteren. De exploitanten verlangen medewerking van de Gemeente aan het realiseren van seks-
inrichtingen elders. Op dit een en ander zijn de onderdelen van hun vordering, die het hof hierna achtereenvolgens zal bespreken, gebaseerd.
5.2 Onderdeel 1a van de vordering van de exploitanten strekt ertoe een bevel jegens de Gemeente te verkrijgen om in de eerstvolgende raadsvergadering het reparatieplan “Partiële herziening 2004-01” van het bestemmingsplan “Bedrijventerrein Westervoortsedijk”, met het gebruiksvoorschrift “Prostitutiedoeleinden” voor het “Billiton-terrein”, vast te stellen.
De exploitanten stellen zich op het standpunt dat de Gemeente geen enkele reden heeft aangevoerd waarom dit reparatieplan pas in maart 2006 kan worden vastgesteld, terwijl de inspraakreacties op het ontwerp reeds in februari 2005 zijn ingediend en het een klein en overzichtelijk plan betreft waartegen maar twee inspraakreacties zijn binnengekomen.
De Gemeente is daarentegen van mening dat deze vordering niet kan worden toegewezen omdat de rechter daarmee op de stoel van het bestuur zou gaan zitten. Verder is zij niet jegens de exploitanten gehouden om tot vaststelling van enig plan over te gaan. Bovendien verlangen de exploitanten in feite van de Gemeente dat zij aan hun reeds geuite bezwaren jegens het reparatieplan voorbij gaat. Ten slotte zou toewijzing van de vordering door de tijdsdruk een zorgvuldige behandeling van het plan in de weg staan.
5.3 Voor toewijzing van dit onderdeel van de vordering bestaat geen grond. Op het gebied van het vaststellen van bestemmingsplannen en in het verlengde daarvan het vaststellen van een reparatieplan ingevolge artikel 30 WRO komt de gemeenteraad een ruime mate van beleidsvrijheid toe. Een bevel tot het vaststellen van het reparatieplan door de rechter zou neerkomen op een ingrijpen in de politieke besluitvorming en de belangenafweging die nu juist zijn voorbehouden aan de gemeenteraad. Mogelijkerwijs zou desondanks grond voor een rechterlijk bevel kunnen bestaan in geval van zeer uitzonderlijke omstandigheden die een ingrijpen van de rechter zouden kunnen rechtvaardigen. Dergelijke omstandigheden zijn niet gesteld of gebleken. De vertraging in de besluitvorming is immers mede een gevolg van omstandigheden waarop de Gemeente geen invloed heeft kunnen uitoefenen, terwijl de exploitanten daarin wel de hand hebben gehad door hun verzet tegen deze alternatieve locatie.
5.4 Onderdeel 1b van de vordering van de exploitanten is evenmin toewijsbaar.
Op zichzelf acht het hof het in de gegeven omstandigheden een redelijke wens van de exploitanten dat de Gemeente zich daadwerkelijk bereid moet verklaren met hen in overleg te treden over de gevolgen van de sluiting van de seksinrichtingen en de verplaatsing daarvan naar een andere locatie. Hoewel de Gemeente zich daartoe ook bereid heeft verklaard, wijst de gang van zaken in de afgelopen maanden er niet op dat de Gemeente daarvan veel werk heeft gemaakt en de indruk, die bij de exploitanten is ontstaan, dat de Gemeente dit overleg min of meer traineert, mist zeker niet iedere grond.
De Gemeente heeft evenwel terecht erop gewezen dat de exploitanten in hun brief van 16 september 2005 zelf de eis hebben gesteld dat een aantal voorwaarden van hen moet zijn ingewilligd. Het ligt voor de hand dat de Gemeente niet alleen graag eerst opheldering wil over deze voorwaarden, maar ook wil voorkomen dat haar medewerking aan dit overleg kan worden uitgelegd als instemming met de door de exploitanten gestelde voorwaarden, waaraan zij mogelijkerwijs niet wil of niet kan voldoen. De wijze waarop de exploitanten de onderhavige vordering hebben ingekleed, brengt mee dat de Gemeente gedwongen zou worden in overleg te treden met de exploitanten op basis van de door hen gestelde
voorwaarden. Er is echter geen reden aan te nemen dat de Gemeente verplicht is de voorwaarden te aanvaarden zoals deze door de exploitanten, in zeer algemene zin, zijn geformuleerd. Aan toewijzing van dit onderdeel van de vordering staat ten slotte ook in de weg dat niet voldoende duidelijk is waartoe de aan het gewenste overleg verbonden voorwaarden strekken. Niet alleen de onbepaaldheid van deze vordering verdraagt zich niet met het opleggen van een dwangsom, maar ook de beleidsruimte die aan de Gemeente in zaken als deze toekomt, laat het opleggen van een dwangsom hier niet toe.
