ECLI:NL:GHARN:2005:AU7206

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
17 november 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
21-002554-05
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Y.A.J.M. van Kuijck
  • H.Y. Buyne
  • D.J. Dee
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Organisatie en coördinatie van gewelddadige overvallen met vuurwapens en bivakmutsen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 17 november 2005 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank te Arnhem. De verdachte is beschuldigd van het medeplegen van meerdere gewelddadige overvallen, waarbij gebruik is gemaakt van bivakmutsen en vuurwapens. Gedurende een periode van ongeveer twee maanden heeft de verdachte samen met medeverdachten vier overvallen gepleegd. De verdachte fungeerde als organisator en coördinator, waarbij hij de locaties voor de overvallen bepaalde en zijn mededaders aanstuurde. Tijdens de overvallen werden slachtoffers met geweld en bedreiging gedwongen om geld af te geven, wat leidde tot grote gevoelens van angst en onveiligheid bij de slachtoffers.

Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte bij de overvallen een leidende rol heeft gespeeld en dat er sprake was van een bewuste samenwerking met zijn mededaders. De verklaringen van getuigen en medeverdachten zijn als betrouwbaar beoordeeld, en het hof heeft de verdachte schuldig bevonden aan diefstal met geweld en afpersing. De verdachte is eerder veroordeeld voor vergelijkbare feiten, wat heeft bijgedragen aan de beslissing van het hof om een gevangenisstraf van zeven jaren op te leggen. Daarnaast zijn er vorderingen van benadeelde partijen toegewezen, waarbij de verdachte verplicht is om schadevergoeding te betalen aan de slachtoffers van de overvallen.

Uitspraak

Parketnummer: 21-002554-05
Uitspraak d.d.: 17 november 2005
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te Arnhem
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank te Arnhem van 17 mei 2005 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken, parketnummers 05-090395-04 en 05-520085-05, tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1981],
thans verblijvende in P.I. Arnhem - HvB Arnhem Zuid te Arnhem.
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 3 november 2005 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal (zie voor de inhoud van de vordering bijlage I), na voorlezing aan het hof overgelegd, en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis, waarvan beroep, vernietigen nu het tot een andere bewijsbeslissing en een andere strafoplegging komt. Het hof zal daarom opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
(zie voor de inhoud van de dagvaarding bijlage IIa en voor de inhoud van de wijziging van de tenlastelegging bijlage IIb)
Het hof nummert het onder parketnummer 05-520085-05 tenlastegelegde feit als 6.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen, dat verdachte het onder 3 primair dan wel subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Medeplegen
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep ten aanzien van het onder 2 primair tenlastegelegde betoogd dat verdachte dient te worden vrijgesproken aangezien er geen sprake is geweest van een bewuste samenwerking en gezamenlijke uitvoering van het feit.
Verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij betrokken is geweest bij het onder 1 tenlastegelegde feit.
Met betrekking tot dit feit heeft[medeverdachte 1][medeverdachte-1][medeverdachte 1]op 4 november bij de politie verklaard dat hij op 9 juli 2004 met [verdachte] en[medeverdachte 2][medeverdachte-2][medeverdachte 2]een overval heeft gepleegd op een Chinees echtpaar. Volgens[medeverdachte-1]heeft [verdachte] tegen hem en[medeverdachte-2] gezegd dat ze geld nodig hadden en dat er aan de Groningensingel een Chinees restaurant zat waar ze een goede overval konden plegen. [medeverdachte-1] heeft gezien dat [verdachte] een pistool uit zijn jaszak pakte. [verdachte] heeft gezegd dat hij drie bivakmutsen en nog een pistool ging halen. In het Immerloopark heeft [medeverdachte-1] een klein zwart pistool en een zwarte bivakmuts van [verdachte] gekregen. [medeverdachte-1] heeft de bivakmuts op zijn hoofd gedaan en heeft gezien dat [medeverdachte-2] en [verdachte] ook een bivakmuts op hun hoofd hadden. [medeverdachte-1] is naar de twee Chinese mensen die naar buiten kwamen lopen, toegelopen, heeft zijn pistool op hen gericht en heeft tegen de Chinese man geroepen: "Geef geld, geef geld". [verdachte] heeft zijn pistool op de Chinese vrouw gericht en [medeverdachte-2] heeft de tas van de vrouw weggetrokken. De Chinese man heeft zijn portemonnee aan [medeverdachte-1] gegeven. Na de overval is [medeverdachte-1] met [verdachte] en [medeverdachte-2] naar de schuur van[medeverdachte 3][medeverdachte-3][medeverdachte 3]gegaan, alwaar zij het geld dat in de tas zat zijn gaan tellen. Volgens [medeverdachte-1] zijn[medeverdachte-3]en[medeverdachte 4][medeverdachte-4][medeverdachte 4]op een gegeven moment de schuur binnengekomen en werd de mobiele telefoon die zij bij de overval buit hadden gemaakt aan[medeverdachte-4]gegeven.
