ECLI:NL:GHARN:2006:AV1415

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
9 februari 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
21-000867-05
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling met dodelijke afloop en afpersing in de IJssel

In de nacht van 21 op 22 februari 2004 vluchtte het slachtoffer, [slachtoffer 1], als gevolg van mishandelingen en bedreigingen door de verdachten de IJssel in. Anderhalf etmaal later werd hij dood aangetroffen aan de overkant van de rivier. Het Gerechtshof Arnhem oordeelde dat doodslag niet bewezen kon worden, maar dat mishandeling die de dood van het slachtoffer ten gevolge had, wel bewezen werd geacht. Het hof concludeerde dat onderkoeling als doodsoorzaak was vastgesteld en dat er een causaal verband bestond tussen de gewelddadige gedragingen van de verdachten en de dood van het slachtoffer. De verdachten hadden [slachtoffer 1] in een dreigende situatie gebracht door hem te mishandelen en te bedreigen, waarna hij in de IJssel sprong om aan het geweld te ontsnappen. Het hof oordeelde dat de verdachten in een levensbedreigende situatie hadden gehandeld en dat zij nalatig waren geweest in het bieden van hulp aan het slachtoffer. De rechtbank had eerder een gevangenisstraf van zeven jaar opgelegd, maar het hof verlaagde deze naar vijf jaar en zes maanden, rekening houdend met de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze waren gepleegd. Tevens werd de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan de benadeelde partij.

Uitspraak

Parketnummer: [nummer]
Uitspraak d.d.: 9 februari 2006
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te Arnhem
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank te Arnhem van
9 februari 2005 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken, parketnummers 05-091103-04,
05-096105-04 en 05-076163-04, tegen
[verdachte],
geboren te [plaats] op [datum],
thans verblijvende in [naam huis van bewaring].
Het hoger beroep
De verdachte en de officier van justitie hebben tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 31 augustus 2005 en 26 januari 2006 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Op de terechtzitting van 26 januari 2006 heeft het hof de splitsing bevolen van de zaken onder de parketnummers 05-091103-04, 05-096105-04 en 05-076163-04, en die onder de parketnummers 05-090168-03, 05-076147-04 en 05-094000-03 (de vordering tot tenuitvoerlegging).
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal (zie voor de inhoud van de vordering bijlage I), na voorlezing aan het hof overgelegd, en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis, waarvan beroep, vernietigen nu het tot een andere bewijsbeslissing en strafoplegging komt en daarom opnieuw recht doen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd, zoals deze tenlastelegging in hoger beroep is gewijzigd ten aanzien van feit 4, dat:
Onder 1:
hij in of omstreeks de avond/nacht van 21 op 22 februari 2004 te Velp, gemeente Rheden, en/of te Arnhem en/of te Lathum, gemeente Angerlo, althans in het arrondissement Arnhem, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd, door opzettelijk een dreigende situatie te creëren, hierin bestaande dat verdachte en/of verdachtes mededader(s) opzettelijk die [slachtoffer 1] heeft/hebben meegevoerd vanuit de stad Arnhem, in een auto, naar een afgelegen donkere plek bij een rivier (de IJssel) te Velp, terwijl verdachte en/of verdachtes mededader(s) die [slachtoffer 1] gedurende die autorit afwisselend en/of onophoudelijk, in elk geval meermalen, met kracht en/of met de vuist(en) slagen/klappen tegen het hoofd en/of in het gezicht heeft/hebben gegeven en/of (meermalen) heeft/hebben bedreigd met de dood ("ik maak je kapot" en/of "ik maak je dood"), waarna verdachte en/of verdachtes mededader(s) die [slachtoffer 1] bij aankomst op die afgelegen plek te Velp (vervolgens) heeft/hebben bevolen, althans dwingend tegen die [slachtoffer 1] heeft/hebben gezegd dat deze uit die auto moest komen en/of waarna verdachte en/of verdachtes mededader(s) die [slachtoffer 1] met geschoeide voet en met kracht in de zij, althans tegen het lichaam heeft/hebben geschopt/getrapt en/of een of meermalen tegen het lichaam heeft/hebben geduwd en/of die [slachtoffer 1] diens jas en/of diens trui uit heeft laten trekken (terwijl de temperatuur rondom het vriespunt schommelde) en/of die [slachtoffer 1] heeft/hebben belet zich te bewegen in een andere richting dan die van het water doordat verdachte en/of diens mededader(s) zich hadden gegroepeerd rondom die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 1] heeft/hebben achtervolgd/achterna is/zijn gerend, toen deze trachtte weg te vluchten uit de door verdachte en/of verdachtes mededader(s) gecreëerde dreigende situatie waardoor/waarna die [slachtoffer 1] in het koude (ongeveer 5,7 graden Celsius) rivierwater is gesprongen en de rivier is overgezwommen, en/of die [slachtoffer 1] (vervolgens) in hulpeloze toestand heeft/hebben achtergelaten, door welk handelen en/of nalaten voornoemde persoon is overleden;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:
hij in of omstreeks de avond/nacht van 21 op 22 februari 2004 te Velp, gemeente Rheden, en/of te Arnhem en/of te Lathum, gemeente Angerlo, althans in het arrondissement Arnhem, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade, [slachtoffer 1] heeft mishandeld, door opzettelijk een dreigende situatie te creëren, hierin bestaande dat verdachte en/of verdachtes mededader(s) opzettelijk die [slachtoffer 1] heeft/hebben meegevoerd vanuit de stad Arnhem, in een auto, naar een afgelegen donkere plek bij een rivier (de IJssel) te Velp, terwijl verdachte en/of verdachtes mededader(s) die [slachtoffer 1] gedurende die autorit afwisselend en/of onophoudelijk, in elk geval meermalen, met kracht en/of met de vuist(en) slagen/klappen tegen het hoofd en/of in het gezicht heeft/hebben gegeven en/of (meermalen) heeft/hebben bedreigd met de dood ("ik maak je kapot" en/of "ik maak je dood"),waarna verdachte en/of verdachtes mededader(s) die [slachtoffer 1] bij aankomst op die afgelegen plek te Velp (vervolgens) heeft/hebben bevolen, althans dwingend tegen die [slachtoffer 1] heeft/hebben gezegd dat deze uit die auto moest komen en/of waarna verdachte en/of verdachtes mededader(s) die [slachtoffer 1] met geschoeide voet en met kracht in de zij, althans tegen het lichaam heeft/hebben geschopt/getrapt en/of een of meermalen tegen het lichaam heeft/hebben geduwd en/of die [slachtoffer 1] diens jas en/of diens trui uit heeft laten trekken (terwijl de temperatuur rondom het vriespunt schommelde) en/of die [slachtoffer 1] heeft/hebben belet zich te bewegen in een andere richting dan die van het water doordat verdachte en/of diens mededader(s) zich hadden gegroepeerd rondom die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 1] heeft/hebben achtervolgd/achterna is/zijn gerend, toen deze trachtte weg te vluchten uit de door verdachte en/of verdachtes mededader(s) gecreëerde dreigende situatie waardoor/waarna die [slachtoffer 1] in het koude (ongeveer 5,7 graden Celsius) rivierwater is gesprongen en de rivier is overgezwommen, en/of die [slachtoffer 1] (vervolgens) in hulpeloze toestand heeft/hebben achtergelaten, terwijl dit feit de dood tengevolge heeft gehad;