5.5 Onderdeel 1c van de vordering van de exploitanten strekt ertoe de Gemeente te verbieden bestuursdwang toe te passen tot zes maanden na inwerkingtreding van bovengenoemd reparatieplan. Ter onderbouwing van dit onderdeel voeren exploitanten aan dat nu de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) ex tunc toetst, zij geen rekening heeft kunnen houden met feiten en omstandigheden die hebben plaatsgevonden respectievelijk zich hebben voorgedaan ná 30 november 2004, zijnde de datum van het besluit van de Gemeente op de bezwaren van de exploitanten. Zo heeft de Afdeling in haar uitspraak van 23 november 2005 niet kunnen meenemen dat de gemeenteraad het reparatieplan in weerwil van artikel 30 WRO nog niet heeft vastgesteld, hetgeen volgens de exploitanten een onrechtmatige daad oplevert.
5.6 Ook dit onderdeel van de vordering dient te worden afgewezen. Bij besluiten van 14 juni en 21 september 2004 heeft de Gemeente bestuursdwang aangezegd. Hiertegen hebben de exploitanten bezwaren ingediend, welke bezwaren bij besluit van 30 november 2004 ongegrond zijn verklaard. De daartegen ingestelde beroepen zijn door de rechtbank Arnhem bij uitspraak van 26 mei 2005 ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 23 november 2005 heeft de Afdeling in hoger beroep de uitspraak van de rechtbank bevestigd. Naar aanleiding van deze uitspraak heeft de Gemeente de exploitanten een laatste begunstigingstermijn gegeven tot 4 januari 2006.
Het verzoek van de exploitanten aan de voorzieningenrechter te Arnhem om dit besluit te schorsen is op 19 december 2005 afgewezen. In deze uitspraak heeft de voorzieningenrechter de omstandigheid dat het reparatieplan als bedoeld in artikel 30 WRO nog niet was vastgesteld, expliciet in zijn oordeel betrokken. Ook de Afdeling heeft feiten en omstandigheden die zich hebben voorgedaan na 30 november 2004 in haar oordeel meegenomen, getuige onder meer de volgende passages in de overwegingen 2.5, 2.5.1 en 2.5.2 van de uitspraak :
2.5. “Appellanten hebben dat oordeel bestreden. Volgens hen had de burgemeester van handhavend optreden moeten afzien, zo lang een alternatieve locatie ontbreekt. Nu het ontbreken daarvan huns inziens aan de trage en lakse houding van de gemeente is te wijten, kan het pas beschikbaar komen van de beoogde alternatieve locatie in maart 2006 volgens appellanten geen reden zijn om niet van een langere begunstigingstermijn uit te gaan(…)”
2.5.1 ”(…) In verband met de beoogde verplaatsing is een terrein aangewezen, het voormalige Billitonterrein. Vervolgens is een nieuw bestemmingsplan “Bedrijventerrein Westervoortsedijk” vastgesteld, waarin de vestiging van een prostitutiegebied op dit terrein mogelijk is gemaakt. De realisering van de verplaatsing heeft evenwel vertraging opgelopen omdat het bestemmingsplan partieel moest worden gewijzigd, nadat het daarop betrekking hebbende goedkeuringsbesluit door de Afdeling, naar aanleiding van een beroep van onder meer appellanten sub 2, was vernietigd. Dit had tot gevolg dat toen de tijdelijke exploitatievergunningen expireerden en tot handhaving werd overgegaan, de besluitvorming die de verplaatsing naar het Billitonterrein mogelijk moest maken, nog niet was afgerond.”
2.5.2 ”(…) De rechtbank heeft terecht overwogen dat appellanten er derhalve rekening mee dienden te houden dat op het moment van beëindiging van de raamprostitutie in het Spijkerkwartier geen alternatieve locatie beschikbaar zou zijn en dat, nu appellanten zich geruime tijd op die beëindiging hebben kunnen instellen, er in het ontbreken van een alternatieve locatie geen grond kan worden gevonden voor het oordeel dat van handhavend optreden moest worden afgezien of handhaving slechts met een langere begunstigingstermijn had mogen plaatsvinden(...)”