[medeverdachte-3][medeverdachte 3] heeft op 5 oktober 2004 bij de politie verklaard dat hij op een avond in het begin van juli samen met [medeverdachte-4] naar zijn kelderbox is gegaan, waar [medeverdachte-1], [medeverdachte-2] en [verdachte] zaten. Er lag toen veel geld in de kelderbox. [medeverdachte-1] heeft gezegd dat ze een Chinees hadden gepakt. [medeverdachte-4][medeverdachte 4] heeft op 3 oktober 2004 bij de politie verklaard dat [medeverdachte-1], [medeverdachte-2] en [verdachte] in juli in de kelderbox van [medeverdachte-3] geld aan het tellen waren en dat hij een telefoon met Chinese tekens heeft gekregen.
[betrokkene] heeft op 13 oktober 2004 bij de politie verklaard dat [medeverdachte-2] hem heeft verteld dat [medeverdachte-2] met [verdachte] en [medeverdachte-1] een overval heeft gepleegd op een Chinees restaurant. Ook [medeverdachte-1] heeft [betrokkene] verteld dat hij met [medeverdachte-2] en [verdachte] een Chinees restaurant hebben overvallen.
Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde heeft [betrokkene] op 14 oktober 2004 bij de politie verklaard dat hij [medeverdachte-5][medeverdachte 5] en [medeverdachte-4][medeverdachte 4] heeft verteld van zijn plan om een overval te plegen. [medeverdachte-4] zou twee bivakmutsen en twee pistolen bij [verdachte] regelen. Op 13 oktober 2004 heeft [betrokkene] bij de politie verklaard dat [medeverdachte-5] € 350,- aan [verdachte] moest geven omdat er spullen kwijt waren van [verdachte] die zij hadden geleend voor de overval. Dit speelde zich af in de kelderbox van [medeverdachte-3][medeverdachte 3] en [medeverdachte-2][medeverdachte 2] en [medeverdachte-4] waren hierbij aanwezig. [verdachte] heeft [betrokkene] verteld dat hij ook
€ 350,- moest betalen omdat de wapens weg waren.
[medeverdachte-5][medeverdachte 5] heeft op 7 oktober 2004 bij de politie verklaard dat hij de revolver en de bivakmuts na de overval aan [medeverdachte-4] heeft gegeven en dat hij heeft gezien dat [medeverdachte-4] alles in een plastic tas deed.
[medeverdachte-4][medeverdachte 4] heeft op 30 september 2004 bij de politie verklaard dat hij op de dag van de overval voor de flat van het [betrokkene] en[medeverdachte 5][medeverdachte-5][medeverdachte 5] heeft getroffen en dat hij van [betrokkene] heeft begrepen dat zij een overval wilden gaan plegen. [betrokkene] heeft gezegd dat hij mee wilde doen. [betrokkene] heeft aan [medeverdachte-5] en [medeverdachte-4] een plastic zak gegeven. [betrokkene] en[medeverdachte-5] hebben gezien dat er drie bivakmutsen, een pistool en een revolver in de zak zaten. [betrokkene] heeft een pistool gepakt en een bivakmuts. [medeverdachte-5] heeft de revolver en een bivakmuts gepakt. Op 1 oktober 2004 heeft [medeverdachte-4] bij de politie verklaard dat hij na de overval [medeverdachte-2][medeverdachte 2] en [verdachte] heeft getroffen en dat hij aan hen de plastic zak heeft gegeven met daarin de twee bij de overval gebruikte vuurwapens, de drie bivakmutsen en het geld.