meer subsidiair:
hij in of omstreeks de avond/nacht van 21 op 22 februari 2004 te Velp, gemeente Rheden, en/of te Arnhem en/of te Lathum, gemeente Angerlo, althans in het arrondissement Arnhem, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, grovelijk, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onachtzaam en/of nalatig [slachtoffer 1] heeft/hebben meegevoerd vanuit de stad Arnhem, in een auto, naar een afgelegen donkere plek bij een rivier (de IJssel) te Velp, terwijl verdachte en/of verdachtes mededader(s) die [slachtoffer 1] gedurende die autorit afwisselend en/of onophoudelijk, in elk geval meermalen, met kracht enlof met de vuist(en) slagen/klappen tegen het hoofd en/of in het gezicht heeft/hebben gegeven en/of (meermalen) heeft/hebben bedreigd met de dood ("ik maak je kapot" en/of "ik maak je dood"), waarna verdachte en/of verdachtes mededader(s) die [slachtoffer 1] bij aankomst op die afgelegen plek te Velp (vervolgens) heeft/hebben bevolen, althans dwingend tegen die [slachtoffer 1] heeft/hebben gezegd dat deze uit die auto moest komen en/of waarna verdachte en/of verdachtes mededader(s) die [slachtoffer 1] met geschoeide voet en met kracht in de zij, althans tegen het lichaam heeft/hebben geschopt/getrapt en/of een of meermalen tegen het lichaam heeft/hebben geduwd en/of die [slachtoffer 1] diens jas en/of diens trui uit heeft laten trekken (terwijl de temperatuur rondom het vriespunt schommelde) en/of die [slachtoffer 1] heeft/hebben belet zich te bewegen in een andere richting dan die van het water doordat verdachte en/of diens mededader(s) zich hadden gegroepeerd rondom die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 1] heeft/hebben achtervolgd/achterna is/zijn gerend, toen deze trachtte weg te vluchten uit de door verdachte en/of verdachtes mededader(s) gecreëerde dreigende situatie waardoor/waarna die [slachtoffer 1] in het koude (ongeveer 5,7 graden Celsius) rivierwater is gesprongen en de rivier is overgezwommen, en/of die [slachtoffer 1] (vervolgens) in hulpeloze toestand heeft/hebben achtergelaten, waardoor het aan zijn/hun schuld te wijten is geweest dat die [slachtoffer 1] aan de gevolgen daarvan is overleden.
(zie voor de overige feiten de inhoud van de dagvaardingen in de bijlagen IIa en IIb en voor de inhoud van de wijziging van de tenlastelegging in hoger beroep bijlage IIc)
Het hof nummert de onder parketnummer 05-091103-04, 05-096105-04 en 05-076163-04 tenlastegelegde feiten respectievelijk als 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8 en 9.
Indien in de tenlastelegging taal- en/ of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Uitleg van het onder 1 primair tenlastegelegde feit
Het hof stelt voorop dat de vraag of het tenlastegelegde bewezen is dient te worden beantwoord op de grondslag van de tenlastelegging. Bij de uitleg van de tenlastelegging heeft de rechter een zekere beoordelingsvrijheid die haar grenzen hierin vindt dat de uitleg niet onverenigbaar mag zijn met de bewoordingen. Het is dus niet aan het hof om de vraag te beantwoorden of de feiten zoals deze zich in dit geval hebben voorgedaan – los van de tenlastelegging – doodslag, zoals strafbaar gesteld in art. 287 Wetboek van Strafrecht, opleveren.
Bij de uitleg van de tenlastelegging gaat het hof ervan uit dat de steller van de tenlastelegging heeft beoogd aan verdachte doodslag ten laste te leggen. De tenlastelegging is aldus opgezet dat aan verdachte wordt verweten [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te hebben beroofd door (kort gezegd)
a. opzettelijk een dreigende situatie te creëren – welke dreigende situatie vervolgens nader wordt omschreven (opzettelijk meevoeren, slaan, bedreigen, enz.) - , waardoor/waarna [slachtoffer 1] is de IJssel is gesprongen
en/of
b. [Slachtoffer 1] (vervolgens) in hulpeloze toestand achter te laten, door welk handelen en/of nalaten [slachtoffer 1] is overleden.
Ad a. Mede gelet op de formulering van het verwijt aan verdachte in het onder 1 subsidiair en meer subsidiair tenlastegelegde is het hof van oordeel dat “opzettelijk” moet worden begrepen als “met opzet op de dood”.
Ad b. Hoewel het woord “opzettelijk” in dit gedeelte – anders dan in het eerste gedeelte – niet wordt herhaald, begrijpt het hof de tenlastelegging aldus dat aan verdachte wordt verweten dat hij en zijn medeverdachten [slachtoffer 1] opzettelijk – dat wil zeggen: met opzet op de dood - in hulpeloze toestand hebben achtergelaten.
Het hof begrijpt de tenlastelegging voorts aldus dat in het woord “nalaten” ligt opgesloten dat verdachte wordt verweten dat hij de rechtsplicht heeft geschonden om de hulpeloze toestand van [slachtoffer 1] te beëindigen.
In dit gedeelte van de tenlastelegging wordt niet uitdrukkelijk omschreven uit welken hoofde voor verdachte de rechtsplicht bestond om de hulpeloze toestand te beëindigen. Een zinvolle uitleg van de tenlastelegging – het hof verwijst ook naar het tussen haakjes geplaatste woord “vervolgens” – brengt mee dat die rechtsplicht gebaseerd is op de omstandigheid dat het verdachte en zijn medeverdachten waren die voor [slachtoffer 1]
opzettelijk de dreigende situatie in het leven hadden geroepen zoals omschreven in het eerste gedeelte van het verwijt (a).
Aldus gelezen behelst de tenlastelegging een voldoende feitelijke en duidelijke omschrijving van het feit.
Vrijspraak van het onder 1 primair tenlastegelegde feit
Het hof verwijst naar hetgeen is opgemerkt over de opbouw van de tenlasteleging en het onderscheid in een gedeelte onder a en een gedeelte onder b.
