31 januari 2006
vijfde civiele kamer
rolnummer 2005/219
G E R E C H T S H O F T E A R N H E M
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant in het principale appel,
geïntimeerde in het voorwaardelijke incidentele appel,
procureur: mr. J.M. Bosnak,
1 de vennootschap onder firma [...] V.O.F.,
kantoorhoudende en gevestigd te [vestigingsplaats],
2 [geïntimeerde sub 2],
3 [geïntimeerde sub 3],
beiden wonende te [woonplaats],
geïntimeerden in het principale appel,
appellanten in het voorwaardelijke incidentele appel,
procureur: mr. P.A.C. de Vries.
1 Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst naar de vonnissen van de kantonrechter (rechtbank Almelo, sector kanton, locatie Almelo) van 6 januari en 16 november 2004, die in fotokopie aan dit arrest zijn gehecht.
2 Het geding in hoger beroep
2.1 Bij exploot van 14 februari 2005 heeft appellant, [appellant], aan geïntimeerden, verder [geïntimeerden], aangezegd in hoger beroep te komen tegen beide vonnissen van de kantonrechter.
2.2 Bij memorie van grieven heeft [appellant] twee grieven tegen het vonnis van 16 november 2004 aangevoerd, bewijs aangeboden, en geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en de inleidende vordering alsnog zal toewijzen, met veroordeling van [geïntimeerden] in de kosten van beide instanties.
2.3 Bij memorie van antwoord, tevens houdende voorwaardelijk incidentele memorie van grieven, hebben [geïntimeerden] de grieven bestreden en geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal bekrachtigen, al dan niet onder aanvulling of verbetering van rechtsgronden, met veroordeling van [appellant] in de kosten van het appel. Voorwaardelijk, voor het geval het hof de grieven van [appellant] gegrond zou bevinden, hebben [geïntimeerden] vier grieven tegen de beide vonnissen van de kantonrechter aangevoerd en toegelicht en voor het geval het hof zou menen niet gehouden te zijn de door [geïntimeerden] in eerste aanleg gevoerde verweren opnieuw te toetsen, hebben zij nog vijf grieven aangevoerd en toegelicht. Hun conclusie blijft daarbij gelijk.
2.4 Bij “memorie van antwoord in het voorwaardelijke principale appel, in het dubbele voorwaardelijke incidentele appel en het enkel voorwaardelijk incidentele appel” heeft [appellant] geconcludeerd “tot persistit”, met veroordeling van [geïntimeerden] in de kosten van de procedure.
3 De beoordeling van de beroepen
3.1 Geen grieven zijn aangevoerd tegen het vonnis van 6 januari 2004, waarin de kantonrechter onder 2 een aantal feiten als vaststaand heeft aangenomen, zodat het hof van die feiten heeft uit te gaan. [appellant] is niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep tegen dat vonnis.
3.2 De kantonrechter heeft [geïntimeerden] te bewijzen opgedragen dat bij het ontstaan van het verkeersongeluk van 18 november 1998 aan de zijde van [appellant] sprake was van opzet of bewuste roekeloosheid.
De kantonrechter heeft aan de zijde van [geïntimeerden] als getuigen gehoord [getuige A.] en [getuige B.]. Aan de zijde van [appellant] heeft de kantonrechter [appellant] zelf als partij-getuige gehoord.
Beide grieven richten zich tegen de beslissing van de kantonrechter dat bewezen is dat [appellant] bewust roekeloos heeft gehandeld.
De verklaringen van de getuigen zijn in het eindvonnis van de kantonrechter voor zover van belang weergegeven.
3.3 [appellant] trad op als chauffeur van de Ford Sierra waarin hij en de getuigen [getuige A.] en [getuige B.] zaten, [getuige A.] voorin en [getuige B.] achterin.
De getuigenverklaringen van [getuige A.] en [getuige B.] komen erop neer dat [appellant] tijdens het rijden een sigaret ging rollen. Tijdens het rollen van de sigaret - dit deed [appellant] volgens [getuige B.] met beide handen terwijl [appellant] het stuur in bedwang hield met de knieën, althans terwijl hij beide handen op het stuur had liggen en zo de sigaret rolde - naderde de Ford Sierra, die volgens [getuige A.] 130 à 140 kilometer per uur en volgens [getuige B.] 140 km per uur reed, zeer dicht een voor hen rijdende Mercedes Vito. Dat gebeurde zo, dat het [getuige A.] beangstigde; blijkbaar was hij bang dat hun auto de Mercedes zou raken. Hetzelfde geldt voor [getuige B.], die vanaf de achterbank riep dat [appellant] naar links moest om de Mercedes niet te raken. [appellant] reageerde niet en bleef doorgaan met het rollen van de sigaret.
[appellant] verklaart dat hij na het inhalen van twee vrachtwagens op de rechterrijstrook ging rijden. Daar reed de Mercedes Vito. [appellant] wilde een sigaret opsteken. Hij reed op een afstand van drie tot vier meter van de Mercedes. De sigaret lag klaar op het dashboard. Toen hij de sigaret wilde aansteken was hij de Mercedes al aan het inhalen. Hij deed de inhaalmanoeuvre met één hand aan het stuur. Met de andere hand hij de sigarenaansteker ingedrukt.
