ECLI:NL:GHARN:2005:AU7323
Gerechtshof Arnhem
- Eerste aanleg - meervoudig
- prof. mr. dr. J.A. Monsma
- mr. T.J. Matthijssen
- mr.drs. W.A.P. Nieuwenhuizen
- Rechtspraak.nl
Verontreinigingsheffing en tariefverhoging door waterschap in verband met schadeclaim
In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem op 10 november 2005, staat de verontreinigingsheffing centraal. De belanghebbende, aangeduid als X, heeft bezwaar aangetekend tegen de aanslag verontreinigingsheffing voor het jaar 2002, opgelegd door de ambtenaar belast met de heffing van het Waterschap Regge en Dinkel. De aanslag betreft een totaalbedrag van € 148,27, bestaande uit € 126,27 voor verontreinigingsheffing en € 22,00 voor ingezetenenomslag. De verhoging van het tarief met 7,35% ten opzichte van het voorgaande jaar is door het waterschap doorgevoerd als gevolg van kosten die voortvloeien uit milieueisen en een schadeclaim van een slibverwerkingsbedrijf.
Tijdens de mondelinge behandeling op 27 oktober 2005, waarbij zowel de belanghebbende als de heffingsambtenaar aanwezig waren, is de rechtsgeldigheid van het verhoogde tarief ter discussie gesteld. De belanghebbende betoogde dat de geraamde baten van de verontreinigingsheffing de geraamde kosten voor het jaar 2002 niet te boven mogen gaan, zoals vereist door artikel 18 van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren (Wet Wvo). Het Hof heeft vastgesteld dat de kosten in verband met de schadeclaim als legitieme kosten voor het kwaliteitsbeheer van oppervlaktewateren kunnen worden aangemerkt.
Het Gerechtshof oordeelde dat de ambtenaar voldoende bewijs heeft geleverd dat de geraamde kosten de geraamde baten niet overschrijden. De stelling van de belanghebbende dat de proceskosten onredelijk hoog zijn, werd verworpen, omdat deze kosten al eerder waren gereserveerd en niet ten laste van het jaar 2002 kwamen. Het beroep van de belanghebbende werd ongegrond verklaard, en het Hof achtte geen termen aanwezig voor een kostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen kregen de mogelijkheid om binnen zes weken in cassatie te gaan bij de Hoge Raad der Nederlanden.