Ad a. Het hof acht niet bewezen dat verdachte ten tijde van het in het leven roepen van de dreigende situatie reeds het opzet heeft gehad tot levensberoving. In het bijzonder acht het hof niet bewezen dat verdachte en zijn medeverdachten ten tijde van de in de tenlastelegging omschreven gedragingen (in de auto meevoeren, slaan, bedreigen, etc.) waarbij voor [slachtoffer 1] de dreigende situatie in het leven werd geroepen waardoor dan wel waarna [slachtoffer 1] in de IJssel is gesprongen reeds het opzet – waaronder begrepen voorwaardelijk opzet – hadden op de dood van [slachtoffer 1]. Het opzet was toen op niet meer gericht dan het toebrengen van lichamelijk letsel.
Ad b. Aangezien dit gedeelte inhoudt dat verdachte [slachtoffer 1] in hulpeloze toestand heeft achtergelaten waarin deze was terecht gekomen doordat verdachte opzettelijk – hier: met opzet op de dood – voor [slachtoffer 1] de dreigende situatie in het leven heeft geroepen en het hof dit, zoals zojuist overwogen, niet bewezen acht, dient verdachte – nu deze passage een essentieel onderdeel van de tenlastelegging betreft - ook van dit gedeelte te worden vrijgesproken.
Uitleg van het onder 1 subsidiair tenlastegelegde feit
De woorden “door opzettelijk een dreigende situatie te creëren” na “ [slachtoffer 1] heeft mishandeld” zijn kennelijk per abuis opgenomen.
Bewezenverklaring van het onder 1 subsidiair tenlastegelegde feit
Het hof acht het onder 1 subsidiair tenlastegelegde bewezen.
Het hof gaat hieronder nader in op de volgende onderwerpen:
1. de doodsoorzaak van [slachtoffer 1]
2. de gedragingen van verdachte(n)
3. het causaal verband tussen de mishandeling van [slachtoffer 1] en diens dood.
1. De doodsoorzaak
Omtrent de doodsoorzaak van [slachtoffer 1] neemt het hof met name het volgende in aanmerking:
a) de omstandigheden waarin [slachtoffer 1] verkeerde vóór zijn dood;
b) de omstandigheden waaronder [slachtoffer 1] is aangetroffen;
c) de bevindingen van prof. dr P.A.F.M. Doevendans, cardioloog verbonden aan het Hart Long Centrum Utrecht;
d) de bevindingen van dr I.J. Bosman, apotheker-toxicoloog, verbonden aan het Nederlands Forensisch Instituut te Rijswijk;
e) de bevindingen van G. van Ingen en F.R.W. van de Goot, respectievelijk patholoog en arts-patholoog verbonden aan het Nederlands Forensisch Instituut te Rijswijk;
f) de bevindingen van de pathologen prof. dr H.A.M. Daanen en dr E.A. den Hartog, beiden verbonden aan TNO Technische Menskunde te Soesterberg.
Ad a) [Slachtoffer 1] is in de nacht van 21 op 22 februari 2004 tussen 22.11 en 23.10 uur bij een buitentemperatuur van iets boven de 0 graden Celsius, na onder meer te zijn geslagen, zijn trui te hebben uitgetrokken, zijn jas aan verdachte te hebben afgegeven en vervolgens te zijn opgejaagd door verdachte en zijn medeverdachten, te water geraakt in de rivier de IJssel met een watertemperatuur van circa 5,7 graden Celsius. [Slachtoffer 1] was schaars gekleed toen hij zich in het water bevond. Hij had slechts een spijkerbroek en een t-shirt aan. [Slachtoffer 1] heeft enige tijd in het koude water gezwommen en uiteindelijk heeft hij de overkant weten te bereiken. Nadat [slachtoffer 1] de overkant bereikt had, heeft hij, blijkens de grond onder zijn schoenen, nog enige tijd gelopen, waarna hij verstrikt is geraakt in prikkeldraad. Hoe lang [slachtoffer 1] heeft gelopen en welke afstand door hem is afgelegd, is onbekend gebleven.
Ad b) Het lijk van [slachtoffer 1] is, meer dan anderhalf etmaal later en ongeveer 300 meter stroomafwaarts aan de overkant van de rivier aangetroffen. Feit is dat [slachtoffer 1] verstrikt is geraakt in het prikkeldraad van de afrastering van een weiland en over het gehele lichaam, met name op de bovenrug, de borst, de armen, de benen, het gelaat, de hals en de nek, waren vele krasletsels zichtbaar. Verder had [slachtoffer 1] een zwelling op de huid rondom het rechteroog.
Ad c) Prof. dr P.A.F.M. Doevendans heeft onderzoek gedaan naar mogelijk hartfalen van [slachtoffer 1]. In zijn brief van 10 december 2004 is vermeld dat er geen afwijkingen van betekenis zijn gevonden, met name geen tekenen van celverlies of toegenomen fibrose, evenmin aanwijzingen voor recent doorgemaakte ischemie.
Ad d) Ten tijde van de dramatische gebeurtenis bleek [slachtoffer 1] onder invloed te zijn van verdovende middelen. Door dr I.J. Bosman is een toxicologisch onderzoek verricht. In zijn rapportage d.d. 7 april 2004 komt hij tot de conclusie dat in het bloed en urine van [slachtoffer 1] geen alcohol werd aangetoond. In het bloed van [slachtoffer 1] werd een aanwijzing verkregen voor de aanwezigheid van cocaïne en werden benzoylecgonine en methylecgonine aangetoond. In de urine van [slachtoffer 1] werden cocaïne met omzettingsproducten en THC-COOH aangetoond en werd een aanwijzing verkregen voor amfetamine. De resultaten van de urine bewijzen dat [slachtoffer 1] cocaïne, ethanol, cannabis en mogelijk amfetamine heeft gebruikt. In het bloed van [slachtoffer 1] kon alleen een aanwijzing worden verkregen voor de aanwezigheid van cocaïne en werden benzoylecgonine en methylecgonine aangetoond. Op grond van deze resultaten kan het overlijden van [slachtoffer 1] niet worden verklaard, waardoor het onwaarschijnlijk is dat intoxicatie een directe rol van betekenis heeft gespeeld bij het intreden van de dood. De resultaten van de bepaling van catecholamines in de urine van [slachtoffer 1] geven een aanwijzing voor een periode van stress, voorafgaande aan het overlijden.
Ter terechtzitting van 8 december 2004 is I.J. Bosman gebleven bij haar bevindingen en heeft zij nogmaals expliciet verklaard dat de drugs niet hebben bijgedragen aan de doodsoorzaak van [slachtoffer 1], omdat er geen hoge sporen van cocaïne of andere drugs in het bloed zijn gevonden.