Uit het bovenstaande volgt dat zowel de voorzieningenrechter als de Afdeling zich reeds heeft uitgelaten over de vraag of de Gemeente gerechtigd is om bestuursdwang toe te passen, waarbij de omstandigheid is meegenomen dat op het moment van beëindiging van de raamprostitutie in het Spijkerkwartier geen alternatieve locatie beschikbaar was.
Een behoorlijke taakverdeling tussen de burgerlijke rechter en de bestuursrechter brengt mee dat, mede met het oog op het voorkomen van tegenstrijdige rechterlijke uitspraken, in het geval de bestuursrechter in een met voldoende waarborgen omklede rechtsgang onherroepelijk heeft beslist dat het uitoefenen van bestuursdwang onder de gegeven
omstandigheden gerechtvaardigd is, de burgerlijke rechter -behoudens bijzondere omstandigheden waarvan hier niet is gebleken- in beginsel van dat oordeel van de bestuursrechter dient uit te gaan en zich niet opnieuw zelfstandig een oordeel moet aanmatigen.
In dit verband merkt het hof nog op dat de exploitanten ook in de procedure bij de Afdeling een beroep hadden kunnen doen op de overschrijding van de termijn zoals opgenomen in artikel 30 WRO. Nu zij dit hebben nagelaten, kunnen zij hier niet meer met succes een beroep op doen bij de burgerlijke rechter.
5.7 Ook overigens is het hof van oordeel dat de Gemeente met het toepassen van bestuursdwang niet onrechtmatig of in strijd met beginselen van behoorlijk bestuur heeft gehandeld. Het belang van de Gemeente bij het toepassen van bestuursdwang dient, gelet op het onevenredige nadeel dat zij zou lijden bij het weer openstellen van de seksinrichtingen in het Spijkerkwartier na alle moeite die zij zich heeft getroost om de raamprostitutie daar weg te krijgen, te prevaleren boven het belang van de exploitanten.
Laatstgenoemden wisten al vanaf eind 1997 dat de raamprostitutie in Arnhem zou worden beëindigd. Eind 2002 heeft de gemeente hun geweigerd exploitatievergunningen te verlenen. Op 14 juni en op 21 september 2004 heeft de gemeente reeds bestuursdwang aangezegd. Onder deze omstandigheden kan niet worden gezegd dat het toepassen van bestuursdwang voor de exploitanten een volkomen verrassing is. Het behoort veeleer tot de normale bedrijfsrisico’s die voor rekening van de exploitanten behoren te blijven. Daarbij komt dat de exploitanten de ontstane situatie zelf in de hand hebben gewerkt door zich steeds afwijzend op te stellen tegen een verplaatsing van de raamprostitutie naar het Billitonterrein en pas in een laat stadium hebben aangegeven naar dit terrein te willen verhuizen.
Mitsdien acht het hof bij een afweging van de belangen van partijen de belangen van de exploitanten niet zwaar genoeg voor toewijzing van hun vorderingen.
5.8 Op grond van al het vorenstaande is het hof van oordeel dat de gewijzigde vordering van de exploitanten niet toewijsbaar is, zodat het vonnis van de voorzieningenrechter zal worden bekrachtigd en het in hoger beroep meer of anders gevorderde zal worden afgewezen. De grieven van de exploitanten behoeven verder geen bespreking. De Gemeente heeft geen belang bij haar grief in het incidenteel appèl, zodat het hof daarop niet zal ingaan.
5.9 Als de in het ongelijk gestelde partij zullen de exploitanten in de kosten van het hoger beroep worden veroordeeld. Voor een afzonderlijke kostenveroordeling in het incidenteel appèl is geen reden.
Het hof, rechtdoende in kort geding in hoger beroep:
bekrachtigt in het principaal appèl het tussen de exploitanten en de Gemeente in kort geding gewezen vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Arnhem van 19 december 2005;
wijst af het in hoger beroep meer of anders gevorderde;
veroordeelt de exploitanten in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van de Gemeente begroot op € 2.682,-- voor salaris van de procureur en op € 291,-- voor griffierecht;
verstaat dat het incidenteel appèl van de Gemeente geen behandeling behoeft;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs Hammerstein, Smeeïng-van Hees en Van Rossum, en in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 februari 2006.