ECLI:NL:GHARN:2005:AU5984

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
30 september 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04-01374
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.B.H. Röben
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Inkomstenbelasting en gederfde winstbonus in relatie tot autokostenforfait

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem op 30 september 2005, ging het om de vraag of een door de belanghebbende gederfde winstbonus in mindering kon worden gebracht op de bijtelling ingevolge het autokostenforfait. De belanghebbende, werkzaam bij A B.V., had een lease-auto ter beschikking en had aangifte gedaan voor de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2002. Hij berekende het privé-voordeel van de lease-auto en wilde een deel van de gederfde winstbonus, die berekend was op € 2.012, als eigen bijdrage in mindering brengen op het autokostenforfait.

Het Hof oordeelde dat de verlaging van de winstbonus als gevolg van het gebruik van de lease-auto reeds had geleid tot een verlaging van het inkomen uit arbeid van de belanghebbende. De stelling van de belanghebbende dat het bedrag van € 2.012 tweemaal in aanmerking zou worden genomen, werd door het Hof verworpen. Het Hof concludeerde dat het bedrag niet kon worden aangemerkt als 'vergoeding die de belastingplichtige voor het gebruik voor privé-doeleinden is verschuldigd' in de zin van artikel 3.145, achtste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001. Hierdoor kon het beroep van de belanghebbende niet slagen.

De proceskosten werden niet toegewezen, aangezien het Hof geen termen aanwezig achtte voor een kostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier, mr. C.E. te Brake. De belanghebbende en de Inspecteur van de Belastingdienst waren aanwezig tijdens de mondelinge behandeling op 16 september 2005. Tegen deze uitspraak staat beroep in cassatie open bij de Hoge Raad der Nederlanden, waarbij griffierecht verschuldigd is.

Uitspraak

Gerechtshof Arnhem
vijfde enkelvoudige belastingkamer
nummer 04/01374
Proces-verbaal mondelinge uitspraak
belanghebbende : X
te : Z
verweerder : de Inspecteur van de Belastingdienst te P
aangevallen beslissing : uitspraak op bezwaar
betreft : voorlopige aanslag inkomstenbelasting/ premie volksverzekeringen over het jaar 2002
nummer : 01
mondelinge behandeling : op 16 september 2005 te Arnhem
waarbij verschenen : belanghebbende alsmede de Inspecteur
gronden:
1. Belanghebbende is in dienstbetrekking werkzaam bij A B.V. (hierna: de werkgever). In het kader van zijn dienstbetrekking beschikt hij over een lease-auto.
2. Belanghebbende heeft aangifte inkomstenbelasting/ premie volksverzekeringen voor het jaar 2002 gedaan waarbij hij het privé-voordeel van de door zijn werkgever ter beschikking gestelde auto als volgt berekent:
- bruto bijtelling voor privé-gebruik € 7.518
- aan de werkgever vergoed -/- € 608
- autokostenforfait € 6.910
3. Voorts bestaat in de onderneming waar belanghebbende werkzaam is een winstbonusregeling. De winstbonus wordt berekend aan de hand van een aantal factoren, waaronder autokosten. Een deel van die kosten wordt - naast de rechtstreeks betaalde eigen bijdrage als bedoeld onder 2 - op het bruto bedrag van de winstbonus in mindering gebracht. Deze vermindering van de winstbonus - althans het netto deel daarvan, door belanghebbende berekend op een bedrag van € 2.012 - wil hij als meerdere eigen bijdrage in mindering brengen op het bedrag van de autokostenforfait.
4. In geschil is de vraag of de door belanghebbende gederfde winstbonus als een vergoeding in de zin van artikel 3.145, achtste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (tekst 2002, hierna: de Wet) kan worden aangemerkt.
5. Naar het oordeel van het Hof ziet belanghebbende met zijn onder 3 verwoorde stelling over het hoofd dat de verlaging van de winstbonus als gevolg van het gebruik van de lease-auto, reeds heeft geleid tot een verlaging van zijn inkomen uit arbeid. Zijn stelling leidt ertoe dat voormeld bedrag van € 2.012 tweemaal in aanmerking zou worden genomen bij het bepalen van het bedrag dat belanghebbende aan inkomsten uit arbeid heeft genoten. Naar het oordeel van het Hof kan genoemd bedrag derhalve niet worden aangemerkt als 'vergoeding die de belastingplichtige voor het gebruik voor privé-doeleinden is verschuldigd' in de zin van artikel 3.145, achtste lid van de Wet. Belanghebbendes beroep kan derhalve niet slagen.
Proceskosten:
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
Beslissing:
Het Gerechtshof verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan op 30 september 2005 door mr. J.B.H. Röben, lid van de vijfde enkelvoudige belastingkamer. De beslissing is op dezelfde datum in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. C.E. te Brake als griffier.
Waarvan opgemaakt dit proces-verbaal.
De griffier, Het lid van de voormelde kamer,
(C.E. te Brake) (J.B.H. Röben)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 13 oktober 2005
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Tenzij de Hoge Raad anders bepaalt, zal het gerechtshof deze mondelinge uitspraak vervangen door een schriftelijke. In dat geval krijgt u de gelegenheid de gronden van het beroep in cassatie alsnog aan te voeren of aan te vullen.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.