ECLI:NL:GHARN:2005:AV0983

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
13 april 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
VI 01-05
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • mr. Vegter
  • mrs. Dik
  • mrs. Coumans
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervroegde invrijheidstelling en de toepassing van artikel 15a Wetboek van Strafrecht

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 13 april 2005 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vordering van de officier van justitie te 's-Gravenhage, die strekte tot het achterwege blijven van de vervroegde invrijheidstelling van de veroordeelde. De veroordeelde was op 10 augustus 2004 aangehouden op verdenking van het medeplegen van een overval op een woning, gepleegd in juli 2004. De rechtbank Amsterdam had op 29 november 2004 de veroordeelde schuldig bevonden en hem een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van drie jaren opgelegd. Deze uitspraak is inmiddels onherroepelijk geworden.

Het hof heeft vastgesteld dat de vervroegde invrijheidstelling van de veroordeelde voor een deel achterwege moet blijven, op basis van artikel 15a, eerste lid aanhef en sub b van het Wetboek van Strafrecht. Het hof oordeelt dat de aard en ernst van het bewezenverklaarde feit dit rechtvaardigt. De vordering van de officier van justitie is deels toegewezen, waarbij het hof heeft bepaald dat de vervroegde invrijheidstelling van de veroordeelde voor een periode van één jaar achterwege zal blijven.

De raadsman van de veroordeelde heeft betoogd dat de vervroegde invrijheidstelling uitgesteld zou moeten worden, maar het hof heeft dit verweer verworpen. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de veroordeelde en de duur van de opgelegde straf. De beslissing van het hof is genomen in het kader van de geldende richtlijnen van het openbaar ministerie, die per 1 mei 2003 zijn ingegaan.

Uitspraak

VI-nummer: 01-05
Uitspraak: 13 april 2005
Gerechtshof te Arnhem
Kamer als bedoeld in artikel 67 van de wet op de rechterlijke organisatie.
Het hof heeft te beslissen op de op 7 januari 2005 ingekomen vordering van de officier van justitie te 's-Gravenhage van 6 januari 2005, strekkende tot het achterwege blijven van de vervroegde invrijheidstelling van:
[VEROORDEELDE,]
geboren te [plaats] op [datum],
Het hof heeft ter openbare terechtzitting van 30 maart 2005 gehoord de veroordeelde en de raadsman van veroordeelde, mr V.P.J. Tuma, advocaat te Amersfoort, alsmede de advocaat-generaal bij dit hof, die heeft geconcludeerd de vordering van de officier van justitie strekkende tot het achterwege blijven van de vervroegde invrijheidstelling toe te wijzen.
Overwegingen
De vordering strekt ertoe dat de vervroegde invrijheidstelling met betrekking tot de bij vonnis van 12 december 2001 van de rechtbank te 's-Gravenhage opgelegde gevangenisstraf van vijf jaren, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, achterwege zal blijven.
Aan de vordering is ten grondslag gelegd dat veroordeelde zich na de aanvang van de tenuitvoerlegging van zijn straf zeer ernstig heeft misdragen, zoals bedoeld in artikel 15a, eerste lid aanhef en sub b van het Wetboek van Strafrecht.
Uit de stukken van het dossier en het verhandelde tijdens het onderzoek ter terechtzitting is het hof hierover het volgende gebleken.
Op 16 juli 2004 werd het elektronisch toezicht in het kader van een penitentiair programma beëindigd. De geplande v.i. datum zou 15 december 2004 zijn. Veroordeelde is op 10 augustus 2004 aangehouden op verdenking van het in de periode van 17 juli 2004 tot en met 18 juli 2004 medeplegen van een overval op een woning. Blijkens het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 29 november 2004 is veroordeelde ter zake van dit feit schuldig bevonden en veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie jaren. Dit vonnis is inmiddels onherroepelijk geworden.
Het hof is van oordeel dat is voldaan aan het gestelde bij artikel 15a, eerste lid aanhef en sub b van het Wetboek van Strafrecht. Het hof is voorts van oordeel, dat de aard en de ernst van het bewezenverklaarde feit rechtvaardigt, dat de vervroegde invrijheidstelling van veroordeelde voor een deel achterwege blijft. Het hof zal daarom de vordering van de officier van justitie deels toewijzen, als na te melden.
De raadsman heeft betoogd dat de vervroegde invrijheidstelling, gelet op de beslissing van het hof Arnhem van 2 mei 2001, vanwege het geringe zicht op beleid van het openbaar ministerie wordt uitgesteld tot een tijdstip, gelegen een maand na de geplande datum van vervroegde invrijheidstelling.
Het hof overweegt ten aanzien hiervan als volgt. Per 1 mei 2003 is een Aanwijzing van het College van Procureurs-Generaal in werking getreden inzake de vorderingen achterwege laten van de vervroegde invrijheidstelling ex artikel 15a van het Wetboek van Strafrecht. Het hof kan er thans van uitgaan dat het openbaar ministerie een beleid voert dat gegrond is op de per 31 mei 2003 in werking getreden aanwijzing. Het hof verwerpt het verweer.
Het hof heeft voorts, bij het vaststellen van de duur van het achterwege blijven van de vervroegde invrijheidstelling, in aanmerking genomen de duur van de door de rechtbank Amsterdam bij vonnis van 29 november 2004 opgelegde straf alsmede de persoonlijke omstandigheden van veroordeelde, zoals daarvan is gebleken ter terechtzitting.
Toegepaste wetsartikelen
Het hof heeft gelet op de artikelen 15a, 15b en 15c van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING:
Het hof:
- Wijst gedeeltelijk toe de vordering van de officier van justitie te 's-Gravenhage en bepaalt, dat de vervroegde invrijheidstelling van veroordeelde achterwege zal worden gelaten voor een deel van 1 (een) jaar.
Aldus gewezen door:
mr Vegter, voorzitter
mrs Dik en Coumans, raadsheren
in tegenwoordigheid van mr Van Ek, griffier
en op 13 april 2005 ter openbare terechtzitting uitgesproken.