ECLI:NL:GHARN:2005:AU9286

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
20 december 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
736/2005
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Mens
  • F. Fokker
  • A. van Ginhoven
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Alimentatie en draagkracht in hoger beroep na echtscheiding

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem op 20 december 2005, gaat het om een hoger beroep van de man tegen een eerdere beschikking van de rechtbank te Arnhem van 18 april 2005. De man, die een hortensiakwekerij runt, verzoekt het hof om de alimentatie die hij aan zijn ex-vrouw moet betalen te verlagen van € 700,- per maand. De man heeft een erfenis ontvangen en een liquide vermogen van € 150.000,-, maar stelt dat zijn draagkracht onvoldoende is om de alimentatie te betalen. De vrouw, die een bijstandsuitkering ontvangt, heeft geen eigen vermogen en is afhankelijk van de alimentatie. Het hof oordeelt dat er sprake is van een relevante wijziging van omstandigheden, omdat de man een erfenis heeft ontvangen. Het hof stelt vast dat de man onvoldoende inkomen genereert uit zijn onderneming om de alimentatie te betalen, maar dat hij wel in staat is om in te teren op zijn liquide vermogen. Het hof bekrachtigt de eerdere beschikking van de rechtbank, waarbij de man is verplicht om € 700,- per maand aan de vrouw te betalen. De beslissing is genomen na een mondelinge behandeling op 24 november 2005, waarbij beide partijen aanwezig waren.