Ad e) In het pro justitia rapport (sectieverslag) d.d. 5 augustus 2004, opgemaakt door G. van Ingen en F.R.W. van de Goot, beiden patholoog verbonden aan het Nederlands Forensisch Instituut te Rijswijk, wordt onder meer geconcludeerd dat er geen aanwijzingen waren voor ziekelijke afwijkingen, die een rol van betekenis hebben gespeeld bij het intreden van de dood van [slachtoffer 1]. Er is bij [slachtoffer 1] geen aantoonbare anatomische doodsoorzaak gevonden. De bevindingen zijn verenigbaar met onderkoeling als oorzaak voor intreden van de dood.
Ad f) De pathologen prof. dr H.A.M. Daanen en dr E.A. den Hartog hebben hun bevindingen weergegeven in de rapportage d.d. 15 september 2004, met als titel "Korte rapportage Modelberekeningen PMT-IJssel" en in de aanvulling daarop van 15 december 2004. Zij komen tot de eindconclusie dat het aannemelijk is dat [slachtoffer 1] door onderkoeling is gestorven. Onduidelijk is hoe lang [slachtoffer 1] in het water is geweest, maar bekend is dat bij een watertemperatuur van 5 graden Celsius al redelijk snel een "swimming failure" optreedt. Niet aannemelijk wordt geacht dat [slachtoffer 1] langer dan vijftien minuten in het water is geweest. In de periode dat [slachtoffer 1] in het water was, waren de lichaamsweefsels gekoeld, maar de afkoeling van de lichaamskern gering. Na het op de wal komen heeft naar verwachting een sterke daling van de kerntemperatuur plaatsgevonden doordat het koude bloed uit de weefsels in de circulatie kwam en het hart sterk afkoelde (de fysiologische afterdrop). In combinatie met de voortdurende verdamping van vocht uit de kleding, wordt de kerntemperatuur tien minuten na het verlaten van het water geschat op circa 34,5 graden. Bij dergelijke kerntemperaturen vinden vaak krachtige rillingen plaats, waarbij het in casu mogelijk is dat de cocaïne de rilrespons heeft onderdrukt. Bij een kerntemperatuur van 34 graden begint vaak een fase van verwarring, zijn de motorische vaardigheden minimaal en gaat lopen uitermate moeizaam. Bij een kerntemperatuur van 30 graden treedt vaak bewusteloosheid in. Vermoed wordt dat [slachtoffer 1] in de periode dat hij bij het prikkeldraad aankwam een kerntemperatuur had tussen 34 en 30 graden Celsius, waarin het bewustzijn sterk is gedaald. Eén uur na de te-water-raking kan [slachtoffer 1] dus al in verwarde toestand zijn geraakt waardoor hij niet in staat was om zichzelf te redden. Naar schatting zes tot acht uren na de te-water-raking bereikte zijn kerntemperatuur een kritische waarde van 25 graden Celsius, maar het moet zeker 36 uren geduurd hebben voordat de kern van het lichaam de omgevingstemperatuur aangenomen kan hebben. Ernstige onderkoeling kan leiden tot zuurstoftekort in de vitale weefsels en hartfalen treedt soms op. Onderkoeling is als doodsoorzaak niet eenduidig vast te stellen, maar wordt vaak genoemd als andere doodsoorzaken uitgesloten zijn, aldus de pathologen.
Ter terechtzitting van 8 en 22 december 2004 heeft prof. dr H.A.M. Daanen de conclusies van het rapport gehandhaafd.
Het hof leidt uit het voorgaande af dat [slachtoffer 1] is overleden door onderkoeling. Bij alle verrichte onderzoeken, onder meer het pathologisch onderzoek, het toxicologisch onderzoek en het cardiologisch onderzoek, zijn geen aanwijzingen voor een andere doodsoorzaak gevonden.
2. De gedragingen van verdachte(n)
Het hof leidt uit de bewijsmiddelen af dat de gang van zaken – voor zover van belang – als volgt is geweest.
[Slachtoffer 1] was in de auto meermalen geslagen door verdachte. Hij werd door verdachten naar een afgelegen plaats aan de IJssel gebracht, kennelijk met de bedoeling dat hij daar (verder) met uitoefening van verbale en fysieke agressie “ter verantwoording” zou kunnen worden geroepen in verband met de schade die hij verdachte zou hebben toegebracht. Dit is geschied op basis van aanwijzingen van [medeverdachte 1]. De plaats waar de auto tot stilstand werd gebracht is de Lathumse Veerweg in Velp. De Lathumse Veerweg is een doodlopende afgelegen weg die loopt naar een afgesloten terrein van een niet meer in gebruik zijnde steenfabriek en een tweetal woningen. Deze weg loopt parallel aan de IJssel. De wegverharding bestaat uit bitumen en naast de weg zijn aan beide zijden bermen, welke voornamelijk begroeid zijn met gras. Op diverse plaatsen bevindt zich een dichte begroeiing gevormd door struiken en bomen. Om de ongeveer 75 meter zijn in de rivier, loodrecht op de westelijke dijk, kribben aangelegd. Op de tegenoverliggende oever aan de overkant van de IJssel bevindt zich, naast een weiland, nog een oude steenfabriek. Het weiland is gelegen tussen de oostelijke dijk van de rivier de IJssel en een waterpartij, een door bomen overwoekerd vroeger zandgat, dat volgelopen is met water. Het weiland is omheind door palen welke met elkaar verbonden zijn door prikkeldraad. Op circa 50 meter van de IJssel is een bewoonde boerderij gelegen. Aan beide kanten van de IJssel was het (nagenoeg) geheel donker.
Na het verlaten van de auto op de plaats aan de IJssel rond 22.30 uur werd [slachtoffer 1] verbaal bedreigd, geduwd en geschopt door verdachte terwijl de anderen ten dele om hem heen waren geposteerd. Naar aanleiding van een daartoe strekkend “bevel” van verdachte heeft [slachtoffer 1] zijn jas en zijn trui uitgetrokken. De door verdachten in het leven geroepen situatie werd door [slachtoffer 1] kennelijk zo bedreigend ervaren dat hij vluchtte. Verdachte en [medeverdachte 2] renden achter hem aan. [Slachtoffer 1] vluchtte in de richting van de rivier. [Slachtoffer 1] moet zich pijn hebben gedaan toen hij bij zijn eerste poging om de rivier in te vluchten op de stenen terechtkwam. [Slachtoffer 1] dook daarna daadwerkelijk in de IJssel. Hij was slechts gekleed in een spijkerbroek en een t-shirt. Het was toen zeer koud (even boven 0 graden Celsius). Ook het water van de IJssel was zeer koud (ongeveer 5,7 graden Celsius). Het water van de IJssel stroomde met vrij grote snelheid. [Slachtoffer 1] riep om hulp. Door onder meer verdachte werden steentjes en stokken in zijn richting gegooid om – naar het hof uit de bewijsmiddelen afleidt - het met verbale en fysieke agressie gepaard gaande "ter verantwoording roepen" van [slachtoffer 1] voort te zetten. Dat geldt ook voor het schijnen met de koplampen van de auto over het water. De verdachten zijn nog tenminste een kwartier aan de oever gebleven. Daarna zijn zij met de auto vertrokken. De jas van [slachtoffer 1] werd in de auto meegenomen en later in een container gegooid. Zij hebben niets meer gedaan om de situatie waarin [slachtoffer 1] was beland te beëindigen. Niemand anders dan verdachte en zijn medeverdachten waren op de hoogte van de toestand waarin [slachtoffer 1] zich bevond.
