ECLI:NL:GHARN:2005:AU6701

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
14 oktober 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
21-004336-04
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot moord met vuurwapen en schadevergoeding aan benadeelde partij

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 14 oktober 2005 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank te Zwolle. De verdachte heeft samen met anderen een plan gemaakt om een benadeelde partij van het leven te beroven en heeft dit plan uitgevoerd door met een vuurwapen op het slachtoffer te schieten. Het slachtoffer heeft deze aanslag overleefd, maar heeft blijvende lichamelijke en psychische schade opgelopen. Het hof oordeelt dat het pogen iemand van het leven te beroven een ernstig feit is, waarvoor alleen een langdurige vrijheidsbenemende straf in aanmerking komt. De verdediging voerde aan dat de verdachte onder druk handelde, maar het hof verwierp dit verweer. Het hof achtte bewezen dat de verdachte de schutter was en dat hij volledig verantwoordelijk was voor zijn daden. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot acht jaar gevangenisstraf, maar het hof besloot de straf te verlagen naar zes jaar, rekening houdend met de omstandigheden van de zaak en het feit dat de verdachte een first offender was. Daarnaast heeft de benadeelde partij in hoger beroep een vordering tot schadevergoeding ingediend, die gedeeltelijk is toegewezen. De verdachte is veroordeeld tot betaling van € 5.000,00 aan de benadeelde partij, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis bij niet-betaling. Het hof heeft de vordering van de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaard, zodat deze alleen bij de burgerlijke rechter kan worden ingediend.