Met betrekking tot het onder 4 tenlastegelegde feit heeft [medeverdachte-1][medeverdachte 1] op 4 november 2004 bij de politie verklaard dat hij samen met [verdachte] en [medeverdachte-2][medeverdachte 2] in een woning was en dat [verdachte] zei dat hij een overval wilde plegen. [verdachte] en [medeverdachte-2] hebben op [medeverdachte-1] ingepraat en hebben tegen hem gezegd dat hij een overval moest plegen. [verdachte] had een plan waar [medeverdachte-1] de overval zou kunnen plegen. Afgesproken werd dat [medeverdachte-1] de overval op de vrouw van de snackbar moest plegen en dat [verdachte] en [medeverdachte-2] op de uitkijk zouden staan. [medeverdachte-1] kreeg van [verdachte] een bivakmuts en een revolver. Ze hebben met zijn drieën gewacht tot de vrouw van de snackbar naar buiten kwam. Toen ze naar buiten kwam zei [verdachte] dat [medeverdachte-1] moest gaan. Na de overval liepen [verdachte] en [medeverdachte-2] voor [medeverdachte-1] uit naar een steegje achter het huis van [medeverdachte-2]. In de steeg is de inhoud van de tas van de vrouw bekeken. [verdachte] heeft [medeverdachte-1] € 20,- gegeven en heeft samen met [medeverdachte-2] de rest gehouden. [medeverdachte-1] heeft de bivakmuts en de revolver aan [verdachte] teruggegeven.
[getuige 2] en [getuige 3] hebben ter zitting in hoger beroep op 3 november 2005 verklaard dat zij drie personen hebben zien rennen. Twee personen renden voorop, enkele meters daarachter rende een derde persoon die een bivakmuts droeg en een pistool in zijn handen had.
Ten aanzien van het onder 5 tenlastegelegde feit heeft [medeverdachte-1][medeverdachte 1] verklaard dat hij op 22 augustus 2004 op de [straatnaam]te Arnhem een overval op een buschauffeur heeft gepleegd, waarbij [verdachte] op de uitkijk heeft gestaan. [verdachte] heeft tegen [medeverdachte-1] gezegd dat hij geld nodig had en dat [medeverdachte-1] een overval moest plegen. [verdachte] is op het idee gekomen om de buschauffeur van lijn 1 van Connexxion te overvallen. [medeverdachte-1] heeft vervolgens van [verdachte] een pistooltje gekregen. [medeverdachte-1] is bij de bushalte gaan staan en [verdachte] heeft nog naar hem geroepen "Pakken, pakken" en is toen doorgelopen. Na de overval is [medeverdachte-1] de bus uitgestapt en weggerend. [medeverdachte-1] heeft al het geld aan [verdachte] gegeven.
De verdachte heeft op 5 november 2004 bij de politie ten aanzien van dit feit verklaard dat [medeverdachte-1] op 22 augustus 2004 de overval op de buschauffeur van buslijn 1 van Connexxion heeft gepleegd en dat hij [medeverdachte-1] kort na de overval heeft gezien en gesproken, en geld van [medeverdachte-1] in ontvangst heeft genomen.
Het hof overweegt inzake de tenlastegelegde overvallen dat telkens sprake is geweest van een vergelijkbare werkwijze van verdachte en zijn mededaders en dat verdachte bij de overvallen een leidende en een initiërende rol heeft gespeeld. Hij heeft regelmatig bepaald waar de overvallen gepleegd dienden te worden. Hij heeft op anderen ingepraat en hen zodoende tot het daadwerkelijk plegen van overvallen bewogen. Daarnaast heeft hij telkens bivakmutsen en vuurwapens geleverd ten behoeve van de te plegen overvallen. Ook heeft hij zich vooraf aan, gedurende en/of kort na de overvallen in de nabijheid van de locaties van de overvallen bevonden. Kort na de overvallen is hij ook betrokken geweest bij het tellen en het verdelen van de buit. Bovendien is er steeds sprake geweest van een min of meer vaste groep betrokkenen die de overvallen pleegden. De bivakmutsen en vuurwapens, althans de daarop gelijkende voorwerpen, dienden steeds na de gepleegde overvallen aan verdachte te worden geretourneerd. Met betrekking tot het onder 2 tenlastegelegde feit blijkt uit de verklaringen van [betrokkene] dat [medeverdachte-5][medeverdachte 5] en hij ieder € 350,- aan [verdachte] moesten betalen omdat ze de spullen, waaronder wapens, die zij voor de overval hadden geleend, zouden zijn kwijtgeraakt, hetgeen ook op de betrokkenheid van verdachte bij dit feit duidt.
Het hof leidt uit dit alles af dat er telkens sprake is geweest van een bewuste samenwerking en een gezamenlijke uitvoering van verdachte met zijn mededaders, zodat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de onder 1, 2 primair, 4 primair en 5 primair tenlastegelegde feiten.
Betrouwbaarheid van de getuige [medeverdachte-1][medeverdachte 1]
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat verdachte van het onder 4 en 5 tenlastegelegd dient te worden vrijgesproken nu [medeverdachte-1][medeverdachte 1] een onbetrouwbare getuige is.