Deze verklaring komt op een belangrijk punt niet overeen met die van de beide andere getuigen; beiden verklaren dat [appellant] een sigaret ging rollen. Het hof heeft geen reden te twijfelen aan deze waarneming van beide getuigen en hecht geen geloof aan de verklaring van [appellant] op dit punt; mogelijk heeft [appellant] dit aspect van de gebeurtenissen verkeerd onthouden.
3.4 De vraag is in de eerste plaats of [appellant] bewust roekeloos heeft gehandeld. Van bewust roekeloos handelen is pas sprake indien de werknemer zich, tijdens het verrichten van zijn onmiddellijk aan het ongeval voorafgaande gedraging, van het roekeloos karakter van die gedraging daadwerkelijk bewust is geweest (vgl. HR 20 september 1996, NJ 1997, 198 en HR 11 september 1998, NJ 1998, 870).
Het hof is van oordeel dat het gedrag van [appellant] bewust roekeloos is. In de eerste plaats reed hij harder dan de maximum snelheid van 120 km per uur, wat verboden is. Wanneer men met die snelheid een sigaret gaat rollen met beide handen liggend op het stuur of zelfs van het stuur vraagt men om ongelukken: men kan zich dan immers niet naar behoren concentreren op het besturen van de auto en op het overige verkeer. Men heeft zijn auto niet meer voldoende onder controle. Dit geldt temeer als men, zoals [appellant], op de autosnelweg rijdt en ook nog eens zeer dicht op een voorganger. [getuige A.] en [getuige B.] hebben verklaard dat zij [appellant] nog hebben gewaarschuwd (waardoor [appellant] zich van de grote risico’s van zijn wijze van rijden te meer bewust moet zijn geweest), maar deze reageerde niet en ging door waarmee hij bezig was. De angst van [getuige A.] en [getuige B.] was op zijn plaats, want met die hoge snelheid kon zijn gedrag tot een levensgevaarlijke situatie leiden. [appellant] moet zich bewust zijn geweest van het risico waaraan hij zijn collega’s en zichzelf bloot stelde, maar heeft dat blijkbaar op de koop toegenomen.
[appellant] zelf zegt dat hij de Mercedes was genaderd op een afstand van drie tot vier meter. De kantonrechter heeft terecht overwogen dat dit een ernstige vorm van kleven is. Kleven is altijd al gevaarlijk, maar met zo’n hoge snelheid op de autosnelweg des te meer. [appellant] verklaart dat hij de Mercedes ging inhalen met alleen zijn linkerhand aan het stuur. Dat staat in de eerste plaats niet vast, [getuige B.] verklaart dat [appellant] de sigaret rolde zonder zijn handen aan het stuur te hebben. Maar al zou waar zijn dat [appellant] één hand aan het stuur had terwijl hij de sigaret rolde dan nog was dit zeer roekeloos, met die snelheid. Het rijgedrag van [appellant] vroeg kortom om problemen, die zich dan ook hebben gerealiseerd doordat [getuige A.], teneinde een aanrijding te voorkomen, ingreep en naar links stuurde waarna [appellant] zelf weer naar rechts stuurde. Er is toen een aanrijding ontstaan, die het gevolg is van het gevaarzettende gedrag van [appellant]. Dat de actie van [getuige A.] en de daarop gevolgde reactie van [appellant] mogelijk tot het ontstaan van het ongeval hebben bijgedragen, doet hieraan niet af. De slotsom moet luiden dat de schade die is ontstaan is in belangrijke mate (zo niet geheel) is te wijten aan de bewuste roekeloosheid van [appellant].
3.5 [appellant] wijst op productie 2 bij de inleidende dagvaarding en voert aan dat onduidelijk is wat er precies is gebeurd. Het gaat hier om een stuk dat naar aanleiding van het ongeval is opgemaakt door de politie. Voor zover daarin verklaringen van getuigen zijn weergegeven, geldt dat het gaat om uiterst summiere, niet ondertekende en niet onder ede afgelegde verklaringen. Het hof acht de uitgebreide, onder ede afgelegde verklaringen bij de kantonrechter van groter waarde.
Aangezien [appellant] geen feiten heeft gesteld welke, indien bewezen, kunnen leiden tot een ander oordeel, zal zijn algemeen bewijsaanbod worden gepasseerd.
3.6 Het bestreden eindvonnis dient te worden bekrachtigd. Aan het voorwaardelijk incidenteel appel komt het hof niet toe. [appellant] zal als in het ongelijk te stellen partij in de kosten van het hoger beroep worden veroordeeld.
Het hof, rechtdoende in hoger beroep:
verklaart [appellant] niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep tegen het vonnis van 6 januari 2004;
bekrachtigt het vonnis van 16 november 2004;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep aan de zijde van [geïntimeerden] gevallen en tot deze uitspraak begroot op € 244 vastrecht en € 2.632 aan salaris voor de procureur;
verklaart dit arrest voor zover het betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. Fokker, Van Loo en Wefers Bettink en is in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 31 januari 2006.