3. Het causaal verband tussen de mishandeling van [slachtoffer 1] en diens dood
Vooropgesteld zij dat zonder de gedragingen van verdachten – met name de agressieve bejegening van hem – de dood van [slachtoffer 1] niet zou zijn ingetreden.
De vraag of de dood van [slachtoffer 1] ook redelijkerwijs aan verdachten als gevolg van hun gedragingen kan worden toegerekend wordt door het hof bevestigend beantwoord. Daarbij zijn de volgende punten van belang:
- Zoals het hof eerder heeft overwogen, acht het bewezen dat [slachtoffer 1] als gevolg van onderkoeling is overleden.
- Dat [slachtoffer 1] in een toestand terechtkwam die als “hulpeloos” moet worden aangemerkt leidt het hof in de eerste plaats af uit de beschouwingen van de eerder genoemde pathologen omtrent de effecten van het zich begeven in het koude water. In de tweede plaats is de situatie ter plekke van belang. Het betrof een afgelegen plaats. Het was donker aan beide oevers van de IJssel. Er bevonden zich niet (zichtbaar) andere mensen in de nabijheid. De temperatuur van lucht en water was laag. Bovendien verwijst het hof naar de toestand waarin [slachtoffer 1] zich bevond. [Slachtoffer 1] was niet alleen met de dood bedreigd maar ook geschopt en geslagen. [Slachtoffer 1] had zich bezeerd toen hij bij zijn eerste poging te ontvluchten hard op een krib terecht was gekomen. Verder droeg [slachtoffer 1] aan kleding alleen een spijkerbroek en een t-shirt. Voorts was er niemand buiten de verdachten op de hoogte van de toestand van [slachtoffer 1]. Deze beschikte door toedoen van verdachten ook niet meer over een mobiele telefoon.
- Door toedoen van de gedragingen van verdachte en zijn medeverdachten is [slachtoffer 1] in een levensbedreigende situatie terechtgekomen toen hij aan het jegens hem uitgeoefende geweld probeerde te ontkomen door de IJssel in te vluchten onder de omstandigheden zoals die op dat moment waren. Het hof leidt uit de bewijsmiddelen af dat door hen werd beseft dat die situatie voor [slachtoffer 1] levensbedreigend was. Op grond hiervan is het hof van oordeel dat verdachte rechtens verplicht was de toestand waarin [slachtoffer 1] door hem en de anderen was gebracht, te beëindigen. Dit had op diverse wijzen kunnen geschieden. Een daarvan zou zijn geweest om zich met de auto te begeven naar de overkant en daar naar [slachtoffer 1] te zoeken. Verdachte heeft echter geen activiteiten ondernomen die er daadwerkelijk op gericht waren de hulpeloze toestand van [slachtoffer 1] te beëindigen.
- Het hof leidt uit de bewijsmiddelen af dat [slachtoffer 1] in de IJssel is gesprongen om aan de agressie van verdachte en zijn medeverdachten te ontkomen. Het is niet beslissend of de door [slachtoffer 1] gekozen vluchtroute om aan de agressie te ontkomen (in theorie) de enig mogelijke route is geweest. Gelet op de situatie was de reactie van [slachtoffer 1] begrijpelijk en redelijkerwijs voorzienbaar. Zo waren de verdachten immers getalsmatig in de meerderheid en hadden zij de beschikking over de auto zodat [slachtoffer 1] bij een vlucht over land snel zou kunnen worden ingehaald. Bovendien was hem voordien “gevraagd” of hij kon zwemmen.
- Dat [slachtoffer 1] niet zou terugkeren naar de oever waar verdachten zich bevonden zolang dezen zich daar bevonden, was eveneens redelijkerwijs voorzienbaar na het tegenover hem uitgeoefende geweld, dat ook nadat hij in de IJssel was gesprongen niet was beëindigd.
- Bij hun vertrek van de plaats aan de Lathumse Veerweg heeft verdachte de jas, trui en telefoon van [slachtoffer 1] meegenomen.
- De omstandigheid dat het voor [slachtoffer 1] mogelijk zou kunnen zijn geweest om na aan de overkant aan land te zijn gegaan een (bewoonde) boerderij te bereiken voordat hij ernstig zou gaan lijden onder de effecten van onderkoeling is geen omstandigheid die maakt dat de dood van [slachtoffer 1] niet meer redelijkerwijs aan verdachten als gevolg van hun gedragingen kan worden toegerekend. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat [slachtoffer 1] gewond was en pijn had ondervonden als gevolg van het tegenover hem uitgeoefende geweld en de val op de krib en dat [slachtoffer 1] – mede wellicht als gevolg daarvan – niet het licht in de boerderij kan hebben opgemerkt.
- Door verdachten is geen daadwerkelijke hulp geboden om (ernstige) gevolgen voor [slachtoffer 1] te voorkomen.
- Een en ander speelde zich af in de late avond en nacht.
Gedeeltelijke vrijspraak feit 4
Ter terechtzitting heeft de raadsman ten aanzien van feit 4 aangevoerd dat niet bewezen kan worden dat verdachte [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] tot prostitutie heeft gedwongen. [Slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] hebben geen aangifte tegen verdachte gedaan en [slachtoffer 2] heeft bovendien verklaard uit vrije wil prostituee te zijn geweest.
Het hof zal verdachte vrijspreken van het onder 4 ten laste gelegde feit voor zover dit begaan zou zijn ten opzichte van [slachtoffer 2], aangezien het hof uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging heeft bekomen, dat [slachtoffer 2] door handelingen van de verdachte is bewogen tot -kort gezegd- prostitutie.
Het hof is van oordeel dat het betoog van de raadsman van verdachte ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde, voor zover dit begaan is ten opzichte van [slachtoffer 3], wordt weersproken door de bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van die, van de lezing van de raadsman afwijkende, bewijsmiddelen te twijfelen.
Vrijspraak feit 5 primair
Voorts heeft het hof uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen, dat verdachte het onder 5 primair tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken. Het hof is er -mede gelet op het betoog van verdachte- niet van overtuigd dat de goederen (mede) door verdachte (zelf) zijn gestolen.