De verklaring die [medeverdachte-1][medeverdachte 1] ten aanzien van het onder 4 tenlastegelegde heeft afgelegd sluit aan bij de verklaring die de getuige [getuige 3] ter terechtzitting in hoger beroep heeft afgelegd. [medeverdachte-1][medeverdachte 1] heeft op 4 november bij de politie verklaard dat hij de vrouw van de snackbar met een bivakmuts op heeft overvallen en dat hij daarbij zijn revolver op haar hoofd heeft gericht. Hij heeft vervolgens de tas afgepakt en is weggerend. Na de overval zijn [verdachte] en [medeverdachte-2][medeverdachte 2] voor [medeverdachte-1][medeverdachte 1] uitgelopen naar een steegje. De getuige [getuige 3] heeft ter zitting van het hof verklaard dat zij drie personen heeft zien rennen, dat twee personen voorop liepen en dat deze personen gevolgd werden door een derde persoon die een bivakmuts op zijn hoofd en een pistool en een plastic tas in zijn handen had.
Het hof ziet geen aanleiding om de verklaringen die [medeverdachte-1][medeverdachte 1] met betrekking tot feit 5 heeft afgelegd onbetrouwbaar te achten aangezien deze getuige ten aanzien van de overige tenlastegelegde en bewezenverklaarde feiten overeenkomstige en consistente verklaringen heeft afgelegd. Bovendien heeft [medeverdachte-1][medeverdachte 1] belastend voor zichzelf verklaard. Het verweer wordt verworpen.
Betrouwbaarheid van de getuigen [getuige 2] en [getuige 3]
De raadsman heeft ter terechtzitting betoogd dat de verklaringen die de getuigen [getuige 2] en [getuige 3] ter terechtzitting in hoger beroep met betrekking tot het onder 4 tenlastegelegde feit hebben afgelegd, betrouwbaar moeten worden geacht. [getuige 2] heeft ter zitting verklaard dat hij 100% zeker weet dat de in de rechtszaal aanwezige verdachte niet één van de drie jongens is geweest die hij heeft zien wegrennen met een petje op zijn hoofd. [getuige 3] heeft ter zitting verklaard dat de twee jongens die voorop wegrenden aanzienlijk kleiner waren dan de verdachte.
Voor zover de getuigen [getuige 2] en [getuige 3] ter terechtzitting in hoger beroep ten aanzien van de drie rennende personen hebben verklaard dat verdachte niet één van de twee personen was die voorop rende, hecht het hof geen waarde aan die verklaringen voor zover daarbij verdachte wordt uitgesloten als één van die rennende personen. De getuigen hebben de twee vooruit rennende personen slechts gedurende een zeer korte tijd voorbij zien rennen van een afstand van ongeveer 15 meter, waarbij zij slechts de contouren van deze personen hebben gezien. Zij hebben de gezichten van de rennende personen niet kunnen waarnemen. De aandacht van de getuigen was bovendien maar kort op de eerste twee rennende personen gericht, aangezien hun aandacht al snel werd afgeleid door een derde persoon die op enkele meters afstand achter de eerste twee personen rende en die een bivakmuts droeg en een pistool in zijn hand had.
Geuridentificatieproef
De raadsman heeft ter zitting in hoger beroep aangevoerd dat er ten aanzien van feit 4 en 5 een hiaat in het politieonderzoek is geweest, aangezien de geur van [medeverdachte-1][medeverdachte 1] aan een petje, van het merk Nike, is aangetroffen middels een geuridentificatieproef en een dergelijke proef met betrekking tot dit petje niet is uitgevoerd ten aanzien van de verdachte. Nu verdachte dit petje aan [medeverdachte-1][medeverdachte 1] zou hebben gegeven, zou zijn geur aan dit voorwerp hebben moeten kleven. Dit gebrek in het onderzoek mag volgens de raadsman niet in het nadeel van verdachte worden uitgelegd.
Het hof is van oordeel dat de politie een geuridentificatieproef ten aanzien van verdachte had kunnen afnemen, doch dat een eventueel negatief resultaat geen uitsluitsel had kunnen geven omtrent de niet betrokkenheid van verdachte bij dit feit, zodat het hof dit verweer verwerpt.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging verkregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het onder 1, 2 primair, 4 primair, 5 primair en 6 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
(zie voor de inhoud van de bewezenverklaring bijlage III)
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezene levert op de misdrijven
ten aanzien van het onder 1, 2 primair en 4 primair bewezenverklaarde:
telkens:
Diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, gepleegd door twee of meer verenigde personen.
