ECLI:NL:GHARN:2006:AV1567

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
10 februari 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
21-002729-05
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gewelddadige overval en meerdere inbraken door verdachte

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 10 februari 2006 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank te Zwolle. De verdachte, geboren in 1982 en verblijvende in PI Flevoland, is beschuldigd van een reeks strafbare feiten, waaronder een gewelddadige overval op een bejaarde man en meerdere inbraken. De overval vond plaats in de woning van het slachtoffer, waarbij de verdachte samen met medeverdachten met bivakmutsen en een vuurwapen de woning binnenging. De verdachte heeft het slachtoffer met het wapen bedreigd en geslagen, en hem vervolgens op de grond gegooid en geschopt toen deze probeerde te ontsnappen. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte in een periode van ongeveer één maand een groot aantal (bedrijfs)inbraken heeft gepleegd, wat aanzienlijke overlast voor de slachtoffers met zich meebracht.

De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaar, maar de verdachte ging in hoger beroep. Het hof heeft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd in overweging genomen, evenals de psychologische rapportage die aangaf dat de verdachte lijdt aan een diepgaand en langdurig patroon van antisociaal gedrag. Het hof heeft de gevangenisstraf verlaagd naar vier jaren en tien maanden, rekening houdend met de recidive van de verdachte en de impact van zijn daden op de slachtoffers.

Daarnaast heeft het hof de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan de benadeelde partijen, waaronder bedragen van € 2.600,00, € 901,70 en € 6.000,00. Het hof heeft de vorderingen van de benadeelde partijen toegewezen, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis bij niet-betaling. De uitspraak benadrukt de ernst van de gepleegde feiten en de gevolgen voor de slachtoffers, en bevestigt de strafbaarheid van de verdachte.

Uitspraak

Parketnummer: 21-002729-05
Uitspraak d.d.: 10 februari 2006
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te Arnhem
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank te Zwolle van 10 mei 2005 in de strafzaak tegen
[VERDACHTE],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1982,
thans verblijvende in PI Flevoland - HvB Almere Binnen te Almere.
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 27 januari 2006 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal (zie voor de inhoud van de vordering bijlage I), na voorlezing aan het hof overgelegd, en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Omvang van het hoger beroep
De verdachte heeft ter terechtzitting opgegeven dat hij geen rechtsmiddel heeft willen instellen tegen dat deel van het vonnis, waarvan beroep, waarbij hij ter zake van het onder 11 tenlastegelegde werd vrijgesproken, zodat het hof verstaat dat het hoger beroep van verdachte uitsluitend is gericht tegen dat deel van het vonnis, waarvan beroep, waarbij verdachte ter zake van het onder 1, 2, 3, 4 subsidiair, 5, 6, 7, 8, 9 en 10 tenlastegelegde werd veroordeeld.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis, waarvan beroep, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, vernietigen nu het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd, voor zover thans nog van belang, dat:
(zie voor de inhoud van de dagvaarding bijlage IIa en voor de inhoud van de wijziging van de tenlastelegging bijlage IIb)
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen, dat verdachte het onder 4 primair en 5 tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Het hof overweegt ten aanzien van de vrijspraak van het onder 5 tenlastegelegde het volgende. Weliswaar ligt er in het dossier ten aanzien van dit feit een voor verdachte belastende verklaring van [medeverdachte 1], maar deze vindt in onvoldoende mate steun in andere bewijsmiddelen.
Bewezenverklaring
De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting ten aanzien van feit 1 betoogd dat verdachte wat betreft de tenlastegelegde geweldscomponent dient te worden vrijgesproken (zie ter nadere adstructie de aan het hof overgelegde en aan dit proces-verbaal gehechte pleitnota).
Het hof is van oordeel dat de door de verdediging bepleite vrijspraak ten aanzien van de onder 1 tenlastegelegde geweldscomponent wordt weersproken door de bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de verklaringen van [benadeelde partij 1 en slachtoffer] en [getuige] te twijfelen.