Uitspraak

Parketnummer: 21-004336-04
Uitspraak d.d.: 14 oktober 2005
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te Arnhem
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank te Zwolle van 15 juli 2004 in de strafzaak tegen
(verdachte).
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 17 december 2004, 19 april 2005 en 30 september 2005 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg. Het hof heeft vastgesteld dat de zaak op 25 februari 2005 en 11 juli 2005 in een andere samenstelling pro forma is behandeld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal (zie voor de inhoud van de vordering bijlage I), na voorlezing aan het hof overgelegd, en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis, waarvan beroep, vernietigen nu het tot een andere strafoplegging komt en daarom opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
(zie voor de inhoud van de dagvaarding bijlage II)
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging gekregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
(zie voor de inhoud van de bewezenverklaring bijlage III)
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezene levert op het misdrijf
Medeplegen van poging tot moord.
Strafbaarheid van de verdachte
Voor zover de raadsman van verdachte een beroep heeft willen doen op psychische overmacht overweegt het hof het volgende.
Naar het oordeel van het hof is niet aannemelijk geworden, wat er ook zij van het
betoog dat verdachte werd bedreigd, dat het handelen van verdachte, zoals verwoord in de bewezenverklaring, voortkwam vanuit een drang waaraan hij redelijkerwijs geen weerstand kon en behoefde te bieden. Het verweer wordt derhalve verworpen.
Verdachte is strafbaar, nu ook overigens geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De raadsman heeft ter terechtzitting betoogd –kort weergegeven- dat het hof op grond van de omstandigheden niet tot de overtuiging kan komen dat verdachte daadwerkelijk de schutter is geweest en dat om die reden een lagere straf dan in eerste aanleg zou dienen te worden opgelegd.
Het hof is, anders dan de verdediging, van oordeel dat verdachte degene is geweest die op 13 november 2003 op (benadeelde partij) heeft geschoten.
Het hof acht de door de verdediging voorgehouden gang van zaken, te weten dat een derde de schutter is geweest en dat dit mogelijk (medeverdachte) is geweest, onaannemelijk en schuift de daarop duidende verklaringen terzijde. Het hof overweegt hierbij dat ten minste één van de personen die hierover heeft verklaard belang heeft bij het al dan niet ten onrechte belasten van (getuige 1), hetgeen maakt dat deze verklaring met voorzichtigheid en een zekere mate van achterdocht dient te worden bekeken.
Dit in ogenschouw nemend, alsmede de mate van onwaarschijnlijkheid dat verdachte in de nacht van 12 op 13 november 2003 naar de locatie is gegaan en aldaar het wapen aan een derde heeft gegeven, maakt dat het hof geloof hecht aan de verklaring van verdachte afgelegd bij de politie, inhoudende dat hij de schutter is geweest. Het hof hecht des te meer waarde aan voornoemde verklaring van verdachte, daar verdachte, blijkens de verklaring van (getuige 2), zijnde de zwager van verdachte, afgelegd bij de politie op 27 november 2003, vlak na het schietincident aan deze getuige, voor wie verdachte niets te vrezen had, heeft verklaard dat hij, naar het hof begrijpt, het slachtoffer had neergeschoten.
De rechtbank heeft verdachte ter zake van het tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht jaren. Verdachte is hiertegen in hoger beroep gekomen. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat verdachte wederom ter zake van het tenlastegelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht jaren.
Het hof heeft de op te leggen hoofdstraf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft, tezamen met anderen, een plan gemaakt om (benadeelde partij) van het leven te beroven en dit plan ook daadwerkelijk ten uitvoer gelegd. Verdachte heeft hiertoe, nadat (medeverdachte 1) na het geplande telefoontje van (medeverdachte 2) het latere slachtoffer met een smoes uit de woning heeft gelokt, en deze in zijn auto zat, met een vuurwapen op het slachtoffer geschoten. Verdachte heeft, naar eigen zeggen, zo’n zes keer geschoten.
Het slachtoffer heeft deze aanslag slechts ternauwernood overleefd en heeft thans nog een tweetal kogels in zijn lichaam zitten waarvan verwijdering thans te grote risico’s met zich brengt. Het slachtoffer dient ten gevolge van deze aanslag nog veelvuldig medicatie te gebruiken en ondervindt nog steeds lichamelijke hinder als gevolg van deze aanslag.
Het is een feit van algemene bekendheid dat een slachtoffer van een dergelijke delict langdurig de psychische gevolgen ondervindt van wat hem is overkomen.
Het pogen iemand van het leven te beroven is een zo ernstig feit dat alleen een vrijheidsbenemende straf van lange duur in aanmerking komt.
Over de persoon van verdachte heeft de psychiater, arts-gedragskundige, gerapporteerd. Uit het rapport komt naar voren dat verdachte volledig verantwoordelijk kan worden gesteld voor wat hij heeft gedaan.
Het hof zal bij de strafoplegging ten voordele van verdachte rekening houden met het feit dat verdachte first offender is.
Onder deze omstandigheden acht het hof, anders dan door de advocaat-generaal is geëist en door de rechtbank is opgelegd, een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren gerechtvaardigd.
De vordering van de benadeelde partij (benadeelde partij)
De benadeelde partij heeft in eerste aanleg een vordering tot schadevergoeding, bestaande uit materiële en immateriële schade, ten bedrage van € 32.021,72, ingesteld. Deze vordering is wat betreft de geleden immateriële schade bij vonnis, waarvan beroep, –bij wijze van voorschot- toegewezen tot een bedrag van € 5.000,-. Wat betreft de overige immateriële schade en de materiele schade is de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Daarnaast heeft de benadeelde partij in hoger beroep verzocht de ingediende vordering tot schadevergoeding te vermeerderen met de kosten voor een volledige boven-prothese, te weten € 3.205,40.
Nu de vordering van de benadeelde partij in hoger beroep niet kan worden vermeerderd, zal het hof de benadeelde partij in zoverre niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van verdachtes onder primair bewezen verklaarde handelen rechtstreeks immateriële schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering –bij wijze van voorschot- tot dat bedrag toewijsbaar is. Voor het overige is de vordering naar het oordeel van het hof niet van zo eenvoudige aard dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Het hof ziet tevens aanleiding ter zake de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen als na te melden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 24c, 36f, 45, 47 en 289 van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen, dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) jaren.
Bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
De aan (benadeelde partij) toegebrachte schade
Veroordeelt verdachte aan de benadeelde partij, (benadeelde partij), te betalen een bedrag van
€ 5.000,00 (vijfduizend euro) met dien verstande dat indien en voor zover zijn mededaders betalen verdachte in zoverre van deze verplichting is bevrijd.
Verklaart de benadeelde partij, (benadeelde partij), in haar vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij in zoverre haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan veroordeelde de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij, genaamd (benadeelde partij), een bedrag te betalen van € 5.000,00 (vijfduizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 100 (honderd) dagen hechtenis.
Bepaalt dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Aldus gewezen door
mr A.E. Harteveld, voorzitter,
mrs A.G. Coumans en D.J.J. Den Hartog, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr J.H.D. van Onna, griffier,
en op 14 oktober 2005 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. D.J.J. Den Hartog is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.