ten aanzien van het onder 5 primair bewezenverklaarde:
Afpersing, gepleegd door twee of meer verenigde personen.
ten aanzien van het onder 6 bewezenverklaarde:
In een geval, waarin een wettelijk voorschrift een verklaring onder ede vordert, mondeling, persoonlijk opzettelijk een valse verklaring onder ede afleggen.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
Het hof acht na te melden strafoplegging in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Het hof heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen -en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van na te melden duur leiden- dat verdachte zich binnen een periode van ongeveer twee maanden heeft schuldig gemaakt aan een viertal gewelddadige overvallen waarbij gebruik is gemaakt van bivakmutsen en vuurwapens en/of daarop gelijkende voorwerpen. Verdachte was hierbij de organisator en coördinator door vooroverleg met zijn mededaders te plegen, door te bepalen waar de overvallen dienden te worden gepleegd en door op sommigen van hen in te praten om de overvallen te plegen. Daarnaast heeft hij zijn mededaders voorzien van bivakmutsen en vuurwapens, althans daarop gelijkende voorwerpen. Deze voorwerpen moesten na de overvallen steeds aan verdachte worden teruggegeven. Door deze overvallen heeft verdachte bij de slachtoffers grote gevoelens van angst en onveiligheid teweeggebracht. Daarnaast heeft het hof bij de strafoplegging rekening gehouden met het feit dat verdachte in het verleden bij herhaling is veroordeeld wegens het plegen van strafbare feiten, waaronder diefstal met geweld.
De rechtbank te Arnhem heeft verdachte ten aanzien van de feiten 1, 2 subsidiair, 3 subsidiair, 4 primair, 5 primair en 6 veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren en 3 maanden met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De advocaat-generaal heeft ten aanzien van de feiten 1, 2 primair, 3 primair, 4 primair, 5 primair en 6 een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren en 3 maanden gevorderd. Gelet op de ernst van de feiten acht het hof, anders dan de advocaat-generaal, een gevangenisstraf voor de duur van 7 jaren passend en geboden, ondanks de vrijspraak ten aanzien van feit 3.
De vordering van de benadeelde partij[1]
De benadeelde partij heeft in eerste aanleg een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van € 1.615,00 ingesteld. Bij het vonnis, waarvan beroep, is de benadeelde partij in die vordering niet-ontvankelijk verklaard.
De vordering is naar het oordeel van het hof niet van zo eenvoudige aard dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding. De benadeelde partij kan daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen.
De vordering van de benadeelde partij[2]
De benadeelde partij heeft in eerste aanleg een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van € 1.643,50 ingesteld. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.361,00. Voor het overige is de benadeelde in die vordering niet-ontvankelijk verklaard.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van verdachtes onder 4 primair bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Voor het overige is de vordering naar het oordeel van het hof niet van zo eenvoudige aard dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De vordering van de benadeelde parti [3]
De benadeelde partij heeft in eerste aanleg een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van € 2.000,00 ingesteld. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van verdachtes onder 5 primair bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 57, 207, 310, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen, dat verdachte het onder 3 primair dan wel subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen, dat verdachte het onder 1, 2 primair, 4 primair, 5 primair en 6 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 (zeven) jaren.
Bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
de aan [1] toegebrachte schade
Verklaart de benadeelde partij, [1], in haar vordering niet-ontvankelijk.
de aan [2] toegebrachte schade
Veroordeelt verdachte aan de benadeelde partij, [2], te betalen een bedrag van
€ 1.361,00 (duizend driehonderdeenenzestig euro) met dien verstande dat indien en voor zover zijn mededaders betalen verdachte in zoverre van deze verplichting is bevrijd.
Verklaart de benadeelde partij, [2], in haar vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij in zoverre haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan veroordeelde de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij, genaamd [2], een bedrag te betalen van € 1.361,00 (duizend driehonderdeenenzestig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 27 (zevenentwintig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij inzoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
de aan [3] toegebrachte schade
Veroordeelt verdachte aan de benadeelde partij, [3], te betalen een bedrag van
€ 2.000,00 (tweeduizend euro) met dien verstande dat indien en voor zover zijn mededader betaalt verdachte in zoverre van deze verplichting is bevrijd.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan veroordeelde de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij, genaamd [4], een bedrag te betalen van € 2.000,00 (tweeduizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 40 (veertig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij inzoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Aldus gewezen door
mr Y.A.J.M. van Kuijck, voorzitter,
mrs H.Y. Buyne en D.J. Dee, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr J.M.T. Bouwman, griffier,
en op 17 november 2005 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr H.Y. Buyne is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.