Parketnummer: 21-004342-04
Uitspraak d.d.: 14 oktober 2005
TEGENSPRAAK
meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank te Zwolle van 15 juli 2004 in de strafzaak tegen
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 17 december 2004, 19 april 2005 en 30 september 2005 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg. Het hof heeft vastgesteld dat de zaak op 25 februari 2005 en 11 juli 2005 in een andere samenstelling pro forma is behandeld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal (zie voor de inhoud van de vordering bijlage I), na voorlezing aan het hof overgelegd, en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis, waarvan beroep, vernietigen nu het tot een andere strafoplegging komt en daarom opnieuw rechtdoen.
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
(zie voor de inhoud van de dagvaarding bijlage II)
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
De raadsvrouwe van verdachte heeft ter terechtzitting betoogd dat verdachte de desbetreffende avond medicatie met een versuffende werking heeft gebruikt, derhalve niet actief heeft deelgenomen aan het gesprek dat in de woning van (medeverdachte) heeft plaatsgevonden, alwaar de aanslag op (benadeelde partij) werd gepland, en slechts flarden van het gesprek heeft meegekregen.
Het hof is van oordeel dat deze lezing van verdachte wordt weersproken door de bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling zullen worden opgenomen. Het hof overweegt hierbij dat, in het midden latend wanneer de aanslag op het slachtoffer is gepland en wat er ook zij van het medicatiegebruik door verdachte die avond, verdachte op het volgens plan afgesproken tijdstip heeft gebeld met (medeverdachte), waardoor het vooropgezette plan ten uitvoer werd gelegd. Het plegen van dit telefoontje heeft er immers toe geleid dat (medeverdachte) (benadeelde partij) met een smoes naar buiten heeft gelokt, waarna het voor de schutter mogelijk was om (benadeelde partij) met een wapen te beschieten.
De raadsvrouwe van verdachte heeft voorts betoogd dat verdachte, als al gezegd kan worden dat verdachte deelnemer was aan de plannen om met een wapen op (benadeelde partij) te schieten, vrijgesproken dient te worden van het hem tenlastegelegde, daar verdachte, door het plegen van een telefoongesprek waarin hij duidelijk maakt dat men niet met het plan dient door te gaan, vrijwillig is teruggetreden vóór met de uitvoering van het plan begonnen was en derhalve geen deel meer uitmaakte van het deelnemersveld aan het misdrijf.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
Het hof acht het niet aannemelijk geworden dat verdachte in het bewuste telefoongesprek tegen (medeverdachte) heeft gezegd dat men met de uitvoering van het plan niet door diende te gaan. Het hof merkt hierbij nog op dat verdachte bij het afleggen van zijn bekennende verklaring bij de politie niet heeft verklaard dat hij in dit telefoongesprek uitdrukkelijk heeft gezegd dat de uitvoering van het plan niet door moest gaan. Daarbij heeft dit telefoontje, zoals reeds gezegd, er voor gezorgd dat (medeverdachte) het slachtoffer naar buiten heeft gelokt.
Het hof is van oordeel dat de op andere gronden door de verdediging bepleite vrijspraak tevens wordt weersproken door de bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling zullen worden opgenomen. Het hof heeft ook geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van die, van de lezing van verdachte afwijkende, bewijsmiddelen te twijfelen.
Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging gekregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
(zie voor de inhoud van de bewezenverklaring bijlage III)
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezene levert op het misdrijf
Medeplegen van poging tot moord.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De rechtbank heeft verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht jaren. Verdachte is hiertegen in hoger beroep gekomen. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat verdachte wederom ter zake van het primair tenlastegelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht jaren.