Uitspraak

20 december 2005
Familiekamer
Rekestnummer 736/2005
G E R E C H T S H O F T E A R N H E M
Beschikking
in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker, verder te noemen “de man”,
procureur mr E.L.M. Louwen,
tegen
[verweerster],
wonende te [woonplaats],
verweerster, verder te noemen “de vrouw”,
procureur mr H.J.R.M. Boersma.
1 Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank te Arnhem van 18 april 2005, uitgesproken onder zaak/rekestnummer 117750 / FA RK 04-12194.
2 Het geding in hoger beroep
2.1 Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 15 juli 2005, is de man in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking. De man verzoekt het hof bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, die beschikking te vernietigen en opnieuw beschikkende (naar het hof begrijpt:) het inleidend verzoek van de vrouw alsnog af te wijzen dan wel de alimentatie door de man aan de vrouw te betalen vast te stellen op een bedrag dat het hof juist acht, lager dan € 700,- per maand.
2.2 De vrouw heeft binnen de daartoe gestelde termijn geen verweerschrift ingediend.
2.3 De mondelinge behandeling heeft op 24 november 2005 plaatsgevonden. De man is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn procureur. Namens de vrouw is haar procureur verschenen.
3 De vaststaande feiten
Ten aanzien van partijen
3.1 Partijen zijn op 11 juli 1975 met elkaar gehuwd. Bij beschikking van 28 september 2000 heeft de rechtbank te Arnhem echtscheiding tussen hen uitgesproken. De echtscheidingsbeschikking is op 15 mei 2001 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
3.2 Uit het huwelijk van partijen zijn twee -thans meerderjarige- kinderen geboren.
3.3 Bij voormelde echtscheidingsbeschikking heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, bepaald dat de man met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand als uitkering tot levensonderhoud van de vrouw ƒ 900,- per maand zal voldoen. Bij beschikking van 27 februari 2001 heeft dit hof voormelde echtscheidingsbeschikking vernietigd voor zover betrekking hebbend op de door de man te betalen bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw en in zoverre opnieuw beschikkend het verzoek van de vrouw tot vaststelling van zo’n bijdrage (alsnog) afgewezen wegens gebrek aan draagkracht bij de man.
3.4 Bij verzoekschrift, ingekomen bij de rechtbank te Arnhem op 7 september 2004, en herzien bij verzoekschrift, ingekomen bij de rechtbank te Arnhem op 13 september 2004, heeft de vrouw verzocht de beschikking van dit hof van 27 februari 2001 te wijzigen en de bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud met ingang van 1 juli 2004 vast te stellen op € 1.500,- per maand, dan wel op een zodanig bedrag en met ingang van een zodanige datum als de rechtbank juist acht. Bij de bestreden -uitvoerbaar bij voorraad verklaarde- beschikking heeft de rechtbank bepaald dat de man met ingang van 1 oktober 2004 als bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw € 700,- per maand moet bijdragen, telkens bij vooruitbetaling te voldoen.
Ten aanzien van de man
3.5 De man is alleenstaand. De man drijft een onderneming in de vorm van een eenmanszaak, een hortensiakwekerij. Het gemiddelde bedrijfsresultaat over 2002, 2003 en 2004 van de onderneming bedraagt € 7.426,-. De man is tegen ziektekosten verzekerd krachtens de Ziekenfondswet.
In 2001 heeft de man een ontslagvergoeding van € 30.000,- van zijn toenmalige werkgever gekregen. Deze ontslagvergoeding heeft de man gestort in een pensioen-B.V., Andriesia B.V.. De man heeft een erfenis ontvangen van zijn moeder. Hij heeft toen zijn woning verkocht en de woning van zijn moeder overgenomen. De hypothecaire geldlening op zijn woning is volledig afgelost. Uit de erfenis van zijn moeder heeft de man een liquide vermogen van € 150.000,- overgehouden.
3.6 De lasten van de man bedragen per maand:
- € 95,- aan overige eigenaarslasten;
- € 23,50 aan premie aanvullende ziekenfondsverzekering;
- € 65,67 aan premie lijfrente.
Het eigenwoningforfait van de woning bedraagt € 1.271,- per jaar.
Gelet op de Wet Hillen die op 1 januari 2005 in werking is getreden, vindt geen fiscale bijtelling voor de woning meer plaats en is het saldo van het belastbaar inkomen uit eigen woning nihil.
Ten aanzien van de vrouw
3.7 De vrouw, geboren op 19 juni 1954, is alleenstaand. De vrouw ontvangt een bijstandsuitkering.
4 De motivering van de beslissing
4.1 Het hof stelt voorop dat in de beschikking van dit hof van 27 februari 2001 is beslist over het verzoek van de vrouw tot vaststelling van een bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud zodat nu de vrouw wederom vaststelling van een bijdrage in die kosten verzoekt en zij zich niet beroept op het bepaalde in artikel 1:401 lid 4 BW, ingevolge het eerste lid van dat artikel er sprake moet zijn van een relevante wijziging van omstandigheden. Tussen partijen is niet in geschil dat er aan de zijde van de man sprake is van een relevante wijziging van omstandigheden doordat de man een erfenis heeft ontvangen, zodat een hernieuwde beoordeling van de behoefte en draagkracht gerechtvaardigd is.
4.2 De man betwist niet dat behoefte bestaat aan een bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw, zodat die behoefte in rechte vaststaat.
4.3 De man stelt dat zijn draagkracht ontoereikend is om enige bijdrage, althans om de door de rechtbank vastgestelde bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw te betalen. De vrouw betwist dat.
4.4 Het hof gaat bij de vaststelling van de draagkracht van de man uit van de hiervoor onder 3.5 en 3.6 vermelde financiële gegevens, voor zover daarover hierna niet anders wordt geoordeeld.
4.5 Het hof overweegt dat de draagkracht van een onderhoudsplichtige is zijn vermogen om uit de middelen waarover hij vermag te beschikken iets af te staan ten behoeve van de tot onderhoud gerechtigde (HR 25 mei 1962, NJ 1962, 266).
4.6 Het inkomen dat de man uit de hortensiakwekerij kan genereren, is naar het oordeel van het hof te gering is om hieruit enige draagkracht van de zijde van man af te leiden, gelet op het hiervoor onder 3.5 vermelde gemiddelde bedrijfsresultaat.
4.7 De pensioen-B.V. van de man levert naar het oordeel van het hof evenmin inkomen op. Ook is juist de stelling van de man dat de balanspost rekening-courant geen inkomen oplevert.
4.7 De vraag ligt voor of van de man verlangd kan worden ten behoeve van alimentatiebetaling aan de vrouw in te teren op zijn vermogen. Anders dan de man stelt, kan volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad onder omstandigheden van de man gevergd worden op zijn vermogen in te teren, laatstelijk Hoge Raad 26 maart 1999, NJ 1999, 430. De man wil zijn liquide vermogen van € 150.000,- zolang mogelijk in stand laten om verschillende redenen: voor het geval hij in de toekomst arbeidsongeschikt wordt, omdat hij een pensioengat heeft doordat hij het door hem opgebouwde pensioen te zijner tijd met de vrouw moet delen en als reserve voor het onderhoud van zijn huis en onvoorziene uitgaven. Aan de zijde van de man is van belang dat hij liquide vermogen heeft als hiervoor vermeld, vermogen heeft in een pensioen-B.V. alsmede een onbelaste woning terwijl niet te verwachten is dat de man arbeidsongeschikt wordt nu hij, zoals hij zelf heeft aangegeven tijdens de mondelinge behandeling, thans helemaal zonder stress leeft en werkt en hij van zijn inkomen uit de onderneming een goed leven leidt. Aan de zijde van de vrouw is van belang dat zij geen vermogen heeft omdat partijen gehuwd waren op huwelijkse voorwaarden inhoudend uitsluiting van iedere gemeenschap, terwijl zij gedurende het ruim vijfentwintig jaar durende huwelijk wel heeft meegeholpen om vermogen van de man op te bouwen, zij de zorg voor het gezin van partijen had en zij na de scheiding is aangewezen op een bijstandsuitkering. In die omstandigheden kan van de man gevergd worden ten dele in te teren op zijn liquide vermogen om de door de rechtbank bij de bestreden beschikking vastgestelde bijdrage van € 700,- per maand te betalen. Daarbij neemt het hof ook in aanmerking dat de duur van de alimentatie van rechtswege is beperkt tot 12 jaar en dat de man voldoende middelen overhoudt om een eventueel pensioentekort aan te vullen uit zijn resterend liquide vermogen en vermogen van de pensioen-B.V. en ook voor eventuele onderhoudskosten van zijn woning. Dat de man aan de vrouw na de echtscheiding ƒ 100.000,- heeft aangeboden om het verschil in vermogen te compenseren en zij dit aanbod heeft geweigerd, maakt het oordeel niet anders.
5 De slotsom
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen dient het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen.
6 De beslissing
Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank te Arnhem van 18 april 2005.
Deze beschikking is gegeven door mrs Mens, Fokker en Van Ginhoven, is bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door de jongste raadsheer en is op 20 december 2005 uitgesproken ter openbare terechtzitting in tegenwoordigheid van de griffier.