De raadsman van verdachte heeft voorts –voor zover nog van belang- in zijn algemeenheid gesteld dat wat betreft de onder 6 tot en met 10 tenlastegelegde feiten de verklaringen van de medeverdachten van verdachte niet voor de bewijsconstructie als uitgangspunt gebruikt mogen worden en dat verdachte derhalve dient te worden vrijgesproken van deze feiten (zie ter nadere adstructie de aan het hof overgelegde en aan dit proces-verbaal gehechte pleitnota).
Het hof ziet niet in waarom de verklaringen van de medeverdachten van verdachte in deze zaak niet voor het bewijs zouden mogen worden gebezigd. De verdediging heeft geen argumenten aangereikt op grond waarvan gesteld kan worden dat er redenen aanwezig zouden zijn om deze verklaringen niet voor het bewijs te mogen of kunnen bezigen en ook ambtshalve ziet het hof geen aanleiding om deze verklaringen bij de bewijsconstructie buiten beschouwing te laten.
De raadsman heeft ten slotte nog betoogd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het hem onder feit 6 tenlastegelegde, daar er geen sprake zou zijn van overtuigend bewijs. De raadsman heeft hiertoe betoogd dat er wat het bewijs betreft alleen een geursorteerproef en een verklaring van een medeverdachte van verdachte aanwezig zijn en dat dit laatste bewijsmiddel met de nodige terughoudendheid dient te worden bekeken. Daarnaast heeft de raadsman betoogd dat de uitslag van de geursorteerproef in het onderhavige geval geen rol kan spelen, daar het mogelijk is dat een ander bijvoorbeeld de handschoenen van verdachte, welke in een loods lagen, waar meerdere mensen toegang tot hadden, bij de inbraak heeft gebruikt en dat op deze wijze de geur van verdachte op het slotschild terecht is gekomen.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
De medeverdachten van verdachte, te weten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3], hebben verklaard dat zij samen met verdachte op 7 mei 2004 bij het autoverhuurbedrijf hebben ingebroken en dat zij bij die gelegenheid van verdachte hebben vernomen dat hij reeds eerder had ingebroken bij voornoemd autoverhuurbedrijf en dat hij toen had staan rammen met een moker om een kluis van de muur rossen. Voorts heeft [medeverdachte 3] verklaard: “[Verdachte] liep meteen naar de plek waar de kluis zou moeten staan.”.
Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van deze verklaringen te twijfelen.
Deze verklaringen betreffende de betrokkenheid van verdachte bij de onder 6 tenlastegelegde inbraak worden ondersteund door de uitkomst van geursorteerproef, te weten de geurovereenkomst tussen de aangetroffen geur op de op 31 maart 2004 gevonden slotschild en de geur van verdachte, alsmede door de toegepaste modus operandi.
De lezing van de verdediging dat de handschoenen bij de inbraak door een ander zijn gebruikt is slechts een veronderstelling en wordt niet ondersteund door enig feit en/of omstandigheid. Hierbij komt dat het hof het niet aannemelijk acht dat in het geval een ander de handschoenen van verdachte zou hebben gedragen, de geur van verdachte op een slotschild zou zijn achtergebleven en dat bij vermenging van de geuren de speurhond tot een positieve geurherkenning komt.
Het verweer wordt derhalve verworpen.
Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging verkregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het onder 1, 2, 3, 4 subsidiair, 6, 7, 8, 9 en 10 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
(zie voor de inhoud van de bewezenverklaring bijlage III)
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezene levert op de misdrijven
ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde:
Diefstal, vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en zijn mededaders hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, gepleegd door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft door middel van braak en inklimming.
ten aanzien van het onder 2, 7 en 10 bewezenverklaarde:
telkens:
Diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak.
ten aanzien van het onder 3 bewezenverklaarde:
Diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en inklimming.
ten aanzien van het onder 4 subsidiair bewezenverklaarde:
Mishandeling.
ten aanzien van het onder 6 bewezenverklaarde:
Diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak.
ten aanzien van het onder 8 en 9 bewezenverklaarde:
telkens:
Poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De rechtbank heeft verdachte ter zake van –kort weergegeven- een diefstal met geweld en bedreiging met geweld in een woning, een woninginbraak, zes bedrijfsinbraken, twee pogingen tot bedrijfsinbraken en een eenvoudige mishandeling, alsmede een tiental ad informandum gevoegde feiten, onder meer veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren, dit met aftrek van de tijd die verdachte reeds in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
Verdachte is in hoger beroep gekomen.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de feiten zoals door de rechtbank is bewezenverklaard wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaren, dit met aftrek van de tijd die verdachte reeds in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen hoofdstraf bepaald op grond van de ernst van de bewezenverklaarde feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, alsmede op grond van de persoon van verdachte.