Het hof heeft de op te leggen hoofdstraf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft, tezamen met anderen, een plan gemaakt om (benadeelde partij) van het leven te beroven en dit plan ten uitvoer gelegd. Naar het oordeel van het hof heeft verdachte bij het maken van voornoemd plan een initiërende rol gehad. Hij heeft vervolgens overeenkomstig het plan een telefoontje naar (medeverdachte) gepleegd, welk telefoontje voor (medeverdachte) het teken was om het latere slachtoffer met een smoes uit de woning te lokken. (medeverdachte) heeft hieraan gehoor gegeven, waarna het slachtoffer de woning heeft verlaten en naar buiten is gegaan. Op het moment dat hij in zijn auto zat, heeft (medeverdachte) meermalen met een vuurwapen op het slachtoffer geschoten.
Het slachtoffer heeft deze aanslag slechts ternauwernood overleefd en heeft thans nog een tweetal kogels in zijn lichaam zitten waarvan verwijdering thans te grote risico’s met zich brengt. Het slachtoffer dient ten gevolge van deze aanslag nog veelvuldig medicatie te gebruiken en ondervindt nog steeds lichamelijke hinder als gevolg van deze aanslag.
Het is een feit van algemene bekendheid dat een slachtoffer van een dergelijke delict langdurig de psychische gevolgen ondervindt van wat hem is overkomen.
Het pogen iemand van het leven te beroven is een zo ernstig feit dat alleen een vrijheidsbenemende straf van lange duur in aanmerking komt.
Blijkens een uittreksel uit het algemeen justitieel documentatie is verdachte reeds eerder ter zake van geweldsdelicten veroordeeld, zij het dat deze delicten van geringere aard waren.
Het hof zal verdachte, anders dan door de advocaat-generaal is geëist en door de rechtbank is opgelegd, een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren opleggen. Het hof acht geen termen aanwezig verdachte een zwaardere straf op te leggen dan aan zijn medeverdachte, zijnde de schutter, zal worden opgelegd.
De vordering van de benadeelde partij (benadeelde partij)
De benadeelde partij heeft in eerste aanleg een vordering tot schadevergoeding, bestaande uit materiële en immateriële schade, ten bedrage van € 32.021,72, ingesteld. Deze vordering is wat betreft de geleden immateriële schade bij vonnis, waarvan beroep, –bij wijze van voorschot- toegewezen tot een bedrag van € 5.000,-. Wat betreft de overige immateriële schade en de materiele schade is de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Daarnaast heeft de benadeelde partij in hoger beroep verzocht de ingediende vordering tot schadevergoeding te vermeerderen met de kosten voor een volledige boven-prothese, te weten € 3.205,40.
Nu de vordering van de benadeelde partij in hoger beroep niet kan worden vermeerderd, zal het hof de benadeelde partij in zoverre niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van verdachtes onder primair bewezen verklaarde handelen rechtstreeks immateriële schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering –bij wijze van voorschot- tot dat bedrag toewijsbaar is. Voor het overige is de vordering naar het oordeel van het hof niet van zo eenvoudige aard dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Het hof ziet tevens aanleiding ter zake de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen als na te melden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 24c, 36f, 45, 47 en 289 van het Wetboek van Strafrecht.
Vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen, dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) jaren.
Bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
De aan (benadeelde partij) toegebrachte schade
Veroordeelt verdachte aan de benadeelde partij, (benadeelde partij), te betalen een bedrag van € 5.000,00 (vijfduizend euro) –bij wijze van voorschot- met dien verstande dat indien en voor zover zijn mededaders betalen verdachte in zoverre van deze verplichting is bevrijd.
Verklaart de benadeelde partij, (benadeelde partij), in haar vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij in zoverre haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan veroordeelde de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij, genaamd (benadeelde partij), een bedrag te betalen van € 5.000,00 (vijfduizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 100 (honderd) dagen hechtenis.
Bepaalt dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij inzoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Aldus gewezen door
mr A.E. Harteveld, voorzitter,
mrs A.G. Coumans en D.J.J. Den Hartog, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr J.H.D. van Onna, griffier,
en op 14 oktober 2005 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. D.J.J. Den Hartog is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.