Verwerping verweer feit 9
Ter terechtzitting heeft verdachte ten aanzien van feit 9 betoogd dat hij de gezamenlijke spullen kapot heeft gegooid. De spullen waren niet alleen van [slachtoffer 6].
Het hof verwerpt het verweer en overweegt het volgende.
Door verdachte is onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de spullen mede van hem waren en dit blijkt evenmin uit de voorhanden zijnde bewijsmiddelen.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging verkregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het onder 1 subsidiair, 2, 3, 4, 5 subsidiair, 6, 7, 8 en 9 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1 subsidiair.
hij in ¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬ de avond/nacht van 21 op 22 februari 2004 ¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬ in het arrondissement Arnhem, tezamen en in vereniging met ¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬ anderen, ¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬opzettelijk ¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬[slachtoffer 1] heeft mishandeld, hierin bestaande dat verdachte en¬¬¬ verdachtes mededader¬s¬ opzettelijk die [slachtoffer 1] ¬¬¬¬¬¬hebben meegevoerd vanuit de stad Arnhem, in een auto, naar een afgelegen donkere plek bij een rivier (de IJssel) te Velp, terwijl ¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬ een van verdachtes mededader¬s¬¬die [slachtoffer 1] gedurende die autorit ¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬ meermalen, met kracht en¬¬¬ ¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬ slagen/klappen tegen het hoofd en¬¬¬ in het gezicht heeft¬¬¬¬¬¬¬ gegeven en¬¬¬¬¬meermalen¬ heeft¬¬¬¬¬¬¬ bedreigd met de dood ("ik maak je kapot" en¬¬¬ "ik maak je dood"),waarna ¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬ verdachtes mededader¬¬¬ die [slachtoffer 1] bij aankomst op die afgelegen plek te Velp (vervolgens) heeft¬¬¬¬¬¬¬ bevolen, althans dwingend tegen die [slachtoffer 1] heeft¬¬¬¬¬¬¬ gezegd dat deze uit die auto moest komen en¬¬¬ waarna ¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬ verdachtes mededader¬¬¬ die [slachtoffer 1] met geschoeide voet en met kracht in de zij, althans tegen het lichaam heeft¬¬¬¬¬¬¬ geschopt/getrapt en¬¬¬ ¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬ tegen het lichaam heeft¬¬¬¬¬¬¬ geduwd en¬¬¬ die [slachtoffer 1] diens jas en¬¬¬ diens trui uit heeft laten trekken (terwijl de temperatuur rondom het vriespunt schommelde) en¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬ verdachte en twee van diens mededader¬s¬ ¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬ die [slachtoffer 1] ¬¬¬¬¬¬hebben achtervolgd/achterna ¬¬¬zijn gerend, toen deze trachtte weg te vluchten uit de door verdachte en¬¬¬ verdachtes mededader¬s¬¬gecreëerde dreigende situatie waardoor¬¬¬¬¬¬¬ die [slachtoffer 1] in het koude (ongeveer 5,7 graden Celsius) rivierwater is gesprongen en de rivier is overgezwommen, en¬¬¬ die [slachtoffer 1] (vervolgens) in hulpeloze toestand ¬¬¬¬¬¬hebben achtergelaten, terwijl dit feit de dood tengevolge heeft gehad.
3.
hij in ¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬de avond/nacht van 21 op 22 februari 2004 te Velp, ¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬ en¬¬¬ te Arnhem ¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬, tezamen en in vereniging met ¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬ anderen, ¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬ met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en¬¬¬ bedreiging met geweld [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot de afgifte van diens jas (waarin zich ondermeer een telefoon bevond) ¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬ toebehorende aan die [slachtoffer 1] voornoemd, ¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬welk geweld en¬¬¬ welke bedreiging met geweld hierin bestond¬en¬ dat verdachte en¬¬¬ verdachtes mededader¬s¬¬opzettelijk die [slachtoffer 1] ¬¬¬¬¬¬hebben meegevoerd vanuit de stad Arnhem, in een auto, naar een afgelegen donkere plek bij een rivier (de IJssel) te Velp, terwijl ¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬ verdachtes mededader¬¬¬ die [slachtoffer 1] gedurende die autorit ¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬ ¬¬¬ ¬¬¬¬¬ meermalen, met kracht ¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬ slagen/klappen tegen het hoofd en¬¬¬ in het gezicht heeft¬¬¬¬¬¬¬ gegeven en¬¬¬¬¬meermalen¬ heeft¬¬¬¬¬¬¬ bedreigd met de dood ("ik maak je kapot" en¬¬¬ "ik maak je dood"),waarna ¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬verdachtes mededader¬¬¬ die [slachtoffer 1] bij aankomst op die afgelegen plek te Velp (vervolgens) heeft¬¬¬¬¬¬¬¬bevolen, althans dwingend tegen die [slachtoffer 1] heeft¬¬¬¬¬¬¬ gezegd dat deze uit die auto moest komen en¬¬¬ waarna ¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬ verdachtes mededader¬¬¬ die [slachtoffer 1] met geschoeide voet en met kracht in de zij, althans tegen het lichaam heeft¬¬¬¬¬¬¬ geschopt/getrapt en¬¬¬ ¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬ tegen het lichaam heeft¬¬¬¬¬¬¬ geduwd en¬¬¬ die [slachtoffer
4.
hij ¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬in ¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬ de periode van januari 2004 t/m april 2004 te Arnhem en¬¬¬ te Amsterdam, ¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬ tezamen en in vereniging met een ander ¬¬ ¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬een¬ ander¬¬¬¬, genaamd ¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬ [slachtoffer 3], door ¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬ feitelijkheden ¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬ ¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬ heeft gedwongen of door misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht ¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬ heeft bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een derde tegen betaling, ¬¬ ¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬ ¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬ bestaande ¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬ die ¬¬¬¬¬¬ feitelijkhe¬¬¬d¬en¬¬en/of ¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬ ¬¬¬¬¬¬¬¬bovenomschreven misbruik hieruit dat -zakelijk weergegeven-¬
- verdachte en¬¬¬ verdachtes mededader¬¬¬ zich ten overstaan van ¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬ die [slachtoffer 3] ¬¬¬¬¬¬hebben voorgedaan als ¬¬¬¬waren ¬¬¬¬zij ¬¬¬¬¬¬¬¬ vriend¬en¬ van ¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬ die [slachtoffer 3] en¬¬¬
¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬- verdachte ¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬ die [slachtoffer 3] voornoemd onderdak heeft¬¬¬¬¬¬¬ verschaft en¬¬¬ verdachte en /of zijn mededader aan die ¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬ [slachtoffer 3] geld heeft/hebben gegeven en¬¬¬
- ¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬ verdachtes mededader¬¬¬ zich ten overstaan van ¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬ die [slachtoffer 3] voornoemd (zeer) agressief heeft¬¬¬¬¬¬¬ gedragen (schreeuwen en/of dreigend spreken dat zij, [slachtoffer 3] voor verdachte en/of verdachtes mededader¬¬¬ in de prostitutie moest werken of anders moest oprotten omdat ¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬ verdachtes mededader¬¬¬ veel voor haar, [slachtoffer 3] had¬¬¬¬¬ gedaan en¬¬¬ dat het tijd werd dat zij, [slachtoffer 3] daar iets voor terug zou¬¬¬¬¬¬ doen¬ ¬¬¬¬¬
¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬
en¬¬¬ bestaande die handeling¬en¬ hieruit dat
- verdachte en¬¬¬ verdachtes mededader¬¬¬ die [slachtoffer 3] ¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬hebben ¬¬¬¬¬¬¬¬¬vervoerd naar ¬een¬¬plaats¬¬¬¬ waar prostitutie werd bedreven en¬¬¬
- verdachte en/of verdachtes mededader¬¬¬ ¬gedurende de werktijd¬¬in de directe omgeving van die [slachtoffer 3] ¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬ heeft/hebben gewacht op die ¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬ [slachtoffer 3] ¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬ en¬¬¬
¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬ ¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬- verdachte ¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬ die [slachtoffer 3] ¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬ geld heeft¬¬¬¬¬¬¬ gegeven om een kamer te huren alwaar zij als prostitué kon¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬ werken en¬¬¬
- verdachte en¬¬¬ verdachtes mededader¬¬¬ lingerie voor die [slachtoffer 3] ¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬ ¬¬¬¬¬¬hebben gekocht en¬¬¬
- verdachte en¬¬¬ verdachtes mededader¬¬¬ die [slachtoffer 3] ¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬ ¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬ ertoe ¬¬¬¬¬¬hebben gebracht ¬een ¬¬¬¬¬¬¬ deel van¬¬haar¬¬¬¬ verdiensten uit de prostitutie aan ¬¬¬¬hen, verdachte en¬¬¬ diens mededader¬¬¬ af te staan.
5 primair.
hij op ¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬ 11 februari 2004 te Arnhem, op de openbare weg [straatnaam], ter uitvoering van het voornemen en het misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander ¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬, met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld ¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬ [slachtoffer 4] te dwingen tot de afgifte van een geldbedrag van circa 300 euro, ¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬toebehorende aan [slachtoffer 4], ¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬ ¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬ met voormeld oogmerk die [slachtoffer 4] in een auto heeft meegenomen naar de [straatnaam] en¬¬¬¬¬vervolgens¬¬die [slachtoffer 4] een kopstoot heeft gegeven ¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬ ¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬en¬¬¬¬¬vervolgens¬¬die [slachtoffer 4] naar diens woning aan de [straatnaam] heeft gevoerd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezene levert op de misdrijven
De voortgezette handeling van:
ten aanzien van het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde:
Medeplegen van mishandeling, de dood ten gevolge hebbend
en
ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde:
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht
en
ten aanzien van het onder 3 bewezenverklaarde:
Afpersing, gepleegd door twee of meer verenigde personen.
ten aanzien van het onder 4 bewezenverklaarde:
een ander door een feitelijkheid dwingen dan wel door misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht bewegen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een derde tegen betaling, gepleegd door twee of meer verenigde personen.
ten aanzien van het onder 5 subsidiair bewezenverklaarde:
Opzetheling.
ten aanzien van het onder 6 bewezenverklaarde:
Diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en inklimming.
ten aanzien van het onder 7 bewezenverklaarde:
Diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel.
ten aanzien van het onder 8 bewezenverklaarde:
Mishandeling.
ten aanzien van het onder 9 bewezenverklaarde:
Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen of beschadigen.
Nadere overweging met betrekking tot de kwalificatie van de feiten 1, 2 en 3
Het hof is van oordeel dat de onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde feiten in zodanig verband met elkaar staan dat zij moeten worden beschouwd als één voortgezette handeling. De feiten vloeien voort uit één ongeoorloofd wilsbesluit, waarbij sprake is van gelijksoortigheid van de feiten.
Nadere overweging met betrekking tot de strafbaarheid van feit 4
Het hof overweegt ambtshalve als volgt.
Artikel 250a van het Wetboek van Strafrecht is per 1 januari 2005 vervangen door artikel 273a. Artikel 250a (oud) van het Wetboek van Strafrecht ziet op alle vormen van uitbuiting van een ander in de prostitutie, waaronder hetgeen in artikel 250ter (oud) expliciet werd aangemerkt als mensenhandel. Artikel 273a, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht ziet op mensenhandel in het algemeen, daaraan gerelateerde vormen van uitbuiting en het trekken van profijt daaruit. Gelet op de Memorie van toelichting op artikel 273a van het Wetboek van Strafrecht (Kamerstuk 2003-2004, 29291, nr. 3, Tweede Kamer) is naar het oordeel van het hof van een gewijzigd inzicht in de strafwaardigheid van de onderhavige gedragingen van verdachte niet gebleken. De omschrijving van mensenhandel in artikel 273a van het Wetboek van Strafrecht kent slechts een andere opbouw dan de omschrijving van seksuele uitbuiting in artikel 250a van het Wetboek van Strafrecht. De bewezen verklaarde feitelijke gedragingen van verdachte sluiten bovendien aan op de bestanddelen van artikel 273a, eerste lid onder 9, van het Wetboek van Strafrecht.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/ of maatregel
De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zeven jaren met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Zowel verdachte als de officier van justitie zijn in hoger beroep gekomen. De advocaat-generaal heeft in hoger beroep -in de onderhavige afgesplitste zaak- gevorderd verdachte tot een gevangenisstraf van zes jaren en zes maanden te veroordelen.
Het hof wijst er allereerst op dat de uitgangssituatie voor het hof verschilt van die voor de rechtbank. Het hof heeft de splitsing bevolen van de onderhavige zaak en de zaak waarin verdachte als minderjarige terechtstaat. In die zaak wordt door het hof afzonderlijk straf opgelegd.
Het hof wijst er voorts op dat het onder meer verdachte vrijspreekt van het onder 4 ten laste gelegde feit voor zover dit begaan zou zijn ten opzichte van [slachtoffer 2].
Verder heeft het hof verdachte ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde vrijgesproken van doodslag en is het hof gekomen tot bewezenverklaring van mishandeling de dood van [slachtoffer 1] ten gevolge hebbend.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen hoofdstraf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het navolgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan mishandeling, de dood van [slachtoffer 1] ten gevolge hebbend, alsmede aan bedreiging en afpersing van [slachtoffer 1]. Daarnaast heeft verdachte samen met een ander zich schuldig gemaakt als zogenaamde loverboy [slachtoffer 3] tot prostitutie gedwongen. Ook heeft verdachte zijn ex-vriendin mishandeld door haar met een koevoet te slaan en heeft hij een deel van haar huisraad vernield en beschadigd. Tot slot heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan opzetheling en aan een tweetal gekwalificeerde diefstallen.
De mishandeling van [slachtoffer 1] die heeft geleid tot diens dood is het ernstigste feit waarvoor verdachte wordt veroordeeld. Met betrekking tot dat feit overweegt het hof in het bijzonder als volgt.
Verdachte heeft samen met zijn medeverdachten [slachtoffer 1] in een – naar zij moeten hebben beseft - levensbedreigende situatie gebracht. Zij zijn weggegaan zonder hem die hulp te verlenen die – naar zij ook moeten hebben beseft – gelet op de omstandigheden noodzakelijk was nu er een aanmerkelijke kans bestond dat [slachtoffer 1] het er niet levend van af zou brengen. De gedragingen van verdachte getuigen daarmee van – minst genomen – grote mate van onverschilligheid ten aanzien van [slachtoffer 1]. Immers, verdachte
- had in de auto meermalen [slachtoffer 1] geslagen en duwde en sloeg hem ook na het verlaten van de auto op de plaats aan de IJssel;
- had [slachtoffer 1] met de dood bedreigd;
- wist dat de plaats waar de auto tot stilstand was gebracht een afgelegen plaats betrof;
- was [slachtoffer 1] achterna gegaan toen deze vluchtte;
- wist dat [slachtoffer 1] zich pijn kon hebben gedaan toen hij bij zijn eerste poging om de rivier in te vluchten op de krib terecht kwam;
- wist dat [slachtoffer 1] daarna daadwerkelijk in de IJssel dook;
- moet hebben geweten dat [slachtoffer 1] slechts gekleed was in een spijkerbroek en een
t-shirt, omdat [slachtoffer 1] in opdracht van verdachte zijn jas en trui had moeten uittrekken;
- wist dat het ter plaatse donker was;
- wist dat het zeer koud was;
- wist dat het water van de IJssel koud was;
- wist dat het water van de IJssel met vrij grote snelheid stroomde;
- moet hebben beseft dat [slachtoffer 1] zeer bang was;
- had [slachtoffer 1] om hulp horen roepen nadat hij de IJssel in was gevlucht;
- besefte dat de kans dat [slachtoffer 1] aan de zijde waar zij waren weer aan land zou komen zeer gering was na hetgeen eerder was gebeurd en nadat steentjes en stokken kennelijk in zijn richting waren gegooid;
- was samen met zijn medeverdachten nog tenminste een kwartier aan de oever gebleven;
- had gezien dat het aan de overkant van de IJssel (nagenoeg) geheel donker was;
- wist dat niemand anders dan verdachte en zijn medeverdachten wist in welke toestand [slachtoffer 1] zich bevond;
- wist dat [slachtoffer 1] niet meer beschikte over een mobiele telefoon.
Het hof neemt in aanmerking dat het een feit van algemene bekendheid is dat personen die enige – ook korte – tijd in zeer koud water verblijven als gevolg van onderkoeling kunnen overlijden.
Bovendien had [slachtoffer 1] ook kunnen verdrinken of overvaren kunnen worden door een schip, zoals door een van de medeverdachten is verklaard.
Hierbij is onder meer nog van belang dat uit de door het hof in zoverre geloofwaardig geachte verklaringen blijkt dat er sprake was van paniek onder de verdachten en dat de gedachte werd uitgesproken dat [slachtoffer 1] iets ernstigs zou kunnen overkomen. In de auto is over het inroepen van hulp gesproken, maar werd besloten geen hulpinstanties in te schakelen.
Het hof neemt het verdachte dus niet alleen zeer kwalijk dat hij samen met zijn medeverdachten een voor [slachtoffer 1] zeer bedreigende situatie heeft gecreëerd, waarbij [slachtoffer 1] geen andere uitweg zag dan de IJssel in te springen, maar ook dat verdachte vervolgens nagelaten heeft hulp in te schakelen.
Met hun daad hebben verdachte en zijn medeverdachten het meest waardevolle bezit van [slachtoffer 1], te weten zijn leven, genomen en hebben zij onherstelbaar leed toegebracht aan de nabestaanden. Dergelijke ernstige feiten veroorzaken veel onrust en roepen gevoelens van onveiligheid op in de maatschappij. Op de ernstige feiten zoals deze bewezen zijn verklaard kan niet anders worden gereageerd dan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van een aanzienlijke duur.
Het hof heeft bij de strafoplegging gelet op een de verdachte betreffend uittreksel van de centrale justitiële documentatie, waaruit blijkt dat verdachte in het verleden reeds meermalen veroordeeld is wegens het plegen van onder meer diefstallen en geweldsdelicten, hetgeen verdachte er niet van heeft weerhouden opnieuw onderhavige strafbare feiten te plegen.
Voorts heeft het hof gelet op het feit dat verdachte niet heeft willen meewerken aan rapportages van gedragskundigen en de reclassering. Hierdoor ontbeert het hof mogelijk waardevolle informatie over de persoon van de verdachte.
Het hof houdt op de voet van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht onder meer rekening met de veroordeling van verdachte heden in de zaak onder parketnummer 21-000466-06.
Alles afwegende acht het hof het opleggen van de hierna genoemde gevangenisstraf passend en geboden.
De vordering van de benadeelde partij [X]
De benadeelde partij heeft in eerste aanleg een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van € 3.186,19 ingesteld. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van verdachtes onder 1 subsidiair bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Het hof ziet aanleiding ter zake de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen als na te melden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 24c, 36f, 47, 56, 57, 63, 250a (oud), 285 (oud), 300, 310, 311 (oud), 312 (oud), 317 (oud), 350 en 416 van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen, dat verdachte het onder 1 primair en onder 5 primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen, dat verdachte het onder 1 subsidiair, 2, 3, 4, 5 subsidiair, 6, 7, 8 en 9 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 (vijf) jaren en 6 (zes) maanden.
Bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
de in beslag genomen voorwerpen
Gelast de teruggave aan verdachte van de inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
één badlaken, twee sokken, twee broeken en één bandana.
de aan [X[ toegebrachte schade
Veroordeelt verdachte aan de benadeelde partij, [x], te betalen een bedrag van
€ 3.186,19 (drieduizend honderdzesentachtig euro en negentien cent).
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan veroordeelde de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij, genaamd [x], een bedrag te betalen van € 3.186,19 (drieduizend honderdzesentachtig euro en negentien cent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 63 (drieënzestig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij inzoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Aldus gewezen door
mr J.A.W. Lensing, voorzitter,
mr R.C. van Houten en mr A.P. Besier, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr S.C. Tang, griffier,
en op 9 februari 2006 ter openbare terechtzitting uitgesproken.