Het hof heeft hierbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft in een periode van ongeveer één maand een veelheid aan strafbare feiten gepleegd. Verdachte is niet alleen betrokken geweest bij een groot aantal (bedrijfs)inbraken, welke inbraken veel overlast voor de slachtoffers met zich brengen, maar ook bij een met geweld en bedreiging met geweld gepaard gaande brute overval op een bejaarde man in diens woning.
Verdachte is hiertoe, samen met zijn medeverdachte, met bivakmutsen en een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, de woning ingegaan.
Verdachte heeft het wapen op het slachtoffer gericht gehouden en heeft daarmee op het hoofd van het slachtoffer geslagen. Op het moment dat [benadeelde partij 1 en slachtoffer] probeerde weg te komen van verdachte en zijn medeverdachten en de woning uitvluchtte, is verdachte het slachtoffer achter na gerend en heeft hem vastgepakt, op de grond gegooid en tegen het lichaam geschopt.
Dergelijke ernstige feiten, waarbij op gewelddadige wijze inbreuk wordt gemaakt op de lichamelijke integriteit en de persoonlijke levenssfeer van personen op de plaats waar zij zich bij uitstek veilig moeten kunnen voelen, veroorzaken veel onrust in de maatschappij.
Verdachte heeft door zijn op geld gerichte handelwijze op geen enkele wijze rekening gehouden met de gevolgen die zijn daden voor de slachtoffers zouden kunnen hebben. Het is bekend dat slachtoffers dergelijke ingrijpende gebeurtenissen als zeer traumatisch ervaren en dat zij nog lange tijd last kunnen hebben van gevoelens van onveiligheid.
De inbreuk die verdachte en zijn medeverdachten hebben gemaakt op de privacy van het slachtoffer door hem binnen de veilig geachte omgeving van het eigen huis met een ernstige vorm van geweld te overvallen is onaanvaardbaar.
Het hof rekent verdachte voorts zwaar aan dat hij de strafbare feiten heeft begaan kort nadat hij uit detentie was ontslagen. Hij had een gevangenisstraf van twaalf maanden waarvan zes maanden voorwaardelijk uitgezeten voor een reeks diefstallen. Het hof zal dan ook de recidive in aanzienlijke mate ten nadele van verdachte meewegen.
Het hof heeft tevens in aanmerking genomen de ter kennisneming gevoegde zaken, vermeld op de dagvaarding in eerste aanleg, te weten een achttal (gekwalificeerde) diefstallen dan wel pogingen daartoe, alsmede een vernieling en een belediging van een ambtenaar.
Verdachte heeft bekend die feiten te hebben begaan.
Over de persoon van verdachte heeft de psycholoog R.E.P. Yorks gerapporteerd. Uit het rapport, gedateerd 24 april 2005, komt naar voren dat verdachte lijdend is aan een diepgaand en langdurig patroon van antisociaal gedrag en vervlakking van zijn gewetensfuncties. Dit gegeven beïnvloedt in enige mate zijn oordeelsvorming en gedragskeuzes.
Geconcludeerd wordt onder meer dat verdachte ten tijde van het plegen van de hem telastegelegde feiten lijdende was aan een zodanige gebrekkige ontwikkeling zijner geestvermogens, en dat deze feiten –indien bewezen- hem slechts in licht verminderde mate kunnen worden toegerekend.
Het gerechtshof kan zich met de conclusie van voornoemd rapport verenigen.
Het gerechtshof neemt deze conclusie over en maakt de inhoud daarvan tot zijn oordeel.
Alle omstandigheden in aanmerking nemend, is het hof, anders dan de verdediging, van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren en tien maanden alleszins gerechtvaardigd is.
Naar het oordeel van het hof kan, gelet op de ernst en hoeveelheid van de begane feiten, in het onderhavige geval niet volstaan worden met een dusdanige gevangenisstraf dat verdachte op korte termijn zijn beweerde plannen betreffende een schoolopleiding en het verrichten van werk kan gaan uitvoeren.
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1 en slachtoffer]
De benadeelde partij heeft in eerste aanleg een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van € 2.600,00 ingesteld. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van verdachtes onder 1 bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Het hof ziet aanleiding ter zake de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen als na te melden.
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2]
De benadeelde partij heeft in eerste aanleg een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van € 901,70 ingesteld. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van verdachtes onder 2 bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Het hof ziet aanleiding ter zake de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen als na te melden.
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 3]
De benadeelde partij heeft in eerste aanleg een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van € 35.935,00 ingesteld. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 6.000,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van verdachtes onder 10 bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag –bij wijze van voorschot- toewijsbaar is.
Voor het overige is de vordering naar het oordeel van het hof niet van zo eenvoudige aard dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Het hof ziet tevens aanleiding terzake de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen als na te melden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 24c, 36f, 45, 57, 63, 300, 310, 311 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
Het hof:
Verstaat, dat het door verdachte ingestelde rechtsmiddel niet is gericht tegen dat deel van het vonnis, waarvan beroep, waarbij verdachte terzake van het onder 11 tenlastegelegde werd vrijgesproken.
Vernietigt het vonnis, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen, dat verdachte het onder 4 primair en 5 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen, dat verdachte het onder 1, 2, 3, 4 subsidiair, 6, 7, 8, 9 en 10 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) jaren en 10 (tien) maanden.
Bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
De aan [benadeelde partij 1 en slachtoffer] toegebrachte schade
Veroordeelt verdachte aan de benadeelde partij, [benadeelde partij 1 en slachtoffer], te betalen een bedrag van € 2.600,00 (tweeduizend zeshonderd euro).
Veroordeelt verdachte aan de benadeelde partij, [benadeelde partij 1 en slachtoffer], te betalen een bedrag van € 2.600,00 (tweeduizend zeshonderd euro) met dien verstande dat indien en voor zover zijn mededaders betalen verdachte in zoverre van deze verplichting is bevrijd.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan veroordeelde de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij, genaamd [benadeelde partij1 en slachtoffer], een bedrag te betalen van € 2.600,00 (tweeduizend zeshonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 52 (tweeënvijftig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij inzoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
De aan [benadeelde partij 2] toegebrachte schade
Veroordeelt verdachte aan de benadeelde partij, [benadeelde partij 2] te betalen een bedrag van € 901,70 (negenhonderdéén euro en zeventig cent) met dien verstande dat indien en voor zover zijn mededaders betalen verdachte in zoverre van deze verplichting is bevrijd.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan veroordeelde de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij, genaamd [benadeelde partij 2] , een bedrag te betalen van € 901,70 (negenhonderdéén euro en zeventig cent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 18 (achttien) dagen hechtenis.
Bepaalt dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij inzoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
De aan [benadeelde partij 3] toegebrachte schade
Veroordeelt verdachte aan de benadeelde partij, [benadeelde partij 3], te betalen een bedrag van € 6.000,00 (zesduizend euro) met dien verstande dat indien en voor zover zijn mededaders betalen verdachte in zoverre van deze verplichting is bevrijd.
Verklaart de benadeelde partij, [benadeelde partij 3], in haar vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij in zoverre haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan veroordeelde de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij, genaamd [benadeelde partij 3], een bedrag te betalen van € 6.000,00 (zesduizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 120 (honderdtwintig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij inzoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Aldus gewezen door
mr A.E. Harteveld, voorzitter,
mr H.Y. Buyne en mr G. Mintjes, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr J.H.D. van Onna, griffier,
en op 10 februari 2006 ter openbare